ECLI:NL:RBNHO:2018:2418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
15/800190-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en zware mishandeling tegen levensgezel met tbs en gevangenisstraf

Op 23 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel ernstig heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten in de periode van 1 mei 2017 tot en met 17 mei 2017, in de gemeente Hoorn, meermalen geweld heeft gebruikt tegen zijn levensgezel. Dit geweld bestond onder andere uit het dichtknijpen van haar keel, het slaan met een tafelpoot en een fles, en het toebrengen van andere verwondingen. De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum geweigerd, maar de rechtbank heeft de conclusies van de psycholoog en psychiater overgenomen, die adviseerden om tbs met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft hem ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn verleden en de ernst van de feiten, een hoog recidivegevaar vormt en dat de veiligheid van anderen in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800190-17 en 15/150147-15 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 23 maart 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 maart 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.E. Buiting, advocaat te Gouda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na ter terechtzitting toegestane wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal
- haar keel heeft dichtgeknepen (tot zij het bewustzijn verloor) en/of (tegelijkertijd) in haar neus heeft gebeten, zodat zij geen adem kreeg, en/of
- haar in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen met een tafelpoot en/of een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen, en/of
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en/of de grond en/of een wasbak heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal
- haar keel heeft dichtgeknepen (tot zij het bewustzijn verloor) en/of (tegelijkertijd) in haar neus heeft gebeten, zodat zij geen adem kreeg, en/of
- haar in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen met een tafelpoot en/of een (al dan niet gevulde) fles (en/of andere voorwerpen), en/of
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en/of de grond en/of een wasbak heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2016 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een gebroken neus en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een verminkt oor (zogenaamd bloemkooloor) en/of blijvende littekens op haar hoofd en/of in haar gezicht en/of elders op haar lichaam en/of blijvend oogletsel, te weten staar (schorscataract) heeft toegebracht door
meermalen, althans éénmaal:
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen te slaan met een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen en/of met de (tot vuist gebalde) handen, en/of - een stuk van haar oor af te bijten en/of te bijten in haar oor en/of haar te bijten in haar neus en/of haar handen en/of haar vingers en/of haar rug en/of elders in het lichaam, en/of
- met zijn duimen hard in haar ogen te drukken, en/of
- haar te schoppen tegen / in haar rug en/of haar heupen en/of haar buik, althans haar lichaam, en/of
- haar met een mes en/of een schaar, althans een (ander) scherp voorwerp te snijden en/of te steken;
subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2016 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen heeft geslagen met een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen en/of met de (tot vuist gebalde) handen, en/of
- een stuk van haar oor heeft afgebeten en/of haar heeft gebeten in haar oor en/of haar neus en/of haar handen en/of haar vingers en/of haar rug en/of elders in het lichaam, en/of
- haar heeft geschopt tegen / in haar rug en/of haar heupen en/of haar buik, althans haar lichaam, en/of
- met zijn duimen hard in haar ogen heeft gedrukt, en/of
- haar met een mes en/of een schaar, althans een (ander) scherp voorwerp heeft gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Interpretatie van de tenlastelegging
In het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde zijn (achter de aandachtstreepjes) telkens dezelfde feitelijke gedragingen vermeld. De rechtbank interpreteert de tenlastelegging van feit 2 aldus dat de rechtbank per feitelijke gedraging(en) dient te beoordelen of daardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan (2 primair) of dat daardoor geprobeerd/gepoogd is dergelijk letsel toe te brengen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de hand van haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aan de hand van zijn pleitnota bepleit verdachte vrij te spreken van feit 1, zowel primair als subsidiair, feit 2 primair en tevens partieel van feit 2 subsidiair. Overigens kan volgens de raadsman een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair volgen, waarbij de periode verkort dient te worden naar de periode van 1 december 2016 tot en met 17 mei 2017.
3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 deels primair en deels subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die als een bijlage bij dit vonnis zijn gevoegd.
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zij, in het licht van de overige bewijsmiddelen – en in aanmerking genomen dat verdachte zich ter terechtzitting consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen – geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer te twijfelen, voor zover tot het bewijs gebezigd. Deze verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende steun in de andere bewijsmiddelen.
Feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte boos (vol) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verdachte het voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte bewust (willens en wetens) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de dood bij het slachtoffer zou hebben kunnen intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer in de ochtend van 17 mei 2017 op verschillende momenten op haar hoofd heeft geslagen met een houten poot en met een glazen fles en dat hij haar voorts diverse keren met haar hoofd tegen de voordeur, de grond of tegen de wasbak heeft geslagen. Daarna zat het slachtoffer onder het bloed. De politie is op 18 mei 2017 de woning van het slachtoffer binnengegaan en trof daar op de armleuning van de bank een deel van een houten poot van een tafel of kruk aan, welke met bloed was besmeurd. Het andere deel werd onder het zitkussen van de bank aangetroffen en was eveneens met bloed besmeurd. In de slaapkamer werd ook een tafelpootje met bloedspatten aangetroffen alsmede een lege wijnfles, waarvan de bodem was besmeurd met bloed. Overal in de woning werd bloed aangetroffen. Er was sprake van bloedvegen op de vloer en een stoel en bloedspatten op de woonkamervloer, de matras en op grepen, zoals de deur van de badkamer. Feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is.
Tevens volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte die ochtend de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. Zij kon ten gevolge van deze handeling geen adem krijgen en het werd zwart voor haar ogen. Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is in het rapport van 31 juli 2017 beschreven dat het dichtdrukken van de keel een samendrukkend cq. samensnoerend mechanisch geweld op de hals betreft, waardoor kneuzingen van huid en weke delen kunnen optreden. In de algemene toelichting, die als bijlage h bij dit rapport is gevoegd, is uiteengezet dat de uitoefening van samendrukkend geweld op de hals fataal kan verlopen, waarbij onderscheiden wordt dat door afsluiting van de bloedtoevoer door de halsslagaders en/of adembelemmering overlijden kan worden veroorzaakt na het enige tijd uitoefenen van dat geweld, en voorts dat hartritmestoornissen en ‘reflex cardiac arrest’ kunnen optreden op elk willekeurig moment tijdens de toepassing van dit geweld.
Gelet op de door verdachte gepleegde gewelddadige handelingen en de zeer vele door het NFI beschreven recente inwendige en recente uitwendige letsels aan het voorhoofd en het achterhoofd van het slachtoffer (waaronder aan de beide oren, boven en onder beide ogen, neus, lip, oren), aan haar hals voorzijde links en rechts en aan haar nek, in combinatie met het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer waardoor het zwart voor haar ogen werd, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Dat niet precies kan worden vastgesteld met welke kracht verdachte het slachtoffer met de voorwerpen heeft geslagen en of de poot wel van ‘behoorlijk gewicht’ was, zoals door de raadsman is gesteld, doet hier niet aan af. Overigens moet uit de feiten dat het slachtoffer tot bloedens toe is geslagen en dat de poot tijdens het slaan is gebroken, worden afgeleid dat het slaan met kracht is gedaan.
Voor de vaststelling dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer is, zoals vermeld, ook vereist dat verdachte wetenschap van die aanmerkelijke kans had en deze ten tijde van zijn handelen bewust heeft aanvaard. Gelet op de algemeen bekende kwetsbaarheid van het hoofd en het belang van voldoende ademhaling, moet verdachte weet hebben gehad van de aanmerkelijke kans. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door zijn handelingen in de ochtend van 17 mei 2017 het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De poging tot doodslag op [slachtoffer] is bewezen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank alleen poging tot doodslag op 17 mei 2017 bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concreet bewijs op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich ook in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 mei 2017 aan dit misdrijf heeft schuldig gemaakt.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank dient een verminkt oor, een zogenaamd bloemkooloor, als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. De rechtbank betrekt hierbij dat deze ernstige verminking zich aan het hoofd bevindt, (ook) voor anderen zichtbaar is en dat het slachtoffer, als zij bijvoorbeeld voor de spiegel staat, hierdoor telkens aan het gebeuren wordt herinnerd en met de gevolgen die dat voor haar heeft gehad, wordt geconfronteerd.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank – gelet op de eisen die in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en in de jurisprudentie daaraan worden gesteld – niet ook ander zwaar lichamelijk letsel bewezen. Het dossier bevat daarvoor te weinig en/of onvoldoende concrete informatie.
