In deze zaak hebben twee passagiers, die met Finnair een vervoersovereenkomst hadden gesloten, compensatie gevorderd wegens vertraging van hun vlucht van Tokyo naar Amsterdam. De passagiers arriveerden 15 uur en 40 minuten later dan gepland op hun eindbestemming, nadat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist door een vertraging van de eerste vlucht. Finnair weigerde compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk het plotseling ziek worden van een passagier op een voorafgaande vlucht. De kantonrechter oordeelde dat Finnair geen bewijs had geleverd ter onderbouwing van deze claim en dat de luchtvaartmaatschappij niet had aangetoond dat zij niet in staat was om de benodigde bewijsstukken te overleggen. De kantonrechter concludeerde dat Finnair op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 gehouden was om compensatie te betalen aan de passagiers. De vordering tot betaling van € 1.200,00 per passagier werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, waarbij de kantonrechter het gevorderde bedrag aan incassokosten verlaagde tot het wettelijke tarief. De proceskosten werden eveneens aan Finnair opgelegd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat geen hoger beroep open.