Uitspraak
1.Procedure
2.Feiten en omstandigheden
3.Verzoek
4.Verweer
5.Beoordeling
De rechtbank acht de verstreken periode niet een zodanig lange termijn dat daaruit verminderde lotsverbondenheid zou voortvloeien en de behoefte van de vrouw om die reden reeds zou zijn verminderd.
Gelet op de leeftijd van de vrouw kan echter niet van haar verwacht worden dat zij thans geheel in haar eigen levensonderhoud voorziet. Voor zover het verzoek van de man op deze stelling is gebaseerd, zal het dus worden afgewezen.
De man heeft aangevoerd dat het resultaat uit zijn onderneming al jarenlang daalt. Destijds is uitgegaan van de gemiddelde omzet in de jaren 2012 tot en met 2014 van € 68.933 per jaar. Het bedrijfsresultaat is inmiddels substantieel lager: in 2016 € 53.883 en in 2017 € 49.985. Hij bepleit dat voor de draagkrachtberekening uit moet worden gegaan van de winst uit onderneming van het jaar 2017 van € 49.985.
de afgelopen jaren ongeveer gelijk is gebleven en dat de man de noodzaak van de toege-nomen (personeels)kosten niet heeft aangetoond. Volgens haar is geen sprake van een structurele daling van het inkomen. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw erkend dat zij waar het betreft de (personeels)kosten een foutieve berekening heeft gemaakt, en dat inderdaad sprake is van een dalende trend. Zij heeft bepleit uit te gaan van een gemiddelde winst uit onderneming in de drie jaren 2014, 2015 en 2016 van € 59.110.
€ 49.985.
Zij heeft aangevoerd dat niet met de opgevoerde lijfrentepremie rekening gehouden moet worden, omdat deze een niet noodzakelijke inkomensvoorziening is.
Dit standpunt wordt verworpen. Uit de draagkrachtberekening die tot de huidige alimentatieafspraak heeft geleid, blijkt dat de man de lijfrentepremie destijds ook betaalde en dat partijen deze volledig in aanmerking hebben genomen.
6.Beslissing
mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.