De rechtbank komt – gelet op haar interpretatie van de tenlastelegging – mede tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
primair
hij op 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- haar keel heeft dichtgeknepen, zodat zij geen adem kreeg, en
- haar meermalen tegen het hoofd heeft geslagen met een poot en een fles, en
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en de grond en een wasbak heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 16 mei 2017 in de gemeente Hoorn aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verminkt oor, zogenaamd bloemkooloor, heeft toegebracht door meermalen
te bijten in haar oor;
en
subsidiair
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 16 mei 2017 in de gemeente Hoorn, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen heeft geslagen met een fles en andere voorwerpen en met de (tot vuist gebalde) handen, en
- haar heeft gebeten in haar rug en elders in het lichaam, en
- haar heeft geschopt tegen/in haar rug en heupen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
onder primair: zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
onder subsidiair: poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit om verdachte wegens poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van het voorarrest (tot datum uitspraak) niet overschrijdt en met een voorwaardelijk deel waaraan bijzondere voorwaarden, zoals een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer, kunnen worden verbonden.
De raadsman heeft kritiekpunten ten aanzien van de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) opgeworpen die maken dat de in die rapportage vermelde conclusies en adviezen niet dienen te worden gevolgd, aldus de raadsman. Naar de mening van de verdediging leunt de rapportage te zwaar op het milieuonderzoek, waarbij de betrouwbaarheid van de door de referenten verstrekte informatie ter discussie wordt gesteld. De raadsman acht deze informatie selectief waardoor een vertekend beeld van verdachte is ontstaan dat onvoldoende representatief is. Nu het milieuonderzoek aan alle kanten rammelt en een bijzonder belangrijk onderdeel vormt waarop de conclusies zijn gebaseerd, komt de betrouwbaarheid van die conclusies onder te grote druk te staan, aldus de raadsman. Bovendien zijn de rapporteurs naar de mening van de raadsman vooringenomen ten aanzien van verdachte, hetgeen kan worden afgeleid uit het gegeven dat zij alles op de voor verdachte meest negatieve manier uitleggen. Er is sprake van ‘confirmation bias’ en het ‘Horn-effect’, waardoor de conclusies niet dienen te worden gevolgd, aldus nog steeds de raadsman. Ten slotte krijgt volgens hem een aantal zaken onterecht te weinig of geen aandacht in de rapportage.
Zo is in het verleden nimmer een diagnose van een daadwerkelijke persoonlijkheidsstoornis bij verdachte gesteld en wordt deze nu gebaseerd op de beweerdelijke levensloop. Verdachte is eerder vrijwillig in behandeling geweest en heeft dus wel degelijk ziekte-/probleembesef. Indien hij problemen ervaart, accepteert hij blijkbaar professionele hulp. Toen verdachte in 2011 een verplicht reclasseringscontact had met een ambulante behandelverplichting, heeft hij zich aan dit toezicht gehouden en was er geen sprake van recidive. Dat een voorwaardelijk kader gedoemd zou zijn te mislukken wordt dus tegengesproken door de feiten.
Samengevat staat de aanwezigheid van een stoornis ten tijde van het begaan van de feiten volgens de raadsman niet vast. Nu er voorts geen sprake van is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist, dient deze maatregel niet te worden opgelegd, aldus de verdediging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een jonge kwetsbare vrouw, zijn toenmalige levensgezel, geprobeerd van het leven te beroven en haar daaraan voorafgaand gedurende een lange periode structureel ernstig mishandeld. Verdachte had het slachtoffer in zijn greep, waardoor zij geen mogelijkheid heeft gekregen om zich aan de vele en brute aanvallen van verdachte, die zich meestal in haar eigen woning voordeden, te onttrekken. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen en tot bloedens toe geslagen, waarbij ook voorwerpen werden gebruikt, haar geschopt en haar zowel in haar rug als elders op het lichaam gebeten. Ook heeft verdachte meermalen haar keel dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft blijvend letsel aan het door verdachte uitgeoefende geweld overgehouden. Zo zal haar verminkte oor haar altijd aan deze afgrijselijke periode blijven herinneren. Bovendien heeft zij ernstige psychische schade opgelopen door het toedoen van verdachte. Volgens het slachtoffer werden de mishandelingen naarmate de relatie voortduurde steeds heftiger en intensiever. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het aan het licht komen hiervan op 17 mei 2017, toen het doodsbange slachtoffer door voorbijgangers volledig toegetakeld, bloedend en ineengekrompen op straat werd aangetroffen. Eerder die betreffende ochtend heeft verdachte dusdanig veel en grof geweld op het slachtoffer toegepast, waarbij hij zich bediende van een houten poot en een fles, dat het slachtoffer hieraan had kunnen overlijden. Zowel ter plaatse gekomen politiepersoneel als het ziekenhuispersoneel hebben verklaard nog nooit een zo ernstig toegetakeld slachtoffer te hebben gezien. Uit het door het NFI uitgevoerde forensisch onderzoek is gebleken dat sprake was van vele letsels, uitwendig en intern, recent en oud.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2018 blijkt dat verdachte op 8 oktober 2015 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland wegens “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd” onherroepelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee (2) jaren. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in deze proeftijd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Wat de rechtbank ook in het nadeel van verdachte meeweegt is dat hij ter terechtzitting zich consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en ook anderszins er geen enkele blijk van heeft gegeven het zeer laakbare en kwalijke van zijn handelen in te zien en daarvoor verantwoordelijkheid te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan – uit een oogpunt van met name vergelding – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur te volgen.
De rapportages
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 1 augustus 2017 van J.M. Bremer, verbonden aan Reclassering Nederland, waarin onder meer wordt benoemd dat verdachte is opgegroeid in een instabiel gezin waarbij hij op jonge leeftijd uit huis werd geplaatst en vervolgens in internaten/pleeggezinnen is opgegroeid. Verdachte is volgens de in dit rapport vermelde informatie (ontslagbericht d.d. 27-9-2016) van psychiater J.M. Garcia, in behandeling geweest bij FACT wijkteam Hoorn Kersenboogerd van april 2011 tot en met half september 2016. Psychiater Garcia beschrijft verdachte als een man met een gestagneerde maatschappelijke ontwikkeling, waarschijnlijk in het kader van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met cluster B-trekken (zowel antisociaal, narcistisch als borderline). Verdachte is opgegroeid in een gezin waarvan de ouders al vroeg zijn gescheiden. Hij is in behandeling geweest bij jeugdzorg en een orthopedagogisch centrum (2005) en heeft poliklinische contacten gehad wegens impulsief agressief gedrag en later (2007) ook wegens psychotisch aandoende symptomen, geheugenlacunes en dissociatief gedrag. In 2009 is verdachte met een zogenaamde IBS opgenomen wegens agressie naar de politie en daaropvolgend ambulant in begeleiding gekomen onder de voorwaarden van een VWM, maar al vrij snel daarna vrijwillig in begeleiding bij de GGZ. Tevens worden aanwijzingen voor problematiek ten aanzien van drugsgebruik (speed) genoemd.
Ook heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia rapport van 28 juni 2017 opgemaakt door GZ-psycholoog R. de Vries. In de forensisch psychologische beschouwing vermeldt deze psycholoog dat de persoonlijkheid van verdachte overkomt als tamelijk stevig maar gebaseerd op een borderline structuur, waarbij de gevoelswereld ernstig beschadigd is. De persoonlijkheid vertoont vooral cluster-B trekken: gebrek aan berouw, nauwelijks empathie, emotionele instabiliteit, manipulatie, mogelijk psychopathie en sadistische macht- en gewelduitoefening. De intelligentie wordt door de psycholoog geschat op bovengemiddeld (114). Geadviseerd wordt om naar de persoon van verdachte nader onderzoek te laten doen, zowel psychologisch als psychiatrisch, waarbij observatie van verdachte in het PBC passend en noodzakelijk wordt geacht.
