10.8Toelichting IDR op Hoofdstuk 60 luidt, voor zover van belang:
Dit hoofdstuk omvat vlakke of buisvormige stoffen die zijn gebreid of gehaakt, aan het stuk of gesneden in vierkante of rechthoekige vorm. Van deze stoffen kunnen worden genoemd, effen en opgemaakte stoffen (met ribben, dessins, enz.) en stoffen die op elkaar zijn bevestigd door lijmen of naaien.
(…)
Van dit hoofdstuk zijn eveneens uitgezonderd:
(…)
e. stukken stof, vierkant of rechthoekig gesneden en die daarna een verdere bewerking hebben ondergaan (bijvoorbeeld zomen, omboorden), artikelen die als zodanig en zonder enige aanvullende bewerking kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld halsdoeken), alsmede artikelen, in de vorm gebreid of gehaakt, afzonderlijk aangeboden dan wel aangeboden in twee of meer eenheden aan het stuk (geconfectioneerde artikelen als bedoeld bij de hoofdstukken 61, 62 en 63 in het bijzonder).
Beoordeling van het geschil
11. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de schoonmaakdoekjes waarvoor verweerder de bti’s heeft afgegeven vierkant respectievelijk rechthoekig zijn gesneden en als zodanig - zonder een aanvullende bewerking te ondergaan - overeenkomstig hun gebruiksdoel kunnen worden gebruikt. Aangezien de schoonmaakdoekjes vierkant respectievelijk rechthoekig zijn gesneden, kunnen zij niet op grond van aantekening 7, onderdeel a, op afdeling XI als geconfectioneerd worden aangemerkt.
13. Anders dan eiseres meent, betekent dit echter niet dat reeds hierom de schoonmaakdoekjes niet geconfectioneerd zijn in de zin van aantekening 7 op afdeling XI. Zij worden als geconfectioneerd aangemerkt, indien zij onder één van de overige onderdelen van aantekening 7 op afdeling XI vallen. In de tekst van die aantekening is geen steun te vinden voor de lezing van eiseres dat onderdelen b tot en met g van die aantekening enkel zien op artikelen die niet vierkant of rechthoekig zijn gesneden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de schoonmaakdoekjes aan de omschrijving van aantekening 7, onderdeel b, op afdeling XI, omdat zij als zodanig, zonder een aanvullende bewerking te ondergaan, kunnen worden gebruikt. Hieruit volgt, dat de schoonmaakdoekjes geconfectioneerd zijn in de zin van aantekening 7 op afdeling XI, zodat zij gelet op aantekening 8, onderdeel a, op afdeling XI niet in hoofdstuk 60 kunnen worden ingedeeld.
14. Gelet op bovenstaande en op de objectieve kenmerken en eigenschappen van de schoonmaakdoekjes, zoals omschreven in de bti’s moeten zij naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ‘andere geconfectioneerde artikelen, zoals dweilen, vaatdoeken, stofdoeken, poetsdoeken’ van brei- of haakwerk van GN-code 6307 10 10. Het gelijk is derhalve aan verweerder.
15. Voor zover verweerder en eiseres wijzen op onduidelijkheden in de toelichtingen IDR op afdeling XI en hoofdstuk 60 en de verdeeldheid die over de indeling van dergelijke textielproducten lijkt te bestaan tussen de douanediensten van de lidstaten, overweegt de rechtbank dat de indeling van de onderhavige doekjes reeds volgt uit de tekst van de relevante posten en aantekeningen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.
16. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.