ECLI:NL:RBNHO:2018:1287

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
C/15/266034 / FA RK 17/6392
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling na misbruik van DigiD door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2018 uitspraak gedaan over het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de moeder en de vader. De vader heeft misbruik gemaakt van de DigiD van de moeder om gezamenlijk gezag tot stand te brengen, wat hij ook erkent. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag niet op beider verzoek is aangetekend in het gezagsregister, waardoor de moeder nu het eenhoofdig gezag over de minderjarige krijgt. De vader kan geen verzoek indienen voor de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, omdat hij niet-gezaghebbend is. De rechtbank heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week van zondagavond tot dinsdag bij de vader verblijft, en in de andere week van vrijdag tot dinsdag. Daarnaast is er een regeling voor feestdagen en vakanties vastgesteld, waarbij de ouders in onderling overleg moeten zorgen voor een goede communicatie en samenwerking in het belang van de minderjarige. De rechtbank benadrukt de verantwoordelijkheid van beide ouders om ervoor te zorgen dat de minderjarige veilig en liefdevol kan opgroeien, ook na de beëindiging van hun relatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
omgang en gezag
zaak-/rekestnummers.: C/15/266034 / FA RK 17/6392 en C/15/267046/FA RK 17/6900
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 januari 2018
in de zaak met zaaknummer
C/15/266034 / FA RK 17/6392van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.E. Helder, kantoorhoudende te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
en
in de zaak met zaaknummer
C/15/267046/FA RK 17/6900van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.E. Helder, kantoorhoudende te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In beide zaken is in verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
in procedurenummer C/15/266034/FA RK 17/6392
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 30 oktober 2017, ingekomen op 1 november 2017;
- de berichten, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 15 november 2017 en 18 december 2017.
in procedurenummer C/15/267046/FA RK 17/6900:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 21 november 2017, ingekomen op 22 november 2017;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 19 december 2017.
1.2
De behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2017, in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. M. van Espen en de vader door mr. G.E. Helder. Namens de Raad was ter zitting aanwezig [medewerker de Raad]

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige
[minderjarige], op [geboortedatum] in [plaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen zijn blijkens het uittreksel uit het gezagsregister gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] staat ingeschreven op het woonadres van de moeder.
2.3
Bij de moeder wonen twee kinderen uit een eerdere relatie van de moeder:
- [kind] , twaalf jaar oud, en
- [kind] , negen jaar oud.

3.Verzoeken en verweren

3.1
De moeder heeft verzocht te bepalen dat zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast. Voorts heeft zij verzocht om te bepalen dat [minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, alsmede heeft de moeder verzocht een feestdagen- en vakantieregeling vast te stellen, zoals door haar in het verzoekschrift is geformuleerd.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot wijziging van het gezag aangevoerd dat de omstandigheden sedert de datum waarop het gezamenlijk gezag tot stand is gekomen zijn gewijzigd en dat het niet langer in het belang van [minderjarige] is dat het gezamenlijk gezag blijft voortduren. Bovendien heeft de vader zonder toestemming van de moeder gebruik gemaakt van haar DigiD-code en zo het gezamenlijk gezag tot stand gebracht. Het einde van de relatie van partijen is volgens de moeder gepaard gegaan met geweld, in het bijzijn van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] meegenomen en weigerde hem terug te brengen bij de moeder. Voorts heeft hij [minderjarige] toen ingeschreven op zijn woonadres, dit zonder overleg met de moeder. Na interventie van Veilig Thuis en het Wijkteam van de gemeente heeft de vader de adresinschrijving ongedaan gemaakt. Ondanks toezeggingen heeft de vader het gezamenlijk gezag niet aangepast.
Er is geen vertrouwensbasis voor gezamenlijk gezag, de moeder heeft een diep wantrouwen jegens de vader. De vader maakt een constructieve communicatie vrijwel onmogelijk.
3.2
De vader heeft op zijn beurt verzocht te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem krijgt. Voorts heeft de vader de rechtbank verzocht om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [minderjarige] van vrijdagochtend vanuit de peuteropvang tot maandagochtend naar de peuteropvang bij de moeder zal verblijven.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader aangegeven dat hij niet meer was opgewassen tegen het wispelturig en agressief gedrag van de moeder die ook in het bijzijn van de kinderen woedeaanvallen kreeg. Het is partijen vervolgens niet gelukt om afspraken te maken over [minderjarige] , ook niet met het maatschappelijk werk van gemeente [plaats] en [plaats] . Gelet op uiteenlopende standpunten tussen partijen is het partijen niet gelukt om tot het opstellen van een ouderschapsplan te komen.

4.Beoordeling

gezag
4.1
De rechtbank zal allereerst ingaan op het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] . Aan de hand van de stukken en uit het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat de vader zonder toestemming van de moeder -zowel ten aanzien van het gebruik van haar DigiD als wat betreft het tot stand brengen van gezamenlijk gezag- en buiten haar aanwezigheid gebruik heeft gemaakt van haar DigiD om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] tot stand te brengen.
Blijkens artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek oefenen ouders die niet zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit indien dit op hun beider verzoek in het gezagsregister is aangetekend. De rechtbank stelt vast dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] niet op beider verzoek van partijen in het gezagsregister is aangetekend. Dit leidt ertoe dat ten onrechte in het gezagsregister is aangetekend dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] hebben. Dat de vader, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, beseft dat het niet handig was om het zo te doen, maar dat hij wel een goede vader is die in staat is tot een goede gezagsuitoefening, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank zal de griffier gelasten de aantekening in het gezagsregister van 7 september 2016 door te halen. Hieruit vloeit voort dat de vrouw belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Gelet op het voorgaande, zal het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
hoofdverblijfplaats
4.2
Uit het voorgaande volgt dat de vader in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu de vader als niet-gezaghebbende ouder een dergelijk verzoek niet kan doen. [minderjarige] heeft van rechtswege zijn hoofdverblijf bij zijn moeder.
omgangsregeling
4.3
De moeder heeft ter zitting een voorstel inzake de omgang gedaan en haar verzoek overeenkomstig aangepast. De moeder heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige] van zondag 17.00 uur (de moeder brengt [minderjarige] bij de vader) tot dinsdag naar de peuterspeelzaal bij de vader is, waar de moeder hem weer ophaalt. In de oneven weken zal [minderjarige] vanaf vrijdag reeds bij de vader zijn, zodat hij van vrijdag tot dinsdag naar de peuterspeelzaal bij de vader zal zijn. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat er voor [minderjarige] ook op dinsdag plaats is op de peuterspeelzaal, zodat de voorgestelde regeling kan worden uitgevoerd.
4.4
De vader heeft ter zitting aangegeven niet met dit voorstel in te willen stemmen, omdat dit volgens de vader te veel wisselingen voor [minderjarige] met zich brengt. De vader handhaaft zijn oorspronkelijke verzoek.
4.5
De rechtbank overweegt als volgt.
4.6
Gelet op het feit dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, past daarbij geen omgangsregeling waarbij [minderjarige] het grootste deel van de tijd bij de vader is en daar het centrum van zijn bestaan heeft. [minderjarige] gaat naar de peuterspeelzaal in de woonomgeving van de moeder en daar dient de omgangsregeling zoveel als mogelijk op aan te sluiten. De rechtbank volgt de vader niet in zijn visie dat bij uitvoering van het voorstel van de moeder [minderjarige] met te veel wisselingen wordt geconfronteerd. Zoals de Raad ter zitting heeft aangegeven is het van belang dat [minderjarige] , gelet op zijn jonge leeftijd, regelmatig contact heeft met zijn beide ouders. In het voorstel van de moeder heeft [minderjarige] iedere week van zondagavond tot dinsdag omgang met de vader en om de twee weken daaraan voorafgaand het weekend vanaf vrijdag. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke omgangsregeling recht doet aan de belangen van [minderjarige] en de rechtbank zal beslissen dat [minderjarige] in de ene week van zondagavond 17.00 uur tot dinsdag naar de peuterspeelzaal bij de vader is, en in de andere week van vrijdag uit de peuterspeelzaal tot dinsdag naar de peuterspeelzaal. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de moeder haar toezegging gestand doet en er voor zorgt dat [minderjarige] op de dinsdagen naar de peuterspeelzaal gaat, zodat de vader en [minderjarige] de maandag samen door kunnen brengen.
4.7
De vader heeft niet verzocht om een regeling vast te stellen ten aanzien van de feestdagen en de vakanties. De moeder heeft om een feestdagen- en vakantieregeling verzocht die door de vader niet is weersproken. De rechtbank is van oordeel dat de door de moeder verzochte regeling niet in strijd is met het belang van [minderjarige] en ook recht doet aan de belangen van de vader. Gelet echter op het belang van de continuïteit van een regeling en gelet op het feit dat partijen thans nog niet in staat zijn tot een goede en constructieve communicatie, zal de rechtbank op een aantal punten anders beslissen. De rechtbank zal bepalen dat de volgende feestdagen- en vakantieregeling zal gelden:
- [minderjarige] verblijft vanaf het moment dat hij naar de basisschool gaat de helft van korte schoolvakanties bij de vader, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de reguliere zorgregeling. Het wisselmoment zal zijn op woensdag om 17.00 uur. Dit betekent dat als een vakantie op een vrijdag aanvangt die samenvalt met het weekend van de vader, [minderjarige] de eerste helft van de vakantie bij de vader is.
- [minderjarige] verblijft vanaf de zomer van 2018 in de zomervakantie twee weken aangesloten bij de vader en twee weken aangesloten bij de moeder, de overige weken verlopen volgens de reguliere regeling; de vader heeft in de even jaren de keus welke twee weken hij wenst, de moeder in de oneven jaren, waarbij ook hier weer zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de reguliere zorgregeling, partijen dienen elkaar hun keuze uiterlijk op 1 mei bekend te maken;
- [minderjarige] verblijft vanaf 2018 in de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder. Tijdens de oneven jaren is dit andersom.
De rechtbank passeert de stelling van de moeder