ECLI:NL:RBNHO:2018:2094

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
C/15/249482 / HA ZA 16-652
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE tegen appartementseigenaren over geluidsoverlast door laminaatvloer

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2018, vordert de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het flatgebouw aan de Robert Kochlaan 286 tot en met 428 (even nummers) dat de gedaagden, bewoners van een appartement in het gebouw, hun laminaatvloer verwijderen. De VvE stelt dat de vloer in strijd is met het huishoudelijk reglement, dat het aanbrengen van parket of plavuizen verbiedt, en dat de gedaagden geluidsoverlast veroorzaken voor de onderburen. De rechtbank oordeelt dat de VvE terecht vordert dat de gedaagden de vloer verwijderen, omdat het huishoudelijk reglement absoluut is en de gedaagden als appartementseigenaren gebonden zijn aan deze regels. De rechtbank wijst de vordering van de VvE toe en legt een dwangsom op van € 100,- per dag tot een maximum van € 5.000,- indien de gedaagden niet binnen drie maanden aan de veroordeling voldoen. De rechtbank wijst ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat de VvE niet voldoende bewijs heeft geleverd van deze kosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de uitspraak moeten voldoen, ook als zij in beroep gaan. De gedaagden worden verder veroordeeld in de proceskosten van de VvE, die zijn begroot op € 1.853,96.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/249482 / HA ZA 16-652
Vonnis van 14 maart 2018
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET FLATGEBOUW ROBERT KOCHLAAN 286 tot en met 428 (EVEN NUMMERS),
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. L.I. Boes te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. D. Knecht te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de VvE en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 20 december 2017.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] woont sinds 21 april 2009 in een appartement aan de [adres] te [woonplaats]. [A.] en [B.] (hierna: [A&B]) zijn sinds november 2013 eigenaar van het appartement aan de [adres]. Dit appartement ligt direct onder het appartement van [gedaagden]
2.2.
Bij brief van 18 augustus 2015 heeft [A&B] aan de VvE geschreven dat hij - kort gezegd - geluidsoverlast ervaart van de bovenburen en dat hij overweegt een geluidsonderzoek te laten uitvoeren.
2.3.
Bij e-mail van 14 oktober 2015 heeft [C.] van RLD Vastgoed Beheer BV het volgende aan [gedaagden] geschreven:
“In navolging op de summiere geluidstest van afgelopen vrijdag, willen wij i.o.m. het bestuur bij 2/3 woningen met een laminaatvloer dezelfde test uitvoeren.
Het testgeluid was duidelijk waarneembaar en ook storend, echter of dit inherent aan de slechte isolatie van het gebouw is toe te schrijven of aan de vloer, is onduidelijk. Hebt u nog kans gezien het certificaat bij de vloerlegger op te vragen?”
2.4.
Op 25 mei 2016 zijn geluidmetingen verricht tussen de twee appartementen door het GeluidBuro. In het daarvan opgemaakte rapport van 27 mei 2016 staat onder meer het volgende:
4.2
Contactgeluidisolatie
(…) Met de ‘kale’ woningscheidende vloer is een contactgeluidisolatie van ten minste Ico = -10 dB tot Ico = -5 dB haalbaar.
Rekeninghoudend met een verbetering van de contactgeluidisolatie van circa 10 dB door het aanbrengen van het laminaat in combinatie met de ondervloer zoals omschreven onder punt 3.1. van dit rapport, zou voor de woningscheidende constructie inclusief vloerafwerking en ondervloer een contactgeluidisolatie van Ico =0 dB tot Ico = +5 dB haalbaar moeten zijn. Deze waarden zijn ook daadwerkelijk gemeten tussen de appartementen onderling.
De contactgeluidisolatie zoals hier gemeten, past hiermee bij de bouw van de appartementen die onderdeel zijn van VvE Middenkoch (bouwjaar rond 1970) en de hier toegepaste opbouw van de woningscheidende constructies in combinatie met de harde vloerafwerking en ondervloer.
2.5.
In het Modelreglement van splitsing van eigendom 1973 (hierna: het Modelreglement), dat bij de splitsingsakte van 6 juli 1977 van toepassing is verklaard, staat onder meer het volgende:
Artikel 9
1. Iedere eigenaar of gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij bij de uitoefening van dat recht het reglement en het huishoudelijk reglement in acht neemt en mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
2.6.
In het van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement dat is vastgesteld op 16 april 2008 (hierna: het HR) staat onder meer het volgende:
Artikel 21 Vloerbedekking
Elke eigenaar en/of bewoner dient zich bij de inrichting van zijn/haar flat te realiseren, dat de aard van de vloerbedekking het leefklimaat van de buren ernstig kan beïnvloeden.
Het isverbodenparket of plavuizen aan te brengen.
Bij het toch aanbrengen van plavuizen en/of parket kunnen (toekomstige) buren, die er last van hebben, eisen dat deze vloerbedekking (alsnog) verwijderd wordt. (…)

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert na eiswijziging:
Primair: [gedaagden] te veroordelen om, conform de oorspronkelijke akte en HR, de parketvloer en laminaatvloer in hun appartement te verwijderen en verwijderd te houden óf, indien zij harde vloerbedekking willen houden, in hun appartement aan hun vloerbedekking, overeenkomstig de gewijzigde akte en het aangepaste reglement, voorzieningen te treffen en/of werkzaamheden te verrichten (vervanging huidige vloerbedekking of anderszins) die ertoe leiden dat de contactgeluidisolatie-index van die vloerbedekking, ten opzichte van de kale constructievloer, met minimaal +15 dB tot +25 dB zal verbeteren, waarbij, indien [gedaagden] harde vloerbedekking zou willen handhaven, niet alleen aan de hiervoor genoemde ICO-norm zal moeten worden voldaan maar die vloerbedekking in elk geval zwevend zal moeten worden gelegd, inclusief een voldoende isolerende ondervloer, althans [gedaagden] te veroordelen om in hun appartement, aan hun vloerbedekking, voorzieningen te treffen die de rechtbank in goede justitie redelijk acht, welke voorzieningen/werkzaamheden zullen moeten aanvangen binnen drie weken na betekening van het vonnis en binnen een maand na aanvang afgerond moeten zijn, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag dat aan het voorgaande geen gevolg wordt gegeven.
Subsidiair: [gedaagden] te veroordelen tot het leveren van bewijs dat (alle) vloerbedekking, ook het parket, zwevend is gelegd, inclusief een deugdelijk isolerende ondervloer, door een onafhankelijk (kijk)onderzoek te laten uitvoeren door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige, die onderzoek zal verrichten naar de wijze van leggen van het laminaat en de daaronder gelegen parketvloer en de specificaties van een en ander; en voorts, indien uit dat onderzoek zou blijken dat de vloerbedekking niet zwevend zou zijn gelegd en/of zonder een voldoende isolerende ondervloer, [gedaagden] te veroordelen conform de primaire vordering.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De VvE vordert primair nakoming van het HR. Artikel 21 HR, dat bepaalt dat het verboden is om parket of plavuizen aan te brengen, dient naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd en doorslaggevend daarbij zijn de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst. De rechtbank is van oordeel dat artikel 21 HR absoluut bedoeld is. Dat ook in het HR staat dat bij het toch aanbrengen van plavuizen en/of parket (toekomstige) buren, die er last van hebben, kunnen eisen dat deze vloerbedekking (alsnog) verwijderd wordt, en daarmee vereist zou zijn dat sprake dient te zijn van geobjectiveerde overlast, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 21 HR zo te worden gelezen dat een verbod bestaat op het aanbrengen van parket of plavuizen en op dat verbod kan een uitzondering worden gemaakt indien buren geen last hebben van geluidsoverlast door de aangebrachte parketvloer of plavuizen.
4.2.
[gedaagden] is als appartementseigenaar en lid van de VvE gebonden aan het bepaalde in artikel 21 HR. Het artikel is bedoeld om de belangen van de (overige) appartementseigenaren te beschermen, zodat de VvE zich op de overtreding kan beroepen en op grond van artikel 3:296 BW nakoming van die bepaling door [gedaagden] kan vorderen. Het bestaan van onrechtmatige geluidshinder is daarvoor, anders dan [gedaagden] meent, geen vereiste.
4.3.
Bij de aanschaf van het appartement had [gedaagden] kunnen en behoren te weten dat het leggen van laminaat, dat gelijkgesteld kan worden met parket, niet was toegestaan. De omstandigheid dat de vorige eigenaar van het appartement ook in strijd met het verbod handelde en dat andere appartementseigenaren thans ook parket of plavuizen hebben, kan daaraan niet afdoen. In het geval van [gedaagden] wordt overlast ervaren door de buren en om die reden kan nakoming van het verbod gevorderd worden. Ook de stelling van [gedaagden] dat vloerbedekking in verband met de luchtwegproblemen van hun kind geen optie is, volgt de rechtbank niet, nu deze stelling niet is onderbouwd en bovendien ook gedacht kan worden aan een linoleum vloer.
4.4.
De primaire vordering zal worden toegewezen. Daarnaast zal als gevorderd een dwangsom worden opgelegd. In aanmerking genomen dat een dwangsom is bedoeld als een geldelijke prikkel tot nakoming van een rechterlijke beslissing, ziet de rechtbank aanleiding de hoogte van de te verbeuren dwangsommen te bepalen als in het dictum vermeld.
4.5.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De VvE heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de door haar verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten, waarvan de VvE vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.6.
[gedaagden] voert verweer tegen de door de VvE gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. De rechtbank moet bij de beoordeling hiervan de belangen van partijen afwegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet de rechtbank nagaan of op grond van die omstandigheden, het belang van de VvE bij het aanpassen van de huidige vloer zwaarder weegt dan het belang van [gedaagden] bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel rechtsmiddel is beslist. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de VvE bij de uitvoerbaarheid bij voorraad reeds in de vordering ligt besloten. Daarbij komt dat de benedenburen van [gedaagden] uitgebreid hebben toegelicht welke impact de geluidsoverlast heeft op hun welbevinden. [gedaagden] voert daartegenover als belang uitsluitend aan dat het moeten voldoen aan het vonnis mogelijk onnodig schade met zich brengt. In het geval dat een door [gedaagden] aangewend rechtsmiddel slaagt, zal echter de VvE deze onnodig gemaakte kosten moeten dragen. De belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van de VvE, zodat de rechtbank dit vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
4.7.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de VvE worden begroot op:
- dagvaarding 97,96
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.853,96

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] conform de oorspronkelijke akte en HR, de parketvloer en laminaatvloer in hun appartement te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan de VvE een dwangsom te betalen van € 100,- per dag, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt, indien zij niet uiterlijk binnen drie maanden aan de onder 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 1.853,96, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beslissing is gegeven door mr. K. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op
14 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1428