In deze zaak heeft de vrouw verzocht om het door partijen overeengekomen ouderschapsplan op te nemen in de beschikking. Partijen zijn niet gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek het kind na ontbinding van het huwelijk recht heeft op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. De wet verplicht ouders met gezamenlijk gezag om een ouderschapsplan op te stellen, en ook ex-samenwoners met gezamenlijk gezag hebben deze verplichting bij het uiteengaan. De rechtbank oordeelt dat, ondanks dat het ouderlijk gezag bij één van de ouders berust, beide ouders hun afspraken kunnen vastleggen in een ouderschapsplan. Het verzoek van de vrouw om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten wordt toegewezen.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw beoordeeld met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de omgangsregeling. Het verzoek om de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw te bepalen wordt afgewezen, omdat de moeder van rechtswege het eenhoofdig gezag heeft en dus bevoegd is om hierover te beslissen. De verzoeken met betrekking tot de omgangsregeling en de kosten van opvoeding en verzorging worden eveneens beoordeeld. De rechtbank wijst het verzoek om het eigen aandeel in de kosten van opvoeding vast te leggen af, maar kent wel een bijdrage van € 40 per maand toe die de man aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
De beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2018. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.