ECLI:NL:RBNHO:2018:1780

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
265416 HA RK 17/191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2018 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker uit Bloemendaal. Het verzoek was gericht tegen mr. B. van Walderveen, de rechter die betrokken was bij de hoofdzaak, een belastingrechtelijke procedure. De verzoeker had op 16 oktober 2017 ter zitting de wraking verzocht, omdat hij meende dat de rechter niet onpartijdig was. Hij voerde aan dat de rechter hem niet correct had behandeld en dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter heeft echter aangegeven dat hij niet in de wraking berustte en dat zijn beslissingen waren gebaseerd op de geldende procedures en wetgeving. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve beleving van de verzoeker niet voldoende was om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding van de hoofdzaak af te wijzen, werd beschouwd als een procesbeslissing die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/265416 / HA RK 17/191
Beslissing van 12 januari 2018
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Bloemendaal,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft ter zitting op 16 oktober 2017 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuursrecht, team belastingrecht, aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 16/5695, hierna te noemen: de hoofdzaak; hij heeft dit verzoek toegelicht bij brief van 19 oktober 2017.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 2 januari 2018. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben bericht geen gebruik te maken van deze gelegenheid.

2.De beoordeling

2.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.2
Verzoeker voert onder meer aan dat de rechter die zijn verzoek tot aanhouding van de hoofdzaak ten onrechte al voor de zitting had afgewezen, hem ter zitting op 16 oktober 2017 bij binnenkomst niet direct gevraagd heeft naar zijn identiteit, maar meteen met de zitting wilde beginnen. Gezien deze bejegening, de verdere houding van de rechter, die zich ter zitting meer richtte op de gemeente dan op verzoeker - en het niet willen wachten op het arrest van de Hoge Raad, terwijl het Gerechtshof te Amsterdam anders heeft gehandeld door de betreffende zaken aan te houden - kreeg verzoeker het uiterst onprettige gevoel dat sprake was van een verregaande bewuste dan wel onbewuste vooringenomenheid, zodat van een eerlijke behandeling geen sprake meer kon zijn.
2.3
De rechter heeft te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. In zijn schriftelijke reactie heeft hij toegelicht dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding voorafgaand aan de zitting van 16 oktober 2017 was gebaseerd op het feit dat in WOZ-zaken elk jaar een nieuwe beschikking wordt genomen. Voor de rechter was tot het moment van de zitting niet bekend dat er een WOZ-zaak van verzoeker door het Hof Amsterdam is aangehouden in verband met een lopende zaak van verzoeker bij de Hoge Raad. Voorts stelt de rechter zich niet bewust te zijn van enige (schijn van) vooringenomenheid.
2.4
De rechtbank stelt voorop dat geen omstandigheden gebleken zijn die, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter, zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
2.5
Het overigens aangevoerde is ook onvoldoende voor de rechtbank om aan te nemen dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets).Vast staat dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding van de hoofdzaak af te wijzen, voorafgaand aan de zitting van 16 oktober 2017 is genomen. Ter zitting is deze beslissing niet nader besproken. Deze beslissing kan derhalve niet als grond voor wraking dienen.
De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen, dient overigens te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep worden getoetst (in de onderhavige zaak door het Gerechtshof te Amsterdam). Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
Ter zitting van de wrakingskamer is ook besproken dat verzoeker ten tijde van de wraking de rechter (nog) niet op de hoogte had gebracht van de gang van zaken bij het Gerechtshof te Amsterdam. Een beslissing op dit nieuwe, gemotiveerde, uitstelverzoek moet dus nog genomen worden.
2.6
Evenmin levert verzoekers persoonlijke beleving van de algehele houding van de rechter ter zitting een voldoende concrete grond op voor een zwaarwegende aanwijzing dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
Dat de rechter verzoeker bij het begin van de zitting niet om zijn identiteit heeft gevraagd, is weliswaar niet een gebruikelijke handelwijze, maar gezien hetgeen daarover in het proces-verbaal is opgenomen, heeft de rechter ter zitting ter zake aan verzoeker voldoende toegelicht dat verzoekers identiteit hem genoegzaam bekend was door informatie van de bode. Dat de rechter zich alleen maar richtte op verweerder en niet op verzoeker valt uit het proces-verbaal evenmin af te leiden. Dat een rechter overigens op bepaalde momenten ter zitting zich meer richt op de ene partij dan op de andere is niet ongebruikelijk en afhankelijk van de zaak zelfs aangewezen.
2.7
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze of toekomstige zaken schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
3.2
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
3.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en verweerder in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. M.J. Smit en mr. A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.