ECLI:NL:RBNHO:2018:1396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
C/15/268795 / JU RK 18-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van minderjarigen na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2018 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), de William Schrikker Stichting, tot wijziging van de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kinderen. De GI verzocht om de omgangsfrequentie te verlagen van wekelijks naar eenmaal per vier weken, omdat de huidige regeling te belastend zou zijn voor de kinderen die in pleeggezinnen verblijven. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI beoordeeld en vastgesteld dat de huidige omgangsregeling inderdaad te intensief is voor de kinderen, die al een moeilijke periode van uithuisplaatsing doormaken. De kinderrechter heeft de omgangsregeling gewijzigd naar om de week, met specifieke tijden en locaties voor de omgang, en benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben zich coöperatief opgesteld en tonen inzet, maar de kinderrechter oordeelt dat de frequentie van de omgang moet worden aangepast om de kinderen de ruimte te geven zich te hechten aan hun pleeggezinnen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/268795 / JU RK 18-45
datum uitspraak: 21 februari 2018
beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige]
,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 8 januari 2018, ingekomen bij de griffie op
9 januari 2018;
- het faxbericht van mr. R.F.P. Scheele van 23 januari 2018.
1.2
Op 30 januari 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. M.B.A. de Bruijn,
- [medewerker] en [medewerker] , namens de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 30 juni 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en [minderjarige] verlengd tot 20 juli 2018. Bij beschikking van 12 oktober 2017 is de uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] bij de pleegouders verlengd tot 20 juli 2018.
2.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 maart 2017 de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- dat tussen de ouders en de kinderen elke week op woensdagmiddag een omgangsmoment plaatsvindt tussen 14:00 en 16:00 uur;
- dat een keer in de drie weken bij de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen maximaal twee familieleden welkom zijn;
- dat het bezoek plaatsvindt op het kantoor van Parlan in [plaats] ;
- dat de regie ten aanzien van de (on)mogelijkheden voor de manier van vormgeven van de omgangsmomenten in de handen van de GI is.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de kinderrechter de aanwijzing van 8 januari 2018 te bekrachtigen. In deze aanwijzing stelt de GI de volgende omgangsregeling vast:
- eenmaal per vier weken op de woensdagmiddag van 14:45-16:45 uur.
3.2
Voor dit verzoek is door de GI het volgende als motivering aangegeven.
………
[minderjarige] en [minderjarige] wonen afzonderlijk van elkaar in een perspectief biedend pleeggezin. Ten aanzien van het perspectief van de kinderen hebben twee verschillende perspectief onderzoeken plaatsgevonden. In beide onderzoeken is geconcludeerd dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij thuis geplaatst worden. Vanaf het begin van de uithuisplaatsing van de kinderen tot nu is een frequente bezoekregeling van een keer per week twee uur afgesproken, waarbij de bezoekregeling bij beschikking van de rechtbank van 3 maart 2017 van één naar twee uur is uitgebreid. Op 12 oktober 2017 heeft de kinderrechter besloten dat het perspectief van de kinderen niet meer bij ouders ligt. In de beschikking is overwogen dat het in het belang van zowel [minderjarige] als [minderjarige] is dat zij groot groeien in de pleeggezinnen. Ten aanzien van een bij het huidige perspectief van de kinderen passende omgangsregeling heeft de GI zich laten adviseren door de pleegzorginstantie (Chop lijst, november 2017), en de gedragswetenschapper. Geadviseerd is een bezoekregeling van een keer per vier weken voor de duur van maximaal 2 uur op een neutrale plek. Bij dit advies is ook de informatie vanuit het NIFP onderzoek gebruikt………….
………
Uit voornoemd NIFP onderzoek komt naar voren dat [minderjarige] zich nauwelijks emotioneel betrokken voelt bij haar beide ouders. Bij [minderjarige] is er sprake van vermijdende gehechtheid. Voor [minderjarige] is het daarom zeer belangrijk dat zij zich kan hechten aan de pleegmoeder. Ten aanzien van [minderjarige] komt naar voren dat er niet meer sprake is van achterstand maar van een ernstige verstoring van de ontwikkeling. [minderjarige] laat in contact weinig differentiatie zien tussen bekende en onbekende, aldus het NIFP onderzoek, dit kan een aanwijzing zijn voor een verstoorde gehechtheid. Emotioneel is er nog geen veerkracht en controle. Voor [minderjarige] is het daarom zeer belangrijk dat hij de kans krijgt in te groeien in het pleeggezin en de extra zeer intensieve hulp aangeboden krijgt (zoals plaatsing op CVD, logopedie, fysiotherapie etc.) [minderjarige] heeft rust nodig deze kans te krijgen……………
3.3
Als reden voor de wijziging in de frequentie van de bezoeken wordt het volgende aangegeven:
………
de kinderen groeien op in een pleeggezin. Het is belangrijk dat zij de kans krijgen in te kunnen groeien in deze gezinnen zodat de kans zo groot mogelijk is dat zij zich kunnen hechten in de pleeggezinnen en hiermee de kans op een zo positief mogelijk verlopende ontwikkeling zo groot mogelijk te maken. Iedere week een bezoekmoment verstoort dit proces……………….
Ter zitting hebben [medewerker] en [medewerker] namens de GI hiertoe aangevuld dat er geen zorgen meer zijn dat de ouders de kinderen negatief belasten. De ouders tonen een grote inzet, stellen zich coöperatief op en houden zich aan de afspraken. Dit maakt het ook voor de GI moeilijk om ten aanzien van het belang van de kinderen in de omgang met hun ouders, te beslissen. De belangrijkste overweging in deze beslissing is de rust die de kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen hechten in het pleeggezin. Wellicht is een regeling van om de week een omgangsafspraak tussen de ouders en de kinderen -voor het moment- een passende oplossing. De pleegouders van de kinderen maken onderling afspraken voor een regelmatig contact tussen [minderjarige] en [minderjarige] . Voor de toekomst wordt gekeken naar een andere invulling van de begeleiding van de omgang tussen de ouders en de kinderen.

4.Standpunten

4.1
Mr. De Bruijn heeft namens de ouders een pleitnotitie ingediend waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd. Hij heeft hiertoe aangevuld dat belangrijk is dat iedereen onthoudt dat ook in de toekomst de ouders voor de verdere ontwikkeling van de kinderen belangrijk zijn.
4.2
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij ziet dat de kinderen troost zoeken bij de pleegouders. Dit is een teken dat de hechting van de kinderen in het pleeggezin al voldoende tot stand gekomen is. Het terugbrengen van de omgang om deze hechting te bevorderen, is derhalve niet nodig en zal de kinderen alleen vervreemden van hun biologische familie. Het is ook niet wat de kinderen willen. Zo heeft [minderjarige] aan haar ouders verteld dat zij liever thuis wil zijn. [minderjarige] stopt deze gevoelens weg en praat er niet met anderen over. Dit maakt het verwerken van dit gevoel moeilijk voor haar en zal haar later in de weg zitten. Ten aanzien van [minderjarige] geeft de moeder aan dat hij niet eerder gedragsproblemen heeft laten zien dan na de uithuisplaatsing. eHet is
4.3
De vader heeft ter zitting aangegeven dat het voorliggende voorstel van de GI inhoudt dat de omgangsfrequentie tussen de ouders en de kinderen teruggebracht zal worden van tweeënvijftig naar twaalf omgangsmomenten. Dit is niet in het belang van de kinderen en brengt ook met zich dat de kinderen elkaar te weinig zien. De vader is wel blij dat de omgangsmomenten niet langer op het kantoor van de GI plaatsvinden.

5.De beoordeling

5.1
Bij beschikking van 3 maart 2017 is door de kinderrechter tussen [minderjarige] en [minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld. Deze omgangsregeling kan niet door een aanwijzing van de GI gewijzigd worden. De kinderrechter begrijpt dat het voorliggende verzoek gezien dient te worden als een verzoek conform artikel 265g, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot wijziging van de zorg- en opvoedtaken en zij zal als zodanig op het verzoek beslissen.
5.2
Ingevolge artikel 265g, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3
Door de GI is onderbouwd verzocht de door de kinderrechter op 3 maart 2017 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen. In de motivering voor dit verzoek is aangegeven dat van belang is dat alle aandacht gaat naar de mogelijkheid voor de kinderen om zich te hechten in de pleeggezinnen. Gesteld is dat dat niet mogelijk is met de huidige frequentie van de bezoekregeling. Daarbij is aangeven dat voor zowel [minderjarige] als [minderjarige] een traject van intensieve hulpverlening is ingezet dan wel ingezet zal worden. Deze hulpverlening vraagt van beide kinderen wekelijks veel tijd. Belangrijk is dat zij voldoende rust en ruimte krijgen om optimaal van deze hulpverlening te profiteren en zich te richten op hun ontwikkelingstaken. De huidige omgangsregeling is hiervoor niet passend en brengt voor de kinderen teveel onrust en spanning met zich.
5.4
Sinds de uithuisplaatsing in juli 2016 hebben de kinderen op verschillende adressen verbleven. Ten aanzien van het perspectief van de kinderen is in het NIFP onderzoek van juli 2017 geadviseerd dat het niet in het belang van de kinderen is bij de ouders op te groeien. De kinderen verblijven nu elk in een ander perspectiefbiedend pleeggezin. Door de ouders wordt ter zitting gesteld dat de kinderen zich veilig voelen bij hun pleegouders en troost bij hen zoeken. Zij verzetten zich daarmee tegen de stelling van de GI dat een vermindering van de frequentie van de omgangsregeling in het belang is van de hechting van de kinderen in het pleeggezin. De hechting van een kind is echter meer dan hetgeen de ouders hierboven beschrijven. Belangrijk is dat een kind continuïteit ervaart ten aanzien van zijn opvoeders en verzorgers en leert te vertrouwen op het feit dat zij er altijd voor hen zijn. Zowel [minderjarige] als [minderjarige] hebben hierin nog een lange weg te gaan.
5.5
De ontwikkeling van [minderjarige] en [minderjarige] heeft in de thuissituatie bij de ouders ernstig onder druk gestaan. De ouders hebben de kinderen niet kunnen bieden wat zij nodig hebben en de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen is ernstig onder druk komen te staan. Een uithuisplaatsing van de kinderen is noodzakelijk gebleken om hen de basisveiligheden te bieden waar zij recht op hebben. Bij beide kinderen is sprake van een verstoorde hechting en ontwikkelingsachterstanden waarvoor intensieve therapie en specifieke professionele ondersteuning wordt dan wel zal worden, ingezet. De tijd en de ruimte die de kinderen hiervoor nodig hebben, moet leidend zijn bij de invulling van de wekelijkse afspraken en verplichtingen van de kinderen. Dit geldt naar het oordeel van de kinderrechter ook voor de omgangsafspraken tussen de ouders en de kinderen.
5.6
Ten aanzien van het voorliggende verzoek is de kinderrechter gebleken dat de omgang tussen de ouders en de kinderen goed verloopt. De ouders houden zich aan de gemaakte afspraken en belasten de kinderen niet. Bij de kinderen worden voor en na een omgangsmoment geen kindsignalen gezien. Dit betekent echter niet dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat, gelet op de persoonlijke problematiek van de kinderen, hun kwetsbaarheid en hun belaste veerkracht, zij meer dan gemiddeld rust, ruimte, regelmaat en duidelijkheid nodig hebben om zich verder veilig te kunnen ontwikkelen. De huidige, wekelijkse omgangsregeling vormt hierin voor de kinderen een te grote praktische en emotionele belasting.
5.7
Gelet op vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de huidige omgangsregeling te intensief is voor de kinderen en het ingroeien in hun respectievelijke pleeggezinnen verstoort en belemmert. Van belang is derhalve dat op korte termijn een nieuwe, meer passende omgangsregeling wordt vastgesteld.
5.8
Gelet op hetgeen hiervoor door de kinderrechter is overwogen, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van voorliggend verzoek aan te houden tot door het Hof uitspraak is gedaan in het hoger beroep van de ouders tegen de beslissing van deze rechtbank van 12 oktober 2017.
5.9
Aan de kinderrechter ligt nu voor te oordelen of de omgang zoals deze door de GI is voorgesteld, in het belang is van [minderjarige] en [minderjarige] .
5.1
Op dit moment is elke week een omgangsmoment tussen de ouders en de kinderen afgesproken. De wijziging zoals deze door de GI wordt voorgesteld, zal, zoals ook door de vader ter zitting is aangegeven, het aantal contactmomenten tussen de ouders en de kinderen terugbrengen van tweeënvijftig naar twaalf per jaar. Dit is fors en brengt met zich dat bij de GI een grote verantwoordelijkheid ligt om aan te tonen dat de voorgestelde frequentie in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
5.11
Uit de verkregen informatie en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ouders zich inzetten om de omgangsmomenten met de kinderen goed te laten verlopen, zich aan de afspraken houden en zich naar de kinderen ten aanzien van hun verblijf in het pleeggezin positief opstellen. De ouders hebben veel verdriet over de situatie en zijn het niet eens met het gestelde perspectief voor de kinderen, maar zij belasten de kinderen daar niet mee. Dit is een grote verdienste van de ouders. De ouders betogen dat een terugbrengen van de omgang met de kinderen zoals door de GI voorgesteld, de band tussen de ouders en de kinderen in gevaar zal brengen en zal zorgen voor een verwijdering. Dit is, zo stellen zij, niet in het belang van de kinderen. Ter zitting doen de ouders het voorstel dat, indien naar het oordeel van de kinderrechter een wijziging van de omgangsafspraken in het belang van de kinderen noodzakelijk is, een omgangsregeling van om de week de woensdagmiddag voor de duur en op de locatie zoals door de GI verzocht, meer passend is. Door de GI is tegen dit voorstel van de ouders geen inhoudelijk verweer gevoerd anders dan dat -vooralsnog- de GI vasthoudt aan hetgeen door de pleegzorgwerker in de CHOP-lijst ten aanzien van de omgangsfrequentie is geadviseerd. Verder is door de GI geen aanvullende informatie overgelegd waarin de noodzaak van eerder genoemde forse vermindering in de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen, wordt onderbouwd.
5.12
Gelet op vorenstaande is de kinderrechter met de ouders van oordeel dat een wijziging in de omgangsfrequentie zoals deze door de GI wordt verzocht -vooralsnog- te ingrijpend is voor zowel de kinderen als voor de ouders. Een terugbrengen van voornoemde frequentie van elke week naar om de week biedt alle betrokkenen de kans om te onderzoeken hoe een en ander verloopt en welke effect het heeft op de kinderen. Een termijn kan worden afgesproken waarop een en ander opnieuw wordt geëvalueerd en waarop -indien noodzakelijk- nieuwe afspraken gemaakt worden. Het belang van de kinderen zal hierin altijd leidend zijn.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
wijzigt de in de beschikking van 3 maart 2017 neergelegde omgangsregeling en bepaalt deze als volgt:
- dat de omgang plaatsvindt tussen de ouders en de kinderen om de week op woensdagmiddag tussen 14:45 en 16:45 uur;
- dat de omgang plaatsvindt in het voorjaar, de zomer en bij mooi weer in de buitenspeeltuin [buitenspeeltuin] in [plaats] . In de herfst en de wintermaanden vindt de omgang in overleg om en om bij [binnenspeeltuin] [plaats] en [binnenspeeltuin] in [plaats] plaats;
- dat de omgang vooralsnog begeleid wordt door de jeugdzorgwerker of de pleegzorgwerker.
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door J.L. Roubos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam