ECLI:NL:RBNHO:2018:1303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 442
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende havenverplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap Dokbedrijf [naam 1] B.V. tegen de havenmeester van de gemeente Hollands Kroon. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de havenmeester, dat haar gelastte schepen te verplaatsen naar een door de havenmeester aangewezen ligplaats. Dit besluit was genomen op 5 februari 2018, met de waarschuwing dat bij niet-naleving de schepen op kosten van verzoekster verplaatst zouden worden.

Tijdens de zitting op 15 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter de situatie besproken. Verzoekster had inmiddels de schepen verplaatst, maar voerde aan dat zij niet terug kon naar de oorspronkelijke locatie vanwege werkzaamheden door een derde partij. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om de gemeente Hollands Kroon op te dragen haar terug te laten keren naar de oorspronkelijke locatie, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het buiten de reikwijdte van de procedure viel.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het primaire besluit zijn rechtsgevolgen had verloren, omdat verzoekster de schepen had verplaatst. Het verzoek om schorsing van het primaire besluit werd om deze reden afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 18/442
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 15 februari 2018 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Dokbedrijf [naam 1] B.V., te [plaatsnaam] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. O.H. Minjon)
en

de havenmeester van de gemeente Hollands Kroon, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, te Heerhugowaard.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2018 (het primaire besluit] heeft verweerder verzoekster gelast de schepen die zijn afgemeerd aan de noordwestkade in de Vissershaven uiterlijk dezelfde dag te verplaatsen naar een door de havenmeester aangewezen ligplaats. Verweerder heeft verzoekster daarbij tevens aangezegd dat, wanneer verzoekster dit niet doet, de schepen op kosten van verzoekster op 6 februari 2018 door verweerder naar de andere ligplaats zullen worden verplaatst.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde.
Namens verweerder zijn verschenen R. Gorter (de havenmeester die het primaire besluit heeft genomen) en [naam 5] . Namens derde-partij zijn verschenen mr. [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening en het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit.
2. Bij het primaire besluit is verzoekster gelast - onder aanzegging van bestuursdwang - de schepen die zijn afgemeerd aan de noordwestkade in de Vissershaven te verplaatsen naar een door verweerder aangewezen ligplaats. Vast staat dat verzoekster bedoelde schepen inmiddels (onder protest) heeft verplaatst naar de aangewezen ligplaats. Het primaire besluit is daarmee uitgewerkt. Anders gezegd: het primaire besluit heeft geen rechtsgevolgen meer voor eiseres. Het verzoek om het primaire besluit te schorsen wordt om die reden afgewezen.
3.1.
Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek aangevuld en de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de gemeente Hollands Kroon op te dragen het verzoekster mogelijk te maken om op een zo kort mogelijke termijn weer te kunnen werken op de oorspronkelijke locatie. Dit verzoek heeft verzoekster als volgt toegelicht.
Verzoekster en de gemeente Hollands Kroon zijn overeengekomen dat verzoekster haar bedrijfsvoering in de haven zal verplaatsen naar de in een ander deel van de haven gelegen locatie A1. Tussen de partijen bij deze overeenkomst bestaat verschil van mening over het afgesproken opleveringsniveau van locatie A1. Inmiddels worden aan de oorspronkelijke locatie door derde-partij werkzaamheden verricht, die tot gevolg hebben dat verzoekster niet zal kunnen terugkeren naar die oorspronkelijke locatie. Verzoekster voert, kort gezegd, aan dat verweerder zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven en dat de gemeente Hollands Kroon op deze manier verzoekster dwingt om straks de nieuwe locatie A1 in gebruik te nemen, zonder dat een oplossing is gevonden voor het bestaande geschil daarover.
3.2.
Dit verzoek wordt eveneens afgewezen, reeds omdat het buiten de omvang van de huidige procedure valt. Uit artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat wat verzoekster, gelet op de mogelijke rechterlijke afdoeningsmogelijkheden, in de hoofdzaak niet kan bereiken evenmin in de voorlopige voorzieningprocedure kan worden bereikt.
Daarbij komt dat het verzoek strekt tot het geven van een opdracht aan de gemeente Hollands Kroon die in deze procedure geen partij is. Ook daarom is het aanvullend verzoek niet toewijsbaar.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier, op 15 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open