ECLI:NL:RBNHO:2018:2250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/15/259547 / FA RK 17-3075
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaststelling kinderbijdrage in een co-ouderschap situatie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de moeder en de vader van de minderjarige [minderjarige]. De moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling, die op dat moment bestond uit co-ouderschap, naar een weekendregeling. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet had kunnen aantonen dat de wijziging in het belang van [minderjarige] zou zijn. De moeder had bezwaren tegen de keuzes van de vader, die zijn leven na een financieel debacle anders vormgaf. De rechtbank concludeerde dat de huidige zorgregeling goed functioneerde en dat de moeder niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verzoek tot wijziging.

Daarnaast verzocht de moeder om een wijziging van de kinderbijdrage die de vader maandelijks aan haar zou moeten betalen. De vader voerde aan dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was om de afgesproken bijdrage van € 333 te betalen. De rechtbank erkende dat de vader zijn financiële situatie had gewijzigd en dat hij niet langer in staat was om de volledige bijdrage te voldoen. De rechtbank stelde de bijdrage vast op € 25 per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank wees het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling af en bepaalde dat de vader de nieuwe, verlaagde bijdrage moest betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
omgang / alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/259547 / FA RK 17-3075
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 21 maart 2018
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.L. Verhoeven, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.W. Castelijns, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 23 mei 2017;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlage, van de vader, ingekomen op 4 augustus 2017;
- de brief, tevens aanvullend verzoekschrift, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 24 januari 2018;
- de brief, tevens aanvullend verzoekschrift, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 25 januari 2018.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 februari 2018 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben van 2003 tot december 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , op [geboortedatum] in [plaats] .
2.3.
De vader heeft de minderjarige, hierna te noemen: [minderjarige] , erkend.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.

3.Verzoek

hoofdverblijf
3.1.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar is.
zorgregeling
3.2.
De moeder heeft wijziging verzocht van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) die partijen in onderling overleg zijn overeengekomen, op grond dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Zij verzoekt te bepalen dat [minderjarige] de ene week van maandag naar school tot dinsdag 17.30 uur bij de vader is en de andere week van zaterdag 11.00 uur tot dinsdag 17.30 uur.
vakantieregeling
3.3.
De moeder verzoekt de rechtbank ook de verdeling van vakanties en bijzonder dagen vast te stellen volgens haar voorstel. Zij heeft haar verzoek aangevuld met een verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met [minderjarige] naar Bonaire van [datum] tot en met [datum] .
kinderbijdrage
3.4.
De moeder verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vader maandelijks bij vooruitbetaling een bijdrage van € 333 per kind zal betalen, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wet- of regelgeving ten behoeve van het kind kan / zal worden verleend. De vader voldoet dit bedrag ten behoeve van [minderjarige] sinds het feitelijk uiteengaan van partijen. Om formele redenen verzoekt de moeder vastlegging van dit bedrag in een beschikking per 1 mei 2017

4.Verweer en zelfstandig verzoek

zorgregeling
4.1.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de huidige zorgregeling ongewijzigd wordt voortgezet.
vakantieregeling
4.2.
De vader bepleit de huidige regeling van vakanties voort te zetten, waarbij iedere ouder [minderjarige] twee weken aaneengesloten bij zich heeft. Tegen het voorstel van moeder om de twee weken ook op een ander moment te kunnen opnemen, heeft hij in principe geen bezwaar, mits de moeder afgesproken vakantieplannen / -regelingen ook daadwerkelijk nakomt.
kinderbijdrage
4.3.
De vader verzoekt de rechtbank om het verzoek van de moeder betreffende de kinderbijdrage af te wijzen. Volgens de vader is de moeder ervan op de hoogte dat hij praktisch failliet is en de grootste moeite heeft om de bijdrage van € 333 te kunnen betalen. Hij heeft haar eerder al verzocht de bijdrage tijdelijk aan te passen en zij is hiermee akkoord gegaan. Bij aanvullend verzoekschrift heeft de vader verzocht om te bepalen dat de bijdrage wordt vastgesteld op nihil per datum van de af te geven beschikking.

5.Beoordeling

hoofdverblijf
5.1.
Aangezien niet in geschil is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is, zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van het hoofdverblijf bij gebrek aan belang afwijzen.
zorgregeling
5.2.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1: 377e BW kan de rechtbank, indien sprake is van gezamenlijk gezag, op verzoek van een van de ouders de zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
5.3.
Aan de orde is het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] de ene week van maandag naar school tot dinsdag 17.30 uur bij de vader is en de andere week van zaterdag 11.00 uur tot dinsdag 17.30 uur. Op dit moment is de zorgregeling aldus dat [minderjarige] de ene week van vrijdag 12.00 uur uit school tot en met woensdagochtend naar school bij de vader is en de andere week van maandag op dinsdag.
5.4.
De moeder voert aan dat de huidige regeling medio 2016 is ontstaan, omdat zij vier dagen per week kon gaan werken, en dat zij deze altijd als tijdelijk heeft aangemerkt. Inmiddels woont zij samen met een nieuwe partner en is, op [geboortedatum] , [(half-) zusje] , het (half-) zusje van [minderjarige] , geboren. [minderjarige] heeft een goede band met [(half-) zusje] ontwikkeld en heeft de wijzigingen in de gezinssituatie van de moeder goed opgepakt.
Een zorgregeling waarbij [minderjarige] structureel 5 dagen aaneengesloten niet bij de moeder is, is niet goed voor [minderjarige] . [minderjarige] klampt zich aan haar vast en huilt veel. Er zitten grote verschillen tussen de opvoed- en levensstijlen van de ouders en [minderjarige] heeft hier last van. De vader heeft geen baan of verplichtingen maar legt zich toe op het “goed doen voor anderen”. De moeder vindt het zorgelijk dat de vader [minderjarige] actief bij zijn bezigheden betrekt op een manier die zij niet passend vindt bij de leeftijd en belevingswereld van [minderjarige] . Als [minderjarige] bij de vader is, kan hij door de afstand naar het huis van vader en zijn school geen vriendjes meenemen of naar clubs toe. Bovendien brengt hij veel tijd door bij oma vaderszijde, waar hij ook vaak overnacht, hetgeen zijn woonsituatie nog verdeelder en onrustiger maakt. Na een langere periode bij de vader luistert [minderjarige] heel slecht en kost het hem duidelijk moeite de omschakeling te maken naar het gezin van de moeder (waarin nog een ander kind is, waarin regels gelden, waarin beide ouders de verplichtingen van een baan hebben, waar op vaste tijden gegeten, gedoucht en dergelijke moet worden).
Daarbij komt, aldus de moeder, dat de onderlinge communicatie tussen de ouders minimaal is. Dit maakt het uitvoeren van een co-ouderschapsregeling dermate ingewikkeld dat het niet meer in het belang van [minderjarige] is. Ouders hebben volstrekt andere wensen en verwachtingen met betrekking tot de onderlinge communicatie.
5.5.
De vader voert aan dat de ouders na het feitelijk uiteengaan hebben gekozen voor een opbouwregeling waarbij is toegewerkt naar de huidige co-ouderschapregeling. De opbouw van de regeling is versneld toen de moeder vier dagen kon gaan werken. Na haar ontslag medio mei 2016 is de huidige zorgregeling ongewijzigd uitgevoerd. Volgens de vader kan de door de moeder geschetste gemoedstoestand van [minderjarige] ook verklaard worden door de talloze veranderingen in haar eigen huishouden. Zij is tweemaal verhuisd, [minderjarige] heeft kennisgemaakt met twee verschillende (ex-)partners van de moeder, de laatste partner is bij hen ingetrokken en [minderjarige] heeft er een zusje bijgekregen.
De vader stelt dat het goed gaat met [minderjarige] en dat [minderjarige] geniet van de tijd die hij met zijn vader doorbrengt. [minderjarige] gaat op maandag met de vader zwemmen, regelmatig neemt hij na school een vriendje mee om te spelen. [minderjarige] heeft ook nog vriendjes in de buurt van de woning van de vader. De ouders wonen op fietsafstand van elkaar. Omdat de vader van belang acht dat [minderjarige] niet alleen ziet wat zijn vader doet, maar ook begrip opbrengt voor oudere mensen in de samenleving, neemt de vader hem wel eens mee naar het koffieschenken in bejaardenhuizen. [minderjarige] vindt dit leuk, hij vraagt vaak of hij weer mee mag gaan. Ook vriendjes van hem gaan graag mee.
De vader stelt zich op het standpunt dat beperking van de contactmomenten tussen [minderjarige] en zijn vader niet aansluit bij de situatie waaraan [minderjarige] al vier jaar gewend is en waar hij bovendien goed op gedijt.
Volgens de vader zijn de door de moeder genoemde problemen in de communicatie tussen de ouders ontstaan vanaf het moment dat zij zwanger was.
5.6.
Vaststaat dat de moeder is gaan samenwonen en dat uit deze relatie een kind is geboren, zodat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds het tijdstip waarop partijen de afspraken over de zorgregeling voor [minderjarige] hebben gemaakt. Gelet op deze omstandigheden is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
5.7.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat ouders op fietsafstand van elkaar wonen en dat [minderjarige] altijd door een van de ouders met de fiets naar school / zwemmen / vriendjes is gebracht. Hij heeft vriendjes in de buurt van de woning van vader en een regelmatig contact met zijn oma, de moeder van vader, als hij bij de vader verblijft. [minderjarige] is hieraan gewend geraakt. De afgelopen jaren is de (woon-)situatie van de vader onveranderd gebleven.
5.8.
De moeder heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat wijziging van een goed lopende zorgregeling, die neerkomt op co-ouderschap, in een zogenaamde weekendregeling, zoals de moeder heeft verzocht, een oplossing is voor de door haar beschreven problemen van [minderjarige] . De kern van de bezwaren van de moeder betreft feitelijk de keuze van de vader om zijn leven anders vorm te geven en een ander pad te kiezen, nadat zijn eigen onderneming voor hem in een financieel debacle was geëindigd. Dat de moeder ter zitting uitdrukkelijk heeft gezegd dat zij opnieuw met de vader in gesprek wil gaan, zal naar het oordeel van de rechtbank dan ook eerder een positief effect hebben op [minderjarige] dan een wijziging van de zorgregeling. Voor een kind is het immers zeer belangrijk om van beide ouders emotionele toestemming te ervaren om contact met de andere ouder te mogen hebben.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen.
vakanties
5.9.
Ter zitting heeft de vader toestemming gegeven voor de door de moeder geboekte vakantie met haar huidige gezin en [minderjarige] naar Bonaire. Afgesproken is dat de dagen die de moeder met [minderjarige] buiten de (school-)vakanties met vakantie gaat, gecompenseerd zullen worden, doch niet langer dan twee weken aaneengesloten.
5.10.
Wat de vakanties betreft is uitgangspunt dat deze in beginsel bij helfte worden gedeeld. De ouders zullen dit in overleg nader invullen. In de zomervakantie zal [minderjarige] maximaal twee aaneengesloten weken bij een ouder verblijven.
5.11.
Omdat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de (verdeling van de) vakanties constateert de rechtbank dat dit geen geschilpunt meer is waarover nog moet worden beslist.
Onderhoudsbijdrage
5.12.
De behoefte van [minderjarige] aan de verzochte bijdrage staat vast.
5.13.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen in december 2013 uit elkaar zijn gegaan. Zij hebben met hulp van een mediator afspraken gemaakt om de gevolgen van het verbreken van hun relatie te regelen. Wat de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] betreft is afgesproken dat de vader een bijdrage zal betalen van € 333 per maand.
5.14.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.15.
Ter zitting is komen vast te staan dat partijen bij het maken van hun afspraak over de kinderbijdrage van € 333 per maand zijn uitgegaan van het inkomen dat de vader op dat moment uit zijn onderneming had. De moeder heeft het netto inkomen van de vader in 2014 becijferd op € 3.176 per maand. De vader heeft verklaard dat hij zoveel mogelijk wilde bijdragen aan wat [minderjarige] nodig had. De moeder heeft ter zitting bevestigd dat destijds al duidelijk was dat de vader goed in de schulden zat en dat deze met zijn onderneming verband hielden. Omdat zij beiden wel andere dingen aan hun hoofd hadden en alles graag wilden afkaarten, is de financiële situatie van de vader niet volledig met de mediator besproken. De mediator was derhalve niet ervan op de hoogte dat de vader grote schulden had.
5.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de zijde van de vader ten gevolge van de neergang van zijn onderneming sprake is van een wijziging / vermindering van zijn inkomsten. Ook is de zorgregeling inmiddels uitgebreid. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of deze wijzigingen relevant zijn in de zin van artikel 1:401, eerste lid BW, en een hernieuwde beoordeling van de door de vader te betalen kinderbijdrage rechtvaardigen.
draagkracht van de vader
5.17.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport), vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 920]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 920 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor inkomens beneden een NBI van € 1.600 zijn vaste bedragen per categorie van toepassing en voor inkomens beneden een NBI van € 1.350 wordt uitgegaan van een minimum draagkracht van € 25 wanneer sprake is van één kind, dan wel € 50 wanneer sprake is van twee kinderen of meer.
5.18.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestaat.
5.19.
Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven. Indien een onderhoudsplichtige door eigen gedragingen een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht dient een onderscheid te worden gemaakt tussen een inkomensvermindering die wel voor herstel vatbaar is en een inkomensvermindering die niet voor herstel vatbaar is. Er is sprake van een voor herstel vatbare inkomensvermindering indien de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich in de naaste toekomst opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.
5.20.
De advocaat van de moeder is ter zitting ingegaan op het inkomen van de vader. Zij heeft erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak geldt dat indien de onderhoudsplichtige zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht, die vermindering onder omstandigheden buiten beschouwing moet worden gelaten bij het bepalen van zijn draagkracht. Dit is in de eerste plaats het geval als de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Vooralsnog is, aldus de moeder, niet gesteld of gebleken dat de vader niet kan werken en terug kan naar het inkomen dat hij genoot voordat hij ervoor koos zich in een “uitdagende leefsituatie” te plaatsen. Niettemin dient in het oog te worden gehouden dat het uitgaan van een fictief inkomen in beginsel niet mag leiden tot het resultaat dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn berekende fictieve draagkracht bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien, en in geen geval tot het resultaat dat zijn totale inkomen zakt tot beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. Dit laatste lijkt, aldus de moeder, niet aan de orde te zijn, nu de vader zich een huurwoning van € 1.500 per maand veroorlooft, terwijl hij een koopwoning heeft met een veel lagere maandlast per maand. Indien hij ervoor kiest in zijn koopwoning te gaan wonen, kan hij met het bedrag dat hij dan bespaart, eenvoudig de kinderalimentatie voldoen. Tenslotte stelt de moeder dat de forfaitaire berekeningswijze van kinderalimentatie geen ruimte laat voor het rekening houden met andere lasten, zoals schulden en had de vader deze schulden al toen hij in mediation de afspraken maakte over de kinderalimentatie maakte, aldus de moeder.
5.21.
De vader heeft toegelicht dat hij sinds 1993 als ondernemer een reclamebureau heeft gehad. De onderneming, [bv] , is na 2010 in een jaar tijd van een klein reclamebureau van ongeveer drie ton omzet naar een omzet van ongeveer 1 miljoen gegroeid. Daarmee ging gepaard een uitbreiding van personeel van drie mensen naar tien mensen, waardoor de functie van de vader veranderde. Na anderhalf jaar bedrijfsvoering bleek dat het richten op de interne organisatie zodanig ten koste was gegaan van de klanten, dat hij de lasten niet meer kon betalen. Hij ging schulden maken om de salarissen te betalen.
De vader heeft een actueel overzicht van de schulden van [bv] in het geding gebracht, het totaalbedrag ervan is € 149.042.
Volgens de brief van 22 januari 2018 van zijn accountant, [accountant] , aan zijn advocaat is een faillissement met de huidige omzetten en belastingschuld niet geheel ondenkbaar. De vader stelt dat verhuizing naar de koopwoning zijn financiële situatie niet zal verlichten. De woning is sinds 3 november 2014 verhuurd. Van de huurinkomsten worden de (hypothecaire) lasten van de woning voldaan. Omdat de woning een onderwaarde heeft, zal verkoop van de woning resulteren in een schuld.
5.22.
De vader heeft op dit moment geen (reguliere) bron van inkomsten. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij, toen hij persoonlijk bijna failliet was, is gaan nadenken over wat hij de afgelopen 23 jaar gedaan had en heeft hij zich afgevraagd of hij niet een andere richting moet kiezen. Hij heeft de keuze gemaakt om niet alleen uit te zijn op geld, maar om actief mee te werken aan het draaglijk maken van eenzaamheid van ouderen. Dit initiatief heeft ertoe geleid dat inmiddels de stichting ‘ [stichting] ’ is opgericht en in heel Nederland ruim 2.500 vrijwilligers koffie komen schenken in bejaardenhuizen. De inkomsten van de stichting komen uit subsidies, onder andere van het Oranjefonds en Nationale Nederlanden. Het is de intentie van de vader dat hij, als de stichting groeit, hieruit een zelfstandig inkomen kan genereren, mogelijk per 1 april 2018 een netto salaris van ca
€ 1.200 per maand. Op dit moment is hij voor de kosten van zijn levensonderhoud afhankelijk van vrienden die hem steunen. Ondanks zijn moeilijke financiële situatie is hij de afgelopen jaren altijd een bijdrage voor [minderjarige] blijven betalen. Tot en met juli 2017 een bijdrage van € 333 per maand. Sinds augustus 2017 € 150 per maand, aldus nog steeds de vader.
5.23.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder heeft ter zitting nog aangevoerd dat de forfaitaire berekeningswijze van kinderalimentatie geen ruimte laat voor het rekening houden met andere lasten, zoals schulden. De rechtbank verwerpt dit betoog. Immers, indien en voor zover sprake is van niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten als bedoeld in paragraaf 7.2 van het in rechtsoverweging 5.17 genoemde Tremarapport, kan hiermee rekening worden gehouden door het draagkrachtloos inkomen, zoals vermeld in de draagkrachtformule, te verhogen. Ingevolge HR 29 september 1978, NJ 1979, 143 en daarop gevolgde - vaste - rechtspraak is bij de bepaling van de draagkracht uitgangspunt dat alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn, onverschillig of zij zijn ontstaan voor of na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan.
5.24.
De rechtbank concludeert dat gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van een bewuste keuze van partijen om wat de schulden van de vader betreft, van voornoemde richtlijn af te wijken. Dat, zoals de vader heeft aangevoerd, hij destijds al onvoldoende draagkracht had om maandelijks een bijdrage van € 333 te betalen, acht de rechtbank dan ook niet onaannemelijk, gelet op de omvang van de schulden.
5.25.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat de moeder kanttekeningen plaatst bij de keuze van vader om zijn leven op een andere manier vorm te geven. Daar staat tegenover dat de vader aan zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] is blijven voldoen.
Het betoog van de moeder houdt overigens geen rekening met het feit dat de zorgregeling is uitgebreid tot co-ouderschap.
5.26.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in rechtsoverweging 5.16 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat de afgesproken bijdrage gewijzigd moet worden. Onweersproken is daarbij dat de vader al geruime tijd feitelijk geen draagkracht meer heeft om de vastgestelde bijdrage volledig te blijven betalen en zijn huidige NBI minder dan € 1.350 is, zodat moet worden uitgegaan van een minimum draagkracht van € 25.
5.27.
Omdat de vader een aantal maanden (met hulp van derden) een bijdrage van € 150 per maand heeft betaald ziet de rechtbank aanleiding om als ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage te bepalen de datum van deze beschikking. Voorts zal de door de vader verschuldigde bijdrage tot deze datum worden bepaald op wat door hem is betaald en/of op hem is verhaald.
Het door partijen meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
5.28.
Wijst er –ten overvloede- op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
Wijst af het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling.
6.2.
Bepaalt met wijziging in zoverre van de (mondelinge) afspraak van partijen
dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
met ingang van de datum van deze beschikking dient te voldoen € 25 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, waarbij de vader geacht wordt tot die datum aan zijn verplichtingen te hebben voldaan door hetgeen hij heeft betaald dan wel wat op hem is verhaald.
6.3.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.