ECLI:NL:RBNHO:2018:150

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
C/15/255196 / FA RK 17-897
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van de akte van de burgerlijke stand op basis van Somalisch recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de akte van de burgerlijke stand, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op de nietigverklaring van de erkenning van een kind door de echtgenoot van de moeder, op basis van artikel 54 van het Somalisch personeelsstatuut. De rechtbank oordeelde dat er naar Somalisch recht geen familierechtelijke betrekking was ontstaan tussen de echtgenoot en het kind, omdat er gedurende een langere periode dan twaalf maanden voor de geboorte van het kind geen contact was geweest tussen de moeder en haar echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de echtgenoot, Samad, beiden de Somalische nationaliteit bezaten ten tijde van de geboorte van het kind. De rechtbank concludeerde dat de erkenning van het kind door de echtgenoot ten onrechte was opgenomen in de geboorteakte, en dat het verzoek van de officier van justitie om de akte te wijzigen, moest worden afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechtbank rekening hield met de juridische en sociale gevolgen van de erkenning. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals de bijzondere curator en de ambtenaar van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de afwezigheid van de belanghebbende, die niet ter zitting verscheen, opgemerkt, maar dit heeft geen invloed gehad op de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
wijziging akte burgerlijke stand
zaak-/rekestnr.: C/15/255196 / FA RK 17-897
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 17 januari 2018
op het verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de officier),
strekkende tot nietigverklaring van de erkenning en doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning in de geboorteakte met nummer [nummer] van het jaar 2010 van de gemeente [plaats] betreffende het kind:
[minderjarige]
hierna: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna: de moeder,
advocaat mr. M.J. van Rooij, kantoorhoudende te Purmerend,
[belanghebbende],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna: [belanghebbende] ,
[belanghebbende],
wonende te [plaats] ,
hierna: [belanghebbende] ,
de
ambtenaar van de burgerlijke standvan de gemeente [plaats] , hierna: de ambtenaar.
De minderjarige [minderjarige] wordt vertegenwoordigd door mr. C.L. Verhoeven, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de officier van justitie, ingekomen op 31 januari 2017;
- de beschikking van deze rechtbank van 8 maart 2017 waarbij mr. C.L. Verhoeven is benoemd tot bijzondere curator;
- de brief van de bijzondere curator van 13 april 2017.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 november 2017 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, en [belanghebbende] .
Ter zitting waren tevens aanwezig:
  • de bijzondere curator;
  • de ambtenaar, vertegenwoordigd door mevrouw [naam] .
1.3.
De officier heeft bij brief van 20 oktober 2017 meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
1.4.
[belanghebbende] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

Op [datum] is in de gemeente [plaats] een akte van geboorte opgemaakt onder nummer [nummer] van het jaar 2010 van een kind dat daarin – voor zover in dit kader van belang – wordt aangeduid met de volgende gegevens:
KIND
Geslachtsnaam “-”
Voornamen “ [voornamen] ”
Dag van geboorte “ [geboortedatum]
OUDERS
Geslachtsnaam vader “-”
Voornamen vader “-”
Naam moeder “ [de moeder]
LATERE VERMELDING BETREFFENDE EEN VERBETERING MET TOESTEMMING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
Naam kind verbeterd in: “ [naam]
Voornamen “-“
LATERE VERMELDING BETREFFENDE ERKENNING
Erkenner
Naam vader “ [naam] ”
Voornamen “-“
Plaats van geboorte “ [plaats] ”
Dag van geboorte “ [geboortedatum] ”

3.Verzoek

3.1.
De officier van justitie verzoekt op basis van een daartoe strekkend verzoek van de ambtenaar de latere vermelding betreffende de erkenning van [minderjarige] door te halen omdat de erkenning van [minderjarige] ten onrechte is opgenomen.
3.2.
De officier verzoekt de rechtbank voorts de gemeente [plaats] te gelasten de geboorteakte van [minderjarige] als volgt te verbeteren en aan te vullen:
KIND
Geslachtsnaam “--”
Voornaam “ [voornamen] ”
OUDERS
Naam vader “ [naam] ”
Voornamen vader “-”
GEBOORTEGEGEVENS OUDERS
Plaats van geboorte vader: “onbekend”
Dag van geboorte vader “ [geboortedatum] ”

4.Standpunt ambtenaar

4.1.
De ambtenaar stelt zich in de brief van 28 december 2016 aan de officier op het standpunt dat de akte van de door [belanghebbende] gedane erkenning van [minderjarige] (opgemaakt op 5 februari 2016) op grond van artikel 1:204 lid 1 onder f (thans e) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig is. De moeder was ten tijde van het opmaken van de akte van erkenning gehuwd met een andere man dan de erkenner waardoor [minderjarige] al twee juridische ouders had. De ambtenaar stelt voorts dat pas na de erkenning uit de rapporten eerste gehoor en het rapport gehoor Dublinclaim van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is gebleken dat de moeder voor haar vertrek naar Nederland in [plaats] , Somalië is gehuwd met [belanghebbende] ,
Op grond van deze feiten en omstandigheden staat volgens de ambtenaar vast dat [minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van de moeder en [belanghebbende] en daardoor een wettig kind is van de moeder en [belanghebbende] .
4.2.
Ten aanzien van het toepasselijk recht op de afstammingsrelatie tussen de echtgenoot van de moeder en het kind stelt de ambtenaar dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 10:92 BW.
Ingevolge artikel 10:92 BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde man, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Gelet op de asielstatus van de moeder (artikel 10:17 BW) en het feit dat een gemeenschappelijke nationaliteit of een gemeenschappelijke verblijfplaats van de moeder en de echtgenoot ontbreekt, is Nederlands recht van toepassing op de afstamming, het recht van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] . Op grond van het Nederlandse recht is de echtgenoot van de moeder (Samad) de juridisch de vader van [minderjarige] .
4.3.
De ambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er door de afwezigheid van [belanghebbende] geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar zijn nationaliteit dan wel naar de vraag of er sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en [belanghebbende] waardoor de ambtenaar niet artikel 54 lid 1 van het Somalisch Personeel Statuut, maar het Nederlandse recht heeft toegepast. De ambtenaar heeft geen bezwaar tegen de toepassing van artikel 54 lid 1 van het Somalisch Personeel Statuut, wanneer de rechtbank van oordeel is dat alle betrokkenen de Somalische nationaliteit bezitten en dus Somalisch recht van toepassing zou zijn op het afstammingsrecht.

5.Standpunt bijzondere curator

5.1.
Voor het geval het verzoek van de officier wordt toegewezen, verzoekt de bijzonder curator in haar brief van 13 april 2017:
(1) de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende] uit
te spreken;
(II) de vaststelling van het vaderschap van de heer [belanghebbende] uit te
spreken,
dit alles in eenzelfde beschikking, zodat er geen tijdvak is waarin [minderjarige] een andere juridische ouder heeft dan [belanghebbende] en alles na ommekomst van de appeltermijn tegelijkertijd in de daartoe bestemde registers van de gemeente kan worden verwerkt.
Indien de rechtbank het noodzakelijk acht [belanghebbende] als belanghebbende op te roepen in het kader van het verzoek tot ontkenning vaderschap en de daarbij behorende termijnen en formaliteiten in acht moet nemen, verzoekt de bijzondere curator de zaak in zijn geheel aan te houden, in afwachting van de oproeping van [belanghebbende] .
5.2.
De bijzondere curator stelt in haar verslag van 13 april 2017 dat het belang van [minderjarige] feitelijk het beste is gediend met handhaving van de huidige situatie. Deze situatie stemt overeen met de feitelijke en juridische situatie. De moeder en [belanghebbende] zijn niet alleen de biologische en sociale ouders, maar zijn ook de juridische ouders van [belanghebbende] .
Volgens de bijzondere curator is het verzoek van de officier door juridische motieven ingegeven, met als enig doel de registers op orde te hebben. In het verzoekschrift en de onderliggende stukken wordt niet ingegaan op de maatschappelijke en sociale gevolgen van het verzoek. Deze gevolgen zijn naar inschatting van de bijzondere curator voor [minderjarige] uiterst zorgelijk. Toewijzing heeft tot gevolg dat [minderjarige] een juridische vader krijgt opgedrongen die niet alleen haar biologische vader niet is, maar ook een volstrekt vreemde man is die op een onbekende plaats in Somalië zou wonen. Het is niet alleen in algemene zin onwenselijk voor [minderjarige] een “onjuiste” naam op haar geboorteakte te hebben, maar in dit specifieke geval zijn er bijkomende risico’s en gevolgen. De bijzondere curator denkt daarbij aan de theoretische mogelijkheid dat op basis van het bestaan van dit juridisch vaderschap wordt aangenomen dat [minderjarige] op enig moment de mogelijkheid tot terugkeer naar Somalië heeft. Dit is vanuit [minderjarige] bezien, nu deze man een onbekende van haar is, met wie zij geen (bloed)band heeft en die woonachtig in een voor haar onbekend land, onaanvaardbaar.
5.3.
De bijzondere curator deelt in haar verslag van 13 april 2017 mee dat de moeder haar geeft verteld dat zij in [plaats] , Somalië is geboren en medio juni/juli 2007 in Somalië met [belanghebbende] is gehuwd en dat zij in maart 2008 zonder [belanghebbende] naar Nederland gekomen en toen alleen de Somalische nationaliteit bezat. De moeder en [belanghebbende] hebben elkaar omstreeks 2009 leren kennen in het opvangcentrum waar zij toen verbleven. [belanghebbende] bezit eveneens alleen de Somalische nationaliteit. Er is op dit moment geen concreet zicht op naturalisatie / Nederlanderschap.
Ter zitting heeft de bijzonder curator aangevoerd dat wanneer op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden komt vast te staan dat de moeder en [belanghebbende] ten tijde van de geboorte van [minderjarige] de Somalische nationaliteit bezaten op grond van artikel 10:92 BW niet het Nederlandse recht van toepassing zou zijn op het verzoek, maar het Somalisch recht op grond van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon.
De bijzondere curator wijst daarbij op artikel 54 lid 1 van het Somalisch Personeel Statuut waarin de afstamming van de vader binnen een geldig huwelijk wordt bewezen als:
- de duur van het huwelijk langer is dan de minimale duur van de zwangerschap (180
dagen);
- er geen bewijs is dat er een obstakel was waardoor geslachtsgemeenschap onmogelijk was vanaf het moment van de huwelijkssluiting tot de geboorte van het kind of dat een dergelijk obstakel ontstond na de huwelijkssluiting en gedurende de daarop volgende twaalf maanden duurde.
Gelet op de datum waarop de moeder zonder [belanghebbende] naar Nederland is gekomen en de datum waarop [minderjarige] is geboren, is volgens de bijzondere curator genoegzaam komen vast te staan dat er sprake was van een geografisch obstakel waardoor geslachtsgemeenschap tussen [belanghebbende] en de moeder gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de geboorte van [minderjarige] onmogelijk was. De moeder verbleef in die tijd namelijk in Nederland en [belanghebbende] verbleef in die tijd elders, naar alle waarschijnlijkheid in Somalië. De bijzondere curator is daarom van mening dat deze omstandigheid de conclusie rechtvaardigt dat naar Somalisch recht er geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [minderjarige] en [belanghebbende] en dat het verzoek van de officier dan ook dient te worden afgewezen.

6.Verweer moeder en [belanghebbende]

De advocaat van de moeder volgt het standpunt van de bijzondere curator en stelt zich eveneens op het standpunt dat Somalisch recht van toepassing is op de afstammingsrelatie van [minderjarige] .

7.Beoordeling

bevoegdheid
7.1.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:24 lid 1 BW in welk artikel is bepaald dat aanvulling van een register van de burgerlijke stand met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, doorhaling van een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat (kort samengevat: aanvulling van de registers van de burgerlijke stand en verbetering van de daarin voorkomende aktes en latere vermeldingen) , op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie kan worden gelast door de rechtbank.
7.2.
Aangezien de onderhavige zaak een internationaal karakter draagt, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag wordt, gelet het bepaalde in artikel 3, sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv), bevestigend beantwoord.
toe te passen recht
7.3.
De vraag is vervolgens welk recht op het verzoek van toepassing is. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van artikel 10:92 BW, de tekst van welk artikel in deze beschikking reeds onder het standpunt van de ambtenaar is opgenomen.
Krachtens lid 3 van voormeld artikel is hiervoor bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind, dan wel indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ouders voordien is ontbonden, dat van de ontbinding.
7.4.
De ambtenaar heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is op de afstammingsrelatie van [minderjarige] , gelet op de asielstatus van de moeder en het gegeven dat een gemeenschappelijke nationaliteit of een gemeenschappelijke verblijfplaats ontbreekt. De ambtenaar heeft ter zitting verklaard dat geen bezwaar te hebben tegen toepassing van Somalisch recht, wanneer de rechtbank tot de conclusie komt dat dit recht van toepassing is.
De bijzondere curator stelt dat de moeder en [belanghebbende] ten tijde van de geboorte van [minderjarige] , gelet op door de moeder verstrekte informatie over haarzelf en het in Somalië gesloten huwelijk met [belanghebbende] , geen andere nationaliteit konden hebben dan de Somalische nationaliteit.
7.5.
De rechtbank constateert aan de hand van het rapport van het eerste gehoor bij de IND van 8 maart 2008 dat de moeder heeft verklaard dat zij uit Somalië komt, dat zij negen maanden voor haar vertrek naar Nederland op traditionele wijze is gehuwd met [belanghebbende] en dat zij de Somalische nationaliteit bezit. Uit het rapport van het gehoor Dublinclaim op 26 juni 2008 blijkt dat de moeder heeft verklaard dat haar huidige man nog in Somalië verblijft. Zij heeft dit ook aan de bijzondere curator meegedeeld.
In het uittreksel BRP van de moeder staat vermeld dat zij een onbekende nationaliteit heeft. Dit is- naar de rechtbank begrijpt- te wijten aan het feit dat de moeder niet beschikt over een brondocument waaruit haar nationaliteit blijkt.
Gelet op de overgelegde stukken, waaronder de verklaringen van de moeder bij de IND en het gewaarmerkte afschrift uit de BRP van de moeder, kan worden vastgesteld dat de moeder op [geboortedatum] te [plaats] , Somalië is geboren; dat zij negen maanden voor haar vertrek naar Nederland een traditioneel huwelijk heeft gesloten met [belanghebbende] en dat zij op 8 maart 2008 zonder [belanghebbende] vanuit Somalië in Nederland is aangekomen.
De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat zowel de moeder als Samad de Somalische bezit en dat beiden deze nationaliteit hadden ten tijde van de geboorte van [minderjarige] op [geboortedatum] te [plaats] .
7.6.
Krachtens Somalisch recht stammen de kinderen die tijdens een huwelijk geboren zijn, af van de echtgenoot van de moeder, tenzij op grond van artikel 54 van het Somalisch Personeel Statuut - voor zover in dit kader van belang - kan worden vastgesteld dat er gedurende een langere periode dan twaalf maanden voor de geboorte van het kind geen contact tussen de moeder en haar echtgenoot is geweest.
Op grond van eerder genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er, gelet op de afstand tussen de woonplaats de moeder in Nederland en de vermoedelijke woonplaats van [belanghebbende] in Somalië, sprake was van een geografisch obstakel waardoor geslachtsgemeenschap tussen de moeder en [belanghebbende] gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de geboorte van [minderjarige] onmogelijk was. Dit betekent dat er op grond van artikel 54 van het Somalisch personeelsstatuut, zoals de bijzondere curator terecht stelt, naar Somalisch recht geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [minderjarige] en tussen [belanghebbende] .
Het voorgaande betekent dat [belanghebbende] terecht niet als (juridische) vader op de geboorteaktes van [minderjarige] is vermeld zodat de geboorteakte juist is opgemaakt. Daarom zal het verzoek van de officier worden afgewezen.
7.7.
Aangezien het verzoek van de officier zal worden afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het zelfstandige verzoek van de bijzonder curator.

8.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ph. Burgers, rechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.