ECLI:NL:RBNHO:2018:2090

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
6516936 / AO VERZ 17-160
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. T. Hoogland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster had verzocht om vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat door de werkgever was gegeven op 2 oktober 2017. De werkgever had het ontslag gegrond op beschuldigingen van diefstal en fraude, alsook op disfunctioneren. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende redenen die het ontslag zouden rechtvaardigen. Het ontslag werd daarom vernietigd, omdat het niet onverwijld was gegeven en de aangevoerde redenen niet als dringende redenen konden worden aangemerkt. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon aan de werkneemster, aangezien het ontslag op staande voet ongeldig was. De werkneemster had recht op 100% loondoorbetaling bij ziekte, en de kantonrechter wees ook de gevorderde wettelijke verhoging en rente toe. Het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding was aangetoond. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6516936 / AO VERZ 17-160
Uitspraakdatum: 15 maart 2018
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. N.R. Schaap
tegen
[werkgever] , h.o.d.n. [handelsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. T.G. Griffith

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan om het door [werkgever] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair ten laste van [werkgever] onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. [werkgever] heeft een verweerschrift ingediend en onder meer een tegenverzoek gedaan tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2.
Op 6 februari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1
[werkneemster] , geboren [geboortedatum] 1987, is op 1 mei 2016 voor de bepaalde tijd van een jaar in dienst getreden bij [werkgever] . De laatste functie die [werkneemster] vervulde, is die van schoonheidsspecialiste, met een salaris van € 1.199,91 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is stilzwijgend verlengd tot 1 mei 2018.
2.2
[werkneemster] heeft zich op 11 juni 2017 ziek gemeld.
2.3
[werkgever] heeft [werkneemster] op 14 juni 2017 onder meer het volgende geschreven:
“(…)Ondanks dat ik het vervelend vind dat jij je ziek hebt moeten melden, stuur ik jou deze email om je te attenderen op jouw functioneren.
Op vrijdag 2 juni had ik een gesprek geplanned om dit te bespreken, echter ben jij zonder te overleggen deze dag niet naar werk gekomen. (…) Op woensdag 31 mei heb je een aantal zaken uit de zaak meegenomen die niet jouw eigendom zijn. Je hebt daarbij aantoonbaar schade toegebracht aan het pand. (…)”
2.4
[werkgever] heeft op 14 juli 2017 bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend voor verschillende werknemers waaronder [werkneemster] , in verband met bedrijfseconomische omstandigheden. UWV heeft bij beslissing van 29 september 2017 de ontslagvergunning geweigerd.
2.5
[betrokkene 1] heeft namens [werkgever] op donderdag 3 augustus 2017 [werkneemster] per e-mailbericht onder meer het volgende geschreven:
“(…) Geef ons voor eind van deze week uitsluitsel dat je de machtiging voor de second opinion hebt ondertekend. (…) A.s. vrijdag 4 augustus om 10.00 uur wil ik een afspraak met jou bij [werkgever] om het plan tot re-integratie bespreken. (…)”
2.6
Op 9 augustus 2017 heeft [werkgever] aan [werkneemster] onder andere het volgende geschreven:
“(…) Wat verwachten wij van jou voor 16 augustus?
  • Uitsluitsel wanneer de second opinion gaat plaatsvinden
  • Een datum, voor eind volgende week, waarop jij wilt komen praten over je re-integratie.
Wij zullen nu allereerst je loon opschorten tot het moment dat je weer meewerkt aan je re-integratie. Is er na 16 augustus wederom geen uitsluitsel omtrent genoemde punten dan zullen wij, tenzij er zwaarwegende redenen zijn waarom je niet in staat bent de afspraken na te komen, je loon stoppen per laatstgenoemde datum (…)”
2.7
[werkneemster] heeft op of voor 8 september 2018 aan de bedrijfsarts van [werkgever] een machtiging verstrekt om medische informatie te verstrekken aan de second opinion arts.
2.8
Op 2 oktober 2017 is [werkneemster] door [werkgever] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat onder andere het volgende:
“(…) Uit de verklaringen van de klanten blijkt dat u zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en fraude. Zulks door klanten te instrueren contant te betalen en de ontvangen gelden van de verschillende behandelingen niet dan wel niet geheel af te dragen aan cliënte. Daarnaast hebt u het digitale en administratiesysteem gemanipuleerd om de diefstal te verbergen. De door cliënte geleden schade door uw handelwijze wordt thans becijferd op € 710. Daar komt nog bij dat cliënte u reeds op 14 juni 2017 een officiële waarschuwing heeft gezonden, vanwege disfunctioneren. In deze brief is uw disfunctioneren aangehaald dat gebaseerd is op onder meer: (i) zonder legitieme reden niet op het werk verschijnen, (ii) onzorgvuldig omgaan met het materiaal, waarbij u aanzienlijk schade hebt veroorzaakt en (iii) het onrechtmatig toe-eigenen van beauty spullen. (…)”
2.9
[werkneemster] heeft bij brief van 5 oktober 2017 geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en verzocht het ontslag in te trekken. [werkgever] heeft het ontslag niet ingetrokken.
2.1
[boekhouder] , boekhouder van [werkgever] , heeft bij brief van 21 januari 2018 onder meer het volgende aan [werkgever] geschreven:
“(…) In géén van de overeenkomsten was een bonusregeling opgenomen en evenmin een bepaling, waarin is opgenomen waarin [werkgever] de plicht heeft om bij ziekte 100% van het laatstgenoten salaris te betalen. (…)”
2.11
Blijkens door [werkgever] overgelegde verklaringen verklaart een aantal klanten van [werkgever] onder andere aan [werkneemster] contant geld te hebben voldaan. Dit geld is niet geregistreerd in het door [werkgever] gehanteerde administratiesysteem.

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. het ontslag op staande voet van 2 oktober 2017 te vernietigen;
b. [werkgever] te veroordelen om [werkneemster] , binnen twee dagen na dagtekening van deze beschikking, haar werkzaamheden, dan wel haar re-integratie, te laten hervatten, op straffe van een dwangsom van € 500,00, voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [werkgever] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag;
c. [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging en/of de wettelijke rente over de onder b. genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair
[werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werkneemster] van:
d. een billijke vergoeding ad € 15.000,00;
e. de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde € 9.071,32 bruto;
f. de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
g. de wettelijke rente over de onder d tot en met f genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van de gehele betaling;
Primair en subsidiair:
Voor zover de voorlopige voorziening als verzocht bij incident geen doorgang kan vinden: [werkgever] te veroordelen tot:
h. betaling van het verschuldigde salaris van € 1.199,91 (bruto) per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf de datum waarop [werkgever] is gestopt met betaling daarvan, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig beëindigd zal zijn, tezamen met een veroordeling tot betaling van het achterstallige salaris over de maanden juli, augustus, september en oktober 2017 van € 2.663,77 (bruto) vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag:
i. verstrekking van de salarisspecificaties, waarin de betaling van sub h. is verwerkt;
j. de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan [werkneemster] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
k. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
l. betaling van de wettelijke rente over de onder h., i. , j. en k. genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van de gehele betaling;
de voorlopige voorziening en in de hoofdzaak (primair en subsidiair)
m. met veroordeling van [werkgever] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking.
Alsmede, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werkneemster] van het salaris vanaf de datum dat [werkgever] is gestopt met betaling daarvan, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, alsmede betaling van het achterstallig salaris over de periode van juli tot en met oktober 2017 van € 2.633,77 (bruto) vermeerderd met alle emolumenten waaronder vakantietoeslag onder verstrekking van de juiste salarisspecificaties en de wettelijke verhoging van 50% over het aan [werkneemster] toekomende loon, en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.
3.2.
[werkneemster] legt aan dit verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging. [werkneemster] betwist alle aan het ontslag op staande voet gelegde dringende redenen. [werkneemster] heeft wel in opdracht van [werkgever] contante gelden aangenomen; zij heeft deze gelden op het bureau van de partner van [werkgever] gelegd. Deze gelden worden in opdracht van [werkgever] niet in het systeem geregistreerd. Daarnaast is het ontslag ook niet onverwijld gegeven. [werkneemster] verricht al sinds 11 juni 2017 geen werkzaamheden meer bij [werkgever] . De gestelde verwijtbare gedragingen moeten aldus daarvoor hebben plaatsgehad. Daar komt bij dat [werkgever] [werkneemster] reeds op 14 juni 2017 een waarschuwing heeft gegeven, waarin zij al beschuldigd wordt van een deel van de gedragingen die ten grondslag worden gelegd aan het ontslag op staande voet. Daarnaast heeft [werkgever] onvoldoende loon betaald. Ingevolge de arbeidsovereenkomst is [werkgever] in het geval van arbeidsongeschiktheid de eerste 104 weken 100% van het loon verschuldigd. De gehanteerde loonstop is niet terecht.
3.3.
[werkneemster] heeft subsidiair ook een verzoek gedaan om [werkgever] te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding te betalen. Volgens [werkneemster] is [werkgever] een billijke vergoeding verschuldigd aangezien zij heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, terwijl ook overigens een opzegverbod geldt. Aldus is sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [werkgever] , zodat zij een billijke vergoeding is verschuldigd. [werkgever] is daarnaast een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst te weten 1 mei 2018, te weten € 9.071,32 bruto.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[werkgever] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. [werkgever] heeft op 31 mei 2017 middels camerabeelden geconstateerd dat [werkneemster] producten/zaken uit de salon zonder toestemming van [werkgever] heeft weggenomen. [werkneemster] is daarop uitgenodigd voor een gesprek, maar heeft zichzelf ziek gemeld. [werkgever] heeft [werkneemster] daarom op 14 juni 2017 een formele waarschuwing gegeven. [werkneemster] heeft hiertegen niet geprotesteerd, zodat het door [werkgever] gestelde vast staat.
[werkgever] heeft op 14 september 2017 een werknemer ontslag op staande voet aangezegd vanwege onder meer diefstal. Daarna is een intern onderzoek gestart. Uit dat onderzoek kwamen feiten naar voren die aanleiding gaven om het onderzoek verder uit te breiden naar andere werknemers, waaronder [werkneemster] . Uit dat vervolgonderzoek is gebleken dat verschillende klanten [werkneemster] contant hebben betaald, welke bedragen niet in het administratiesysteem terug zijn te vinden. [werkneemster] heeft deze bedragen niet aan [werkgever] afgedragen. Het onderzoek heeft aldus niet meer dan twee weken in beslag genomen, zodat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
4.2.
Voor wat betreft de loonvordering heeft te gelden dat [werkneemster] heeft geweigerd mee te werken aan re-integratie. [werkgever] heeft [werkneemster] op 3 en 9 augustus 2017 (zie 2.5. en 2.6. van de feiten) een termijn gesteld om te reageren. [werkneemster] heeft deze termijn laten verstrijken, zodat [werkgever] het loon niet meer hoefde door te betalen. [werkgever] is in ieder geval niet gehouden het loon over de periode 16 augustus 2017 tot en met 8 september 2017 te voldoen. Daarnaast geldt slechts een loondoorbetalingsplicht van 70%. [werkneemster] heeft de overgelegde arbeidsovereenkomst bewerkt. [werkgever] is met geen van haar medewerkers 100% loondoorbetaling bij ziekte overeengekomen. Een dergelijke ongelijkheid tussen haar werknemers zou [werkgever] niet toestaan. Dit blijkt ook uit de verklaring van de boekhouder (2.10 van de feiten).
4.3.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [werkgever] primair verzocht voor recht te verklaren dat [werkneemster] [werkgever] een dringende reden heeft gegeven om haar op 2 oktober 2017 op staande voet te ontslaan, met veroordeling van [werkneemster] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 9.071,32 bruto en veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten. Subsidiair verzoekt [werkgever] de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e subsidiair onderdeel g, BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd wordt. [werkneemster] heeft daartegen verweer gevoerd en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [werkgever] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
5.2.
[werkneemster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
Ontslag op staande voet
5.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.5.
Het geven van een ontslag op staande voet is voorts een ultimum remedium dat eerst mag worden ingeroepen, alle omstandigheden van het geval afwegende, indien met een andere (door de werkgever) op te leggen sanctie niet kan worden volstaan en niet van de werkgever kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de werknemer nog langer te laten voortduren.
5.6.
[werkgever] heeft het ontslag op staande voet in eerste plaats gegrond op de stelling dat [werkneemster] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en fraude. De diefstal en fraude hebben bestaan uit het instrueren van klanten contant te betalen en de ontvangen gelden niet of niet volledig af te dragen, aldus [werkgever] . [werkgever] heeft haar stellingen onderbouwd met een aantal verklaringen van klanten. Aan [werkgever] kan worden toegegeven dat daaruit zou kunnen volgen dat [werkneemster] contant geld heeft aangenomen. Dat zij dit geld niet heeft afgedragen of niet juist heeft geregistreerd kan hieruit echter niet worden afgeleid. [werkneemster] heeft aangevoerd de gelden in opdracht van [werkgever] te hebben aangenomen en heeft voorts aangevoerd dat zij deze bedragen niet mocht registreren. Contant ontvangen bedragen werden op het bureau van de partner van [werkgever] , [betrokkene 1] gelegd, aldus [werkneemster] .
[werkneemster] heeft ongedateerde en deels anonieme whatsapp berichten overgelegd, waaruit deze gang van zaken blijkt. Gelet op het vorenstaande is vooralsnog niet vast komen te staan dat [werkneemster] zichzelf de contant gedane betalingen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Aangezien [werkgever] geen bewijs heeft aangeboden van de door haar gestelde dringende grond, is deze niet komen vast te staan en kwalificeert deze aangevoerde reden niet als dringende reden.
5.7.
[werkgever] heeft het ontslag op staande voet voorts gegrond op disfunctioneren genoemd in de formele waarschuwing van 14 juni 2017 (2.3. van de feiten). Het disfunctioneren wordt vervolgens omschreven als het zonder legitieme reden niet op het werk verschijnen, het onzorgvuldig omgaan met het materiaal waarbij schade is veroorzaakt en het onrechtmatig toe-eigenen van beautyspullen. Voor zover [werkgever] bedoeld heeft disfunctioneren aan het ontslag op staande voet ten grondslag te leggen heeft te gelden dat disfunctioneren in beginsel geen dringende reden is voor een ontslag op staande voet. Gelet echter op de verdere omschrijving van dat vermeende disfunctioneren lijkt [werkgever] drie andere gronden aan te voeren. Als eerste grond heeft zij het zonder legitieme reden niet op het werk verschijnen genoemd. Niet alleen heeft [werkgever] nagelaten te omschrijven wanneer [werkneemster] niet op het werk is verschenen, ook heeft zij eerder volstaan met een waarschuwing,.erwijl daarnaast, gelet op de ziekmelding van [werkneemster] op 11 juni 2017, vast staat dat dat niet verschijnen voor die datum zou hebben plaatsgehad. Gelet daarop is voor wat betreft dit onderdeel in ieder geval de dringende reden niet onverwijld kenbaar gemaakt. Ook deze grond levert aldus geen dringende reden op. De tweede gerond, te weten dat [werkneemster] onzorgvuldig met materiaal zou zijn omgegaan en aanzienlijke schade zou hebben veroorzaakt, is door [werkneemster] bestreden. Ook heeft [werkgever] nagelaten dit nader te omschrijven, terwijl onzorgvuldig handelen niet zonder meer een dringende reden oplevert. Ook deze grond heeft [werkgever] aldus onvoldoende onderbouwd. Tot slot noemt [werkgever] het onrechtmatig toe-eigenen van beautyspullen. Vast staat dat [werkneemster] op 31 mei 2017 verschillende artikelen uit de beautysalon heeft meegenomen. [werkneemster] stelt dit te hebben gedaan op verzoek van haar moeder, omdat dit artikelen van haar moeder zijn, die als bedrijfsleider bij [werkgever] (heeft ge-) werkt. [werkgever] heeft nagelaten te concretiseren welke artikelen [werkneemster] heeft meegenomen die niet van haar moeder waren. Daarnaast heeft te gelden dat dit handelen reeds bestraft is met de officiële waarschuwing en ook overigens gelet op het tijdsverloop niet onverwijld is gegeven.
5.8.
Gelet op al het vorenstaande ontbeert het ontslag een dringende reden en is het voorts niet onverwijld gegeven. Het ontslag op staande voet is aldus niet rechtsgeldig gegeven.
5.9.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [werkneemster] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
Loonvordering
5.10.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [werkneemster] recht op loon. De vordering van [werkneemster] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. Partijen twisten over de vraag of 100% doorbetaling van loon bij ziekte is overeengekomen. [werkgever] heeft aangevoerd dat zij geen 100% loondoorbetaling bij ziekte is overeengekomen, dit ook niet met haar andere werknemers is overeengekomen en dat de boekhouder dit heeft bevestigd. [werkneemster] heeft echter ter onderbouwing van haar stelling een afschrift van de getekende arbeidsovereenkomst overgelegd en er op gewezen dat niet de boekhouder zorg droeg voor de definitieve overeenkomsten maar de toenmalige bedrijfsleider, [betrokkene 2] . Zij heeft hiertoe een verklaring van [betrokkene 2] overgelegd. Daarnaast heeft [werkneemster] erop gewezen dat met medewerkers verschillende afspraken werden gemaakt. Nu [werkgever] hiertegen onvoldoende nader met stukken of verklaringen onderbouwd verweer heeft gevoerd en de verklaring van de boekhouder slechts ten dele is overgelegd en bovendien niet is toegespitst op de situatie van [werkneemster] , zal worden uitgegaan van het door [werkneemster] gestelde. Dit betekent dat zij aanspraak heeft op 100% loondoorbetaling bij ziekte.
5.11.
[werkgever] voert voorts aan dat zij terecht een loonstop heeft toegepast van 16 augustus 2017 tot 8 september 2017, omdat [werkneemster] niet direct heeft voldaan aan het verzoek tot het verstrekken van een machtiging om medische informatie te geven aan de second opinion bedrijfsarts. [werkneemster] heeft daarentegen aangevoerd dat zij niet eerder een verzoek heeft gekregen tot het verstrekken van die machtiging. Wat daar verder ook van zij een loonstop gaat in deze te ver. [werkgever] had, voor zover al sprake was van een weigering tot meewerken aan een redelijke maatregel, eerst het loon kunnen opschorten. [werkgever] stelt dat weliswaar te hebben gedaan, maar die termijn was zodanig kort dat deze opschorting niet als prikkel kan gelden. Er heeft in die korte periode immers geen loonbetaling plaatsgehad zodat er geen effect is ondervonden van een eventueel toegepaste loonopschorting. Dit verweer wordt aldus gepasseerd.
Wettelijke verhoging en rente en salarisspecificaties
5.12.
De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [werkgever] te laat heeft betaald. Ook de verzochte verstrekking van salarisspecificaties zal worden toegewezen. Dit is immers een wettelijke verplichting waaraan [werkgever] heeft te voldoen.
Werkhervatting
5.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [werkneemster] thans arbeidsongeschikt is, zodat het verzoek tot werkhervatting vooralsnog zal worden afgewezen. Uiteraard zal [werkgever] aan haar re-integratieverplichtingen dienen te voldoen indien sprake kan zijn van re-integratie.
Dat verzoek zal daarom worden toegewezen, de kantonrechter ziet echter geen aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden, aangezien geenszins duidelijk is dat [werkneemster] voor het einde van de arbeidsovereenkomst, te weten 1 mei 2018, in staat zal zijn re-integratiewerkzaamheden te verrichten.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.14.
[werkneemster] heeft voorts toewijzing van buitengerechtelijke kosten verzocht. Zij heeft echter nagelaten te stellen welke werkzaamheden zij heeft verricht, zodat dit deel van het verzoek wordt afgewezen.
Voorlopige voorziening
5.15.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [werkneemster] er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
De proceskosten
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat zij ongelijk krijgt.
Het tegenverzoek
5.17.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [werkgever] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld. [werkgever] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
5.18.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [werkneemster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [werkneemster] . Het verzoek is immers gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] dan wel op een verstoorde arbeidsverhouding en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
5.19.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.20.
[werkgever] beroept zich voor wat betreft het tegenverzoek slechts op in de wet genoemde gronden, maar heeft nagelaten te verwijzen naar haar eerder genoemde verweer en heeft evenmin inhoudelijk een grond aangevoerd. Aldus kan niet geoordeeld worden dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [werkgever] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet voorwaardelijk zal worden ontbonden.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werkneemster] van het loon gedurende de arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] van € 1.199,91 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd, nog te vermeerderen met alle emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het opeisbaar worden van de verschillende bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot verstrekking van de salarisspecificaties waarin alle betalingen zijn verwerkt;
6.4.
veroordeelt [werkgever] tot het (laten) hervatten van de re-integratie van [werkneemster] ;
6.5.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag vaststelt op € 678,00, te weten:
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 600,00;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.7.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.8.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag vaststelt op € 600,00, aan salaris gemachtigde van [werkneemster] :
Deze beschikking is gewezen door mr. M. T. Hoogland, kantonrechter en op 15 maart 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter