6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een jonge kwetsbare vrouw, zijn toenmalige levensgezel, geprobeerd van het leven te beroven en haar daaraan voorafgaand gedurende een lange periode structureel ernstig mishandeld. Verdachte had het slachtoffer in zijn greep, waardoor zij geen mogelijkheid heeft gekregen om zich aan de vele en brute aanvallen van verdachte, die zich meestal in haar eigen woning voordeden, te onttrekken. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen en tot bloedens toe geslagen, waarbij ook voorwerpen werden gebruikt, haar geschopt en haar zowel in haar rug als elders op het lichaam gebeten. Ook heeft verdachte meermalen haar keel dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft blijvend letsel aan het door verdachte uitgeoefende geweld overgehouden. Zo zal haar verminkte oor haar altijd aan deze afgrijselijke periode blijven herinneren. Bovendien heeft zij ernstige psychische schade opgelopen door het toedoen van verdachte. Volgens het slachtoffer werden de mishandelingen naarmate de relatie voortduurde steeds heftiger en intensiever. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het aan het licht komen hiervan op 17 mei 2017, toen het doodsbange slachtoffer door voorbijgangers volledig toegetakeld, bloedend en ineengekrompen op straat werd aangetroffen. Eerder die betreffende ochtend heeft verdachte dusdanig veel en grof geweld op het slachtoffer toegepast, waarbij hij zich bediende van een houten poot en een fles, dat het slachtoffer hieraan had kunnen overlijden. Zowel ter plaatse gekomen politiepersoneel als het ziekenhuispersoneel hebben verklaard nog nooit een zo ernstig toegetakeld slachtoffer te hebben gezien. Uit het door het NFI uitgevoerde forensisch onderzoek is gebleken dat sprake was van vele letsels, uitwendig en intern, recent en oud.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2018 blijkt dat verdachte op 8 oktober 2015 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland wegens “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd” onherroepelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee (2) jaren. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in deze proeftijd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Wat de rechtbank ook in het nadeel van verdachte meeweegt is dat hij ter terechtzitting zich consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en ook anderszins er geen enkele blijk van heeft gegeven het zeer laakbare en kwalijke van zijn handelen in te zien en daarvoor verantwoordelijkheid te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan – uit een oogpunt van met name vergelding – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur te volgen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 1 augustus 2017 van J.M. Bremer, verbonden aan Reclassering Nederland, waarin onder meer wordt benoemd dat verdachte is opgegroeid in een instabiel gezin waarbij hij op jonge leeftijd uit huis werd geplaatst en vervolgens in internaten/pleeggezinnen is opgegroeid. Verdachte is volgens de in dit rapport vermelde informatie (ontslagbericht d.d. 27-9-2016) van psychiater J.M. Garcia, in behandeling geweest bij FACT wijkteam Hoorn Kersenboogerd van april 2011 tot en met half september 2016. Psychiater Garcia beschrijft verdachte als een man met een gestagneerde maatschappelijke ontwikkeling, waarschijnlijk in het kader van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met cluster B-trekken (zowel antisociaal, narcistisch als borderline). Verdachte is opgegroeid in een gezin waarvan de ouders al vroeg zijn gescheiden. Hij is in behandeling geweest bij jeugdzorg en een orthopedagogisch centrum (2005) en heeft poliklinische contacten gehad wegens impulsief agressief gedrag en later (2007) ook wegens psychotisch aandoende symptomen, geheugenlacunes en dissociatief gedrag. In 2009 is verdachte met een zogenaamde IBS opgenomen wegens agressie naar de politie en daaropvolgend ambulant in begeleiding gekomen onder de voorwaarden van een VWM, maar al vrij snel daarna vrijwillig in begeleiding bij de GGZ. Tevens worden aanwijzingen voor problematiek ten aanzien van drugsgebruik (speed) genoemd.
Ook heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia rapport van 28 juni 2017 opgemaakt door GZ-psycholoog R. de Vries. In de forensisch psychologische beschouwing vermeldt deze psycholoog dat de persoonlijkheid van verdachte overkomt als tamelijk stevig maar gebaseerd op een borderline structuur, waarbij de gevoelswereld ernstig beschadigd is. De persoonlijkheid vertoont vooral cluster-B trekken: gebrek aan berouw, nauwelijks empathie, emotionele instabiliteit, manipulatie, mogelijk psychopathie en sadistische macht- en gewelduitoefening. De intelligentie wordt door de psycholoog geschat op bovengemiddeld (114). Geadviseerd wordt om naar de persoon van verdachte nader onderzoek te laten doen, zowel psychologisch als psychiatrisch, waarbij observatie van verdachte in het PBC passend en noodzakelijk wordt geacht.
Verdachte is vervolgens voor nader onderzoek naar zijn geestvermogens in het PBC geplaatst. Blijkens de Pro Justitia rapportage van het PBC d.d. 26 februari 2018 werd verdachte van 8 november 2017 tot 27 december 2017 gedurende zeven weken opgenomen. Verdachte werd onderzocht door een multidisciplinair team bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. Ook een procesbegeleidend gedragsdeskundige en een jurist maakten deel uit van dit team. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Hierop is in de derde week besloten om verdachte binnen het PBC over te plaatsen naar een afdeling voor moeilijk onderzoekbare observandi. Door de weigering van verdachte kon geen test- en neuropsychologisch en medisch onderzoek worden verricht en kon geen informatie worden opgevraagd bij voormalige hulpverleners. Verdachte ging geen gesprekken aan met de psycholoog, psychiater en milieurapporteur. Door de forensisch milieuonderzoeker werd wel gesproken met enkele leden van het sociale netwerk van verdachte. Voorts werden politiemutaties en strafdossiers uit eerdere strafzaken van verdachte opgevraagd en ontvangen, waaronder voorgaande reclasserings- en Pro Justitia rapportages. De groepsleider verkreeg informatie uit eigen observaties en gesprekken, van andere groepsleiders en van de arbeidsmedewerkers. Ondanks het feit dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek weigerde, heeft het geheel aan bevindingen een consistent beeld van de pathologie van verdachte opgeleverd, aldus deze rapportage.
In de rapportage, opgemaakt door S. Labrijn, GZ-psycholoog, en P.K.J. Ronhaar, psychiater, is onder meer het volgende vermeld:
Psychologisch onderzoek door S. Labrijn
(pagina 18)
“Tot slot werd, in consensus met de psychiater, de PCL-R checklist ingevuld. Dit betreft een inschatting van het psychopatische aspect van de persoonlijkheid volgens het concept van Hare. Het is een inschatting op basis van lifetime prevalentie. De lijst werd ingevuld op basis van het dossier en met name het milieuonderzoek. Bekend is dat als er geen interview mogelijk is geweest zoals hier het geval is, de inschatting vaak wat hoger uitpakt dan wanneer ook informatie voorhanden is uit gesprekken/ een interview. Twee items konden niet worden ingevuld (wegens onvoldoende informatie). Er is sprake van trekken van psychopathie. Met name scoort betrokkene hoog op factor 1, hetgeen wijst op egoïsme, ongevoeligheid en het zonder wroeging gebruik maken van anderen. Ook factor 2 is hoog, hetgeen wijst op chronische instabiliteit en antisociaal gedrag.”
(pagina 22)
“ De hierboven beschreven disfuncties kunnen worden geclassificeerd als eenpersoonlijkheidsstoornis, waarbij in ieder geval antisociale trekken opvallen. Het overwaardige zelfbeeld kan gekenmerkt worden als narcistische trek. De emotionele instabiliteit, die zich vooral manifesteert in relaties, typeert hem en leidt tot impulsieve agressieve acting out. De emotionele instabiliteit en de agressie- en impulsproblemen kunnen worden omschreven als borderline trekken. Dit kan worden geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale maar ook borderline en narcistische trekken.
Ook kan een stoornis in het gebruik van speed (amfetamine) worden vastgesteld.
Mogelijk is er daarnaast een stoornis in het gebruik van cannabis, hierover hebben wij echter onvoldoende informatie.”
Psychiatrisch onderzoek door P.K.J. Ronhaar (pagina 30-31)
“Het geheel van de voorgaande informatie, en meer in detail de informatie die in het milieu
rapport beschreven staat, is vanuit meerdere bronnen zodanig consistent en uitgesproken, dat rapporteur van mening is dat deze moet leiden tot een bevestigend antwoord op de vraag of er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Meer specifiek moet gesproken worden van beperkingen in de emotie-, agressie- en impulsregulatie en - in samenhang daarmee - van langdurig disfunctioneren op vrijwel alle levensgebieden in het algemeen, en in relaties met anderen in het bijzonder. Gelet op deze aspecten kan de conclusie niet anders zijn dan dat er bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Meer specifiek gaat het om een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale trekken, terwijl er ook borderline en narcistische trekken aanwezig zijn. De antisociale trekken zijn zichtbaar in het norm- en wetoverschrijdend handelen, de vele politiecontacten, het onverantwoordelijk handelen, het uitbuiten en het bij de dag leven, en in ruime zin het gebrek aan respect voor grenzen van anderen. In de beperkte emotieregulatie, de emotionele raakbaarheid, de frequente en inadequate boosheid of woede, de gerichtheid op relaties en het tegelijkertijd niet vol kunnen houden van relaties lijken enkele borderlinetrekken zichtbaar. Vermoedelijk is er ook sprake van een instabiel zelfbeeld en een gebrek aan vertrouwen in anderen. Ten slotte kunnen betrokkenes grootheidsgedachten aanwijzingen zijn voor narcistische trekken. Hij lijkt zich daarnaast snel tekortgedaan te voelen. De beschreven persoonlijkheidstrekken dragen bij aan de verhoogde score op de PCL-R, reden waarom bij betrokkene gesproken moet worden van trekken van psychopathie (zie ook het psychologisch rapportonderdeel).
Genoemde aspecten zijn in de levensloop ook zichtbaar in tijden dat betrokkene niet of weinig amfetamine, cannabis en/of alcohol gebruikt. De precieze omvang van genoemde persoonlijkheidstrekken in betrokkenes dagelijks functioneren, en met name de vraag hoe vrij, dan wel hoe beperkt betrokkene door deze persoonlijkheidsstrekken onder diverse omstandigheden is, kan door de beperkingen van dit onderzoek weliswaar niet exact bepaald worden, maar dat laat onverlet dat de persoonlijkheidsstoornis nadrukkelijk van invloed is op betrokkenes functioneren.
Bovenstaande conclusie sluit aan bij de bevindingen van de psychiater van GGZ Noord Holland-Noord, bij de afsluiting van de jarenlange ggz-behandeling in 2016, waar werd gesproken van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met cluster B trekken (zowel antisociaal, narcistisch als borderline).
Dat betrokkene aan het huidige psychiatrisch onderzoek niet heeft willen meewerken, en dat hij tijdens de observatieperiode niet voor incidenten heeft gezorgd, staat naar mening van rapporteur - gelet op de consistente informatie uit veel andere bronnen - het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken niet in de weg. Betrokkene is immers, zo blijkt ook uit het milieurapport, in staat zich soms enige tijd van een goede kant te laten zien, bijvoorbeeld in het begin van zijn laatste relaties. Tegelijkertijd moet uit de observatie periode ook geconcludeerd worden dat betrokkenes emotie-, impuls- en agressieregulatie niet zodanig gestoord zijn dat hij als het ware onder alle omstandigheden daarvan een speelbal is en dat hij bijvoorbeeld niet anders zou kunnen dan impulsief-agressief handelen.
Concluderend stelt rapporteur dat betrokkene een ten minste gemiddeld intelligente man is, zonder psychiatrische problematiek in engere zin, maar - afgaande op de beschikbare informatie - met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken (en ook borderline en narcistische trekken) en een lichte stoornis in het gebruik van amfetamine.”
Uit de forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling door de psychiater en psycholoog gezamenlijk neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking (pagina 38-43):
“Ondanks het feit dat betrokkene zijn medewerking aan het onderzoek weigerde en ondanks de beperkingen van dit onderzoek, heeft het geheel aan bevindingen een consistent beeld van betrokkenes pathologie opgeleverd, waardoor tot beantwoording van de vraagstelling kan worden gekomen.
Bij betrokkene moet gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geest vermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale, maar ook borderline en narcistische trekken. Al vanaf jonge leeftijd was er sprake van een consistent patroon van problemen met de agressieregulatie en impulscontrole, verminderde gewetens-
functies, tekortschietende empathische vermogens, een egocentrische gerichtheid, een
instabiel zelfbeeld en het zich snel tekortgedaan voelen. Hierdoor waren zijn partnerrelaties telkens structureel instabiel, conflictueus, niet gelijkwaardig, niet wederkerig en was er frequent sprake van jaloezie en relationeel geweld.
Betrokkenes disfunctioneren uitte zich echter nadrukkelijk breder dan alleen binnen partnerrelaties: op geen enkel levensgebied functioneerde hij op het niveau dat passend was bij zijn leeftijd (bij zijn aanhouding bijna 29 jaar) en zijn intelligentieniveau (vermoedelijk gemiddeld tot bovengemiddeld; in ieder geval zijn er geen aanwijzingen voor relevante intellectuele beperkingen). Hij leidde een vaak chaotisch en wanordelijk leven en was niet in staat dit op orde te krijgen, zoals dat ook het geval was met zijn financiën en zijn directe woon- en leefomgeving. Betrokkene was niet ingebed in een prosociaal netwerk, had geen afgeronde opleidingen of noemenswaardige arbeidscarrière en geen maatschappelijke verankering. Ten slotte had betrokkene in samenhang met het voorgaande herhaaldelijke contacten met politie en justitie. Hoewel de PCL-R, een instrument om de mate van psychopathie te bepalen, niet volledig bruikbaar was door de beperkingen van het onderzoek, scoorde betrokkene in samenhang met het voorgaande relatief hoog op de items die wel ingevuld konden worden, waardoor gekomen wordt tot trekken van psychopathie.
Dat betrokkene tijdens de observatieperiode relatief goed functioneerde en geen incidenten veroorzaakte, doet naar overtuiging van ondergetekenden aan het voorgaande niet af. Nog los van de invloed van zijn procespositie, kan worden opgemerkt dat hij goed gedijt als hij in een gestructureerde omgeving verblijft, zonder gebruik van alcohol en drugs en zonder de voor hem ingewikkelde dynamiek van partnerrelaties. Zelfs onder deze omstandigheden viel het overigens op dat hij in het PBC opvallend gericht was op jonge vrouwelijke groepsleidsters en dat hij zich van tijd tot tijd uitte in grootspraak.
(…)
De precieze omvang van betrokkenes middelengebruik kon door zijn weigering niet worden vastgesteld, maar uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat er in ieder geval sprake was van misbruik van amfetamine (hetgeen hier wordt geclassificeerd als een ten minste lichte stoornis in het gebruik van amfetamine). Zeer waarschijnlijk was dat ook het geval met cannabis. Het gebruik van amfetamine had een negatieve invloed op gevoelens van boosheid, wantrouwen en jaloezie, en op zijn impuls- en agressieregulatie.
Betrokkenes persoonlijkheidsstoornis was - vanwege de chronische aard daarvan - tevens aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Tevens was er, in ieder geval van tijd tot tijd, sprake van misbruik van amfetamine.
(…)
Vanwege betrokkenes weigering om mee te werken kan geen uitspraak worden gedaan over de precieze dynamiek voorafgaande en tijdens de ten laste gelegde feiten, maar naar overtuiging van ondergetekenden is het evident dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis als geheel van grote invloed is geweest op deze feiten, indien bewezen. Nu het ten laste gelegde een langere periode betreft waarin meermalen sprake is geweest van gewelddadig gedrag, overwegen ondergetekenden dat de mate van doorwerking van betrokkenes pathologie binnen deze periode enigszins gefluctueerd kan hebben: tegen de achtergrond van wat bekend is over zijn functioneren binnen relaties kan verondersteld worden dat betrokkene soms reactief uiting heeft gegeven aan zijn boosheid of woede, bijvoorbeeld als hij jaloers was, terwijl hij op andere momenten instrumentele fysieke agressie inzette om eigen doelen te bereiken. Echter ook wanneer betrokkene meer berekenend te werk lijkt te zijn gegaan, menen ondergetekenden dat zijn gedrag en zijn keuzes voortkomen uit, of samenhangen met de beperkingen van zijn persoonlijkheidsstoornis: betrokkenen beschikt ondanks zijn intelligentie binnen de dynamiek van een dergelijke relatie over weinig gedragsalternatieven, zijn probleemoplossende vermogens zijn eenzijdig en beperkt.
Hoewel het aannemelijk is dat (ook incidenteel) amfetaminegebruik geleid kan hebben tot een verscherping van de persoonlijkheidskenmerken, is de precieze invloed hiervan niet duidelijk geworden. Genoemde persoonlijkheidskenmerken zijn ook aanwezig zonder amfetaminegebruik. Ondergetekenden zijn van mening dat de eventuele invloed van dit gebruik de nadrukkelijke rol van de persoonlijkheidsstoornis op het ten laste gelegde niet anders maakt.
Vanwege de aard en de omvang van betrokkenes pathologie en de doorwerking daarvan op de ten laste gelegde feiten, adviseren ondergetekenden het ten laste gelegde, indien bewezen, betrokkene in verminderde mate toe te rekenen. (…)
Indien betrokkene onbehandeld terugkeert naar de omstandigheden van voor zijn aanhouding, is de kans op herhaling van ernstige geweldsdelicten hoog op korte termijn. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat de onderliggende persoonlijkheidspathologie thans milder van aard is of geheel zou zijn verdwenen. Vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis wordt betrokkene niet in staat geacht zonder behandeling en begeleiding zijn leven goed op orde te krijgen. (…)
Gelet op de ernst van de pathologie, de mate van doorwerking in het thans ten laste gelegde en het hoge recidiverisico op ernstig gewelddadig gedrag, adviseren ondergetekenden
betrokkene een behandeling in het kader van een tbs met dwangverpleging op te leggen.
Andere juridische kaders zijn naar overtuiging van ondergetekenden niet toereikend om het recidivegevaar afdoende te beperken, nu betrokkene op geen enkele manier heeft laten zien dat hij enig ziektebesef en -inzicht heeft, geen motivatie getoond heeft voor het volgen van een behandeling en geen bereidheid heeft getoond om afspraken te maken over (het nakomen van) eventuele voorwaarden. Een behandeling in een voorwaardelijk kader is dan ook gedoemd te mislukken. Bovendien is betrokkene in een dergelijk kader gemakkelijk in staat gebleken om anderen om de tuin te leiden, zoals dat in het verleden ook tijdens het reclasseringstoezicht gebeurde.”
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde punten van kritiek geen aanleiding om voornoemde Pro Justitia rapportage van het PBC en de daarin verwoorde conclusies van de gedragsdeskundigen onbetrouwbaar te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de rapportage op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank acht de onderzoeksverantwoording en de duiding van de geraadpleegde stukken en bronnen, zoals hierboven weergegeven, voldoende duidelijk en de daarop gebaseerde bevindingen en conclusies van psychiater Ronhaar en psycholoog Labrijn betrouwbaar. De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte zijn medewerking heeft geweigerd, geen toestemming heeft gegeven om informatie van voormalige hulpverleners op te vragen en voorts ook ter zitting geen rapportages of andere stukken heeft ingebracht die een ander licht op deze rapportage zouden kunnen werpen. Evenmin heeft verdachte vragen naar aanleiding van de inhoud van de rapportage willen beantwoorden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat daarbij komt dat de conclusies van de deskundigen in aanzienlijke mate worden ondersteund door de in voormeld ontslagbericht van 27 september 2016 genoemde bevindingen van psychiater J.M. Garcia, werkzaam bij de GGZ Noord Holland Noord, over de periode 2011-2016 gedurende welke verdachte in behandeling is geweest bij het FACT wijkteam.
Maatregel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Dit gezien de stoornis van verdachte en het (daarvan uitgaande) hoge recidivegevaar en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s voor personen. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel het opleggen van de maatregel als het geven van het bevel tot verpleging van overheidswege. Ook aan de overige wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank overweegt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Straf
Zoals eerder is overwogen dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur te volgen. Bij het bepalen van de exacte duur heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat aan hem de maatregel van (kort gezegd) tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd. De rechtbank ziet in deze omstandigheden echter onvoldoende reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. Deze eis komt de rechtbank, gelet op de uitzonderlijke ernst van het bewezenverklaarde, verdachtes recidive en zijn gebrek aan verantwoordelijkheid, passend en geboden voor.