Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
‘
Ten laste van het gekochte (het kadastrale perceel gemeente [gemeente] , sectie W nummer 401 en ten gunste van het naastliggende perceel [plaats 2] , sectie E nummer 586 wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van overpad, om vanaf de openbare weg over het lijdend erf te komen en te gaan naar het achter-erf van het perceel 586 en omgekeerd, zulks echter uitsluitend voorzover dit nodig is voor het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de op het perceel 586 gebouwde kerk.’
3.De vordering
a.) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om hem binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis onbelemmerde en onvoorwaardelijk doorgang te verlenen in de uitoefening van de erfdienstbaarheid inhoudende het recht van overpad over het erf van [gedaagden] op een zodanige wijze dat [eiser] op een normale wijze de achtertuin kan bereiken om onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden aan de kerk te kunnen uitvoeren, op straffe dwangsom van € 500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen, met een maximum van € 10.000,00;
b.) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de grondverhoging die op dit moment het recht van overpad belemmert ongedaan te maken zodat [eiser] onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden aan de kerk kan uitvoeren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen, met een maximum van € 10.000,00;
c.) bepaalt dat de erfdienstbaarheid door verjaring is gewijzigd in die zin het dienende erf dient te dulden dat de eigenaar van het heersende erf naast gevallen van onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden aan de kerk gebruik mag maken van het dienende erf voor het plegen van tuinonderhoud, op straffe dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagden] [eiser] hierin belemmeren dan wel dat de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:80 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden gewijzigd in de zin dat het dienende erf dient te dulden dat de eigenaar van het heersende erf, naast gevallen van onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden aan de kerk, gebruik mag maken van het dienende erf voor het plegen van tuinonderhoud, op straffe dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagden] [eiser] hierin belemmeren ;
e.) [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente indien betaling niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het te wijzen vonnis is voldaan.
Voorts stelt [eiser] dat een gedeelte van de waterkering van de kerk onbereikbaar is geworden door de ophoging van de grond. Volgens [eiser] levert dit ook een belemmering van de erfdienstbaarheid op. De waterkering moet nog worden gerestaureerd. [eiser] stelt dat uit de akte niet blijkt dat hij voorafgaand aan het uitvoeren van herstelwerkzaamheden schriftelijk toestemming aan [gedaagden] moet vragen.
4.Het verweer en de tegenvordering
Volgens [gedaagden] doet [eiser] ten onrechte een beroep op artikel 5:73, lid 1 BW. De afspraken met de vorige eigenaren betreffen een persoonlijk recht. Ook wordt er niet voldaan aan de voorwaarden op grond waarvan de erfdienstbaarheid kan worden gewijzigd. Wat [eiser] wil zou een onevenredige verzwaring van de erfdienstbaarheid met zich brengen. Het is voor [eiser] mogelijk om via de begane grond van de kerk de achterzijde van zijn perceel te betreden. Ook voeren [gedaagden] aan dat zij niet zijn gehouden tot herstel van de erfafscheiding op het perceel van [eiser] omdat zij of een door hen ingeschakelde hulppersoon de erfscheiding niet hebben beschadigd.
b.) voor recht verklaart dat de gevestigde erfdienstbaarheid inhoudt dat het [eiser] niet is toegestaan hun perceel te betreden voor andere doeleinden dan omschreven in de gevestigde erfdienstbaarheid en slechts nadat [gedaagden] [eiser] hiervoor toestemming hebben verleend;
c.) [eiser] verbiedt om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis het gebruik van de erfdienstbaarheid – voor zover noodzakelijk zonder toestemming van Elzinga – te betreden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen voor iedere dag dat [eiser] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00;