Verdachte is vervolgens voor nader onderzoek naar zijn geestvermogens in het PBC geplaatst. Blijkens de Pro Justitia rapportage van het PBC d.d. 26 februari 2018 werd verdachte van 8 november 2017 tot 27 december 2017 gedurende zeven weken opgenomen. Verdachte werd onderzocht door een multidisciplinair team bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. Ook een procesbegeleidend gedragsdeskundige en een jurist maakten deel uit van dit team. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Hierop is in de derde week besloten om verdachte binnen het PBC over te plaatsen naar een afdeling voor moeilijk onderzoekbare observandi. Door de weigering van verdachte kon geen test- en neuropsychologisch en medisch onderzoek worden verricht en kon geen informatie worden opgevraagd bij voormalige hulpverleners. Verdachte ging geen gesprekken aan met de psycholoog, psychiater en milieurapporteur. Door de forensisch milieuonderzoeker werd wel gesproken met enkele leden van het sociale netwerk van verdachte. Voorts werden politiemutaties en strafdossiers uit eerdere strafzaken van verdachte opgevraagd en ontvangen, waaronder voorgaande reclasserings- en Pro Justitia rapportages. De groepsleider verkreeg informatie uit eigen observaties en gesprekken, van andere groepsleiders en van de arbeidsmedewerkers. Ondanks het feit dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek weigerde, heeft het geheel aan bevindingen een consistent beeld van de pathologie van verdachte opgeleverd, aldus deze rapportage.
In de rapportage, opgemaakt door S. Labrijn, GZ-psycholoog, en P.K.J. Ronhaar, psychiater, is onder meer het volgende vermeld:
Psychologisch onderzoek door S. Labrijn
(pagina 18)
“Tot slot werd, in consensus met de psychiater, de PCL-R checklist ingevuld. Dit betreft een inschatting van het psychopatische aspect van de persoonlijkheid volgens het concept van Hare. Het is een inschatting op basis van lifetime prevalentie. De lijst werd ingevuld op basis van het dossier en met name het milieuonderzoek. Bekend is dat als er geen interview mogelijk is geweest zoals hier het geval is, de inschatting vaak wat hoger uitpakt dan wanneer ook informatie voorhanden is uit gesprekken/ een interview. Twee items konden niet worden ingevuld (wegens onvoldoende informatie). Er is sprake van trekken van psychopathie. Met name scoort betrokkene hoog op factor 1, hetgeen wijst op egoïsme, ongevoeligheid en het zonder wroeging gebruik maken van anderen. Ook factor 2 is hoog, hetgeen wijst op chronische instabiliteit en antisociaal gedrag.”
(pagina 22)
“ De hierboven beschreven disfuncties kunnen worden geclassificeerd als eenpersoonlijkheidsstoornis, waarbij in ieder geval antisociale trekken opvallen. Het overwaardige zelfbeeld kan gekenmerkt worden als narcistische trek. De emotionele instabiliteit, die zich vooral manifesteert in relaties, typeert hem en leidt tot impulsieve agressieve acting out. De emotionele instabiliteit en de agressie- en impulsproblemen kunnen worden omschreven als borderline trekken. Dit kan worden geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale maar ook borderline en narcistische trekken.
Ook kan een stoornis in het gebruik van speed (amfetamine) worden vastgesteld.
Mogelijk is er daarnaast een stoornis in het gebruik van cannabis, hierover hebben wij echter onvoldoende informatie.”
Psychiatrisch onderzoek door P.K.J. Ronhaar (pagina 30-31)
“Het geheel van de voorgaande informatie, en meer in detail de informatie die in het milieu­
rapport beschreven staat, is vanuit meerdere bronnen zodanig consistent en uitgesproken, dat rapporteur van mening is dat deze moet leiden tot een bevestigend antwoord op de vraag of er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Meer specifiek moet gesproken worden van beperkingen in de emotie-, agressie- en impulsregulatie en - in samenhang daarmee - van langdurig disfunctioneren op vrijwel alle levensgebieden in het algemeen, en in relaties met anderen in het bijzonder. Gelet op deze aspecten kan de conclusie niet anders zijn dan dat er bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Meer specifiek gaat het om een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale trekken, terwijl er ook borderline en narcistische trekken aanwezig zijn. De antisociale trekken zijn zichtbaar in het norm- en wetoverschrijdend handelen, de vele politiecontacten, het onverantwoordelijk handelen, het uitbuiten en het bij de dag leven, en in ruime zin het gebrek aan respect voor grenzen van anderen. In de beperkte emotieregulatie, de emotionele raakbaarheid, de frequente en inadequate boosheid of woede, de gerichtheid op relaties en het tegelijkertijd niet vol kunnen houden van relaties lijken enkele borderlinetrekken zichtbaar. Vermoedelijk is er ook sprake van een instabiel zelfbeeld en een gebrek aan vertrouwen in anderen. Ten slotte kunnen betrokkenes grootheidsgedachten aanwijzingen zijn voor narcistische trekken. Hij lijkt zich daarnaast snel tekortgedaan te voelen. De beschreven persoonlijkheidstrekken dragen bij aan de verhoogde score op de PCL-R, reden waarom bij betrokkene gesproken moet worden van trekken van psychopathie (zie ook het psychologisch rapportonderdeel).
Genoemde aspecten zijn in de levensloop ook zichtbaar in tijden dat betrokkene niet of weinig amfetamine, cannabis en/of alcohol gebruikt. De precieze omvang van genoemde persoonlijkheidstrekken in betrokkenes dagelijks functioneren, en met name de vraag hoe vrij, dan wel hoe beperkt betrokkene door deze persoonlijkheidsstrekken onder diverse omstandigheden is, kan door de beperkingen van dit onderzoek weliswaar niet exact bepaald worden, maar dat laat onverlet dat de persoonlijkheidsstoornis nadrukkelijk van invloed is op betrokkenes functioneren.
Bovenstaande conclusie sluit aan bij de bevindingen van de psychiater van GGZ Noord­ Holland-Noord, bij de afsluiting van de jarenlange ggz-behandeling in 2016, waar werd gesproken van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met cluster B trekken (zowel antisociaal, narcistisch als borderline).
Dat betrokkene aan het huidige psychiatrisch onderzoek niet heeft willen meewerken, en dat hij tijdens de observatieperiode niet voor incidenten heeft gezorgd, staat naar mening van rapporteur - gelet op de consistente informatie uit veel andere bronnen - het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken niet in de weg. Betrokkene is immers, zo blijkt ook uit het milieurapport, in staat zich soms enige tijd van een goede kant te laten zien, bijvoorbeeld in het begin van zijn laatste relaties. Tegelijkertijd moet uit de observatie­ periode ook geconcludeerd worden dat betrokkenes emotie-, impuls- en agressieregulatie niet zodanig gestoord zijn dat hij als het ware onder alle omstandigheden daarvan een speelbal is en dat hij bijvoorbeeld niet anders zou kunnen dan impulsief-agressief handelen.
Concluderend stelt rapporteur dat betrokkene een ten minste gemiddeld intelligente man is, zonder psychiatrische problematiek in engere zin, maar - afgaande op de beschikbare informatie - met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken (en ook borderline en narcistische trekken) en een lichte stoornis in het gebruik van amfetamine.”
Uit de forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling door de psychiater en psycholoog gezamenlijk neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking (pagina 38-43):
“Ondanks het feit dat betrokkene zijn medewerking aan het onderzoek weigerde en ondanks de beperkingen van dit onderzoek, heeft het geheel aan bevindingen een consistent beeld van betrokkenes pathologie opgeleverd, waardoor tot beantwoording van de vraagstelling kan worden gekomen.
Bij betrokkene moet gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geest­ vermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale, maar ook borderline en narcistische trekken. Al vanaf jonge leeftijd was er sprake van een consistent patroon van problemen met de agressieregulatie en impulscontrole, verminderde gewetens-
functies, tekortschietende empathische vermogens, een egocentrische gerichtheid, een
instabiel zelfbeeld en het zich snel tekortgedaan voelen. Hierdoor waren zijn partnerrelaties telkens structureel instabiel, conflictueus, niet gelijkwaardig, niet wederkerig en was er frequent sprake van jaloezie en relationeel geweld.
Betrokkenes disfunctioneren uitte zich echter nadrukkelijk breder dan alleen binnen partnerrelaties: op geen enkel levensgebied functioneerde hij op het niveau dat passend was bij zijn leeftijd (bij zijn aanhouding bijna 29 jaar) en zijn intelligentieniveau (vermoedelijk gemiddeld tot bovengemiddeld; in ieder geval zijn er geen aanwijzingen voor relevante intellectuele beperkingen). Hij leidde een vaak chaotisch en wanordelijk leven en was niet in staat dit op orde te krijgen, zoals dat ook het geval was met zijn financiën en zijn directe woon- en leefomgeving. Betrokkene was niet ingebed in een prosociaal netwerk, had geen afgeronde opleidingen of noemenswaardige arbeidscarrière en geen maatschappelijke verankering. Ten slotte had betrokkene in samenhang met het voorgaande herhaaldelijke contacten met politie en justitie. Hoewel de PCL-R, een instrument om de mate van psychopathie te bepalen, niet volledig bruikbaar was door de beperkingen van het onderzoek, scoorde betrokkene in samenhang met het voorgaande relatief hoog op de items die wel ingevuld konden worden, waardoor gekomen wordt tot trekken van psychopathie.
Dat betrokkene tijdens de observatieperiode relatief goed functioneerde en geen incidenten veroorzaakte, doet naar overtuiging van ondergetekenden aan het voorgaande niet af. Nog los van de invloed van zijn procespositie, kan worden opgemerkt dat hij goed gedijt als hij in een gestructureerde omgeving verblijft, zonder gebruik van alcohol en drugs en zonder de voor hem ingewikkelde dynamiek van partnerrelaties. Zelfs onder deze omstandigheden viel het overigens op dat hij in het PBC opvallend gericht was op jonge vrouwelijke groepsleidsters en dat hij zich van tijd tot tijd uitte in grootspraak.
(…)
De precieze omvang van betrokkenes middelengebruik kon door zijn weigering niet worden vastgesteld, maar uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat er in ieder geval sprake was van misbruik van amfetamine (hetgeen hier wordt geclassificeerd als een ten minste lichte stoornis in het gebruik van amfetamine). Zeer waarschijnlijk was dat ook het geval met cannabis. Het gebruik van amfetamine had een negatieve invloed op gevoelens van boosheid, wantrouwen en jaloezie, en op zijn impuls- en agressieregulatie.
Betrokkenes persoonlijkheidsstoornis was - vanwege de chronische aard daarvan - tevens aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Tevens was er, in ieder geval van tijd tot tijd, sprake van misbruik van amfetamine.
(…)
Vanwege betrokkenes weigering om mee te werken kan geen uitspraak worden gedaan over de precieze dynamiek voorafgaande en tijdens de ten laste gelegde feiten, maar naar overtuiging van ondergetekenden is het evident dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis als geheel van grote invloed is geweest op deze feiten, indien bewezen. Nu het ten laste gelegde een langere periode betreft waarin meermalen sprake is geweest van gewelddadig gedrag, overwegen ondergetekenden dat de mate van doorwerking van betrokkenes pathologie binnen deze periode enigszins gefluctueerd kan hebben: tegen de achtergrond van wat bekend is over zijn functioneren binnen relaties kan verondersteld worden dat betrokkene soms reactief uiting heeft gegeven aan zijn boosheid of woede, bijvoorbeeld als hij jaloers was, terwijl hij op andere momenten instrumentele fysieke agressie inzette om eigen doelen te bereiken. Echter ook wanneer betrokkene meer berekenend te werk lijkt te zijn gegaan, menen ondergetekenden dat zijn gedrag en zijn keuzes voortkomen uit, of samenhangen met de beperkingen van zijn persoonlijkheidsstoornis: betrokkenen beschikt ondanks zijn intelligentie binnen de dynamiek van een dergelijke relatie over weinig gedragsalternatieven, zijn probleemoplossende vermogens zijn eenzijdig en beperkt.
Hoewel het aannemelijk is dat (ook incidenteel) amfetaminegebruik geleid kan hebben tot een verscherping van de persoonlijkheidskenmerken, is de precieze invloed hiervan niet duidelijk geworden. Genoemde persoonlijkheidskenmerken zijn ook aanwezig zonder amfetaminegebruik. Ondergetekenden zijn van mening dat de eventuele invloed van dit gebruik de nadrukkelijke rol van de persoonlijkheidsstoornis op het ten laste gelegde niet anders maakt.
Vanwege de aard en de omvang van betrokkenes pathologie en de doorwerking daarvan op de ten laste gelegde feiten, adviseren ondergetekenden het ten laste gelegde, indien bewezen, betrokkene in verminderde mate toe te rekenen. (…)
Indien betrokkene onbehandeld terugkeert naar de omstandigheden van voor zijn aanhouding, is de kans op herhaling van ernstige geweldsdelicten hoog op korte termijn. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat de onderliggende persoonlijkheidspathologie thans milder van aard is of geheel zou zijn verdwenen. Vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis wordt betrokkene niet in staat geacht zonder behandeling en begeleiding zijn leven goed op orde te krijgen. (…)
Gelet op de ernst van de pathologie, de mate van doorwerking in het thans ten laste gelegde en het hoge recidiverisico op ernstig gewelddadig gedrag, adviseren ondergetekenden
betrokkene een behandeling in het kader van een tbs met dwangverpleging op te leggen.
Andere juridische kaders zijn naar overtuiging van ondergetekenden niet toereikend om het recidivegevaar afdoende te beperken, nu betrokkene op geen enkele manier heeft laten zien dat hij enig ziektebesef en -inzicht heeft, geen motivatie getoond heeft voor het volgen van een behandeling en geen bereidheid heeft getoond om afspraken te maken over (het nakomen van) eventuele voorwaarden. Een behandeling in een voorwaardelijk kader is dan ook gedoemd te mislukken. Bovendien is betrokkene in een dergelijk kader gemakkelijk in staat gebleken om anderen om de tuin te leiden, zoals dat in het verleden ook tijdens het reclasseringstoezicht gebeurde.”
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde punten van kritiek geen aanleiding om voornoemde Pro Justitia rapportage van het PBC en de daarin verwoorde conclusies van de gedragsdeskundigen onbetrouwbaar te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de rapportage op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank acht de onderzoeksverantwoording en de duiding van de geraadpleegde stukken en bronnen, zoals hierboven weergegeven, voldoende duidelijk en de daarop gebaseerde bevindingen en conclusies van psychiater Ronhaar en psycholoog Labrijn betrouwbaar. De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte zijn medewerking heeft geweigerd, geen toestemming heeft gegeven om informatie van voormalige hulpverleners op te vragen en voorts ook ter zitting geen rapportages of andere stukken heeft ingebracht die een ander licht op deze rapportage zouden kunnen werpen. Evenmin heeft verdachte vragen naar aanleiding van de inhoud van de rapportage willen beantwoorden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat daarbij komt dat de conclusies van de deskundigen in aanzienlijke mate worden ondersteund door de in voormeld ontslagbericht van 27 september 2016 genoemde bevindingen van psychiater J.M. Garcia, werkzaam bij de GGZ Noord Holland Noord, over de periode 2011-2016 gedurende welke verdachte in behandeling is geweest bij het FACT wijkteam.
Maatregel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Dit gezien de stoornis van verdachte en het (daarvan uitgaande) hoge recidivegevaar en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s voor personen. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel het opleggen van de maatregel als het geven van het bevel tot verpleging van overheidswege. Ook aan de overige wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank overweegt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Straf
Zoals eerder is overwogen dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur te volgen. Bij het bepalen van de exacte duur heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat aan hem de maatregel van (kort gezegd) tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd. De rechtbank ziet in deze omstandigheden echter onvoldoende reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. Deze eis komt de rechtbank, gelet op de uitzonderlijke ernst van het bewezenverklaarde, verdachtes recidive en zijn gebrek aan verantwoordelijkheid, passend en geboden voor.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de schade tot het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding de gevorderde vergoeding te matigen, ondanks dat de rechtbank niet alle handelingen zoals die ten laste zijn gelegd bewezen heeft verklaard. Het schadebedrag is gelet op de bewezen verklaarde periode van vier en een halve maand, waarin verdachte het slachtoffer met wie hij samenleefde, in zijn greep had en haar op gruwelijke wijze heeft mishandeld, en haar zeer veel letsel heeft toegebracht, hetgeen immateriële schade heeft veroorzaakt, afdoende onderbouwd.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 8 oktober 2015 in de zaak met parketnummer 15/150147-15 heeft de politierechter in deze rechtbank, locatie Haarlem, verdachte ter zake van “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd” veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald. Daarbij geldt de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 14 juni 2017 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank is echter, gelijk het standpunt van de officier van justitie ter terechtzitting, van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien het alsnog laten uitvoeren van de taakstraf in het licht van de afdoening van de onderhavige zaak niet opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 deels primair en deels subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 [vijf] jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt
verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.500,- (vijfduizend en vijfhonderd euro), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de
Staatvan een bedrag van
€ 5.500,- (vijfduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
62 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2015 in de zaak met parketnummer 15/150147-15 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2018.
mr. J.J.M. Uitermark en mr. P. van Steijnen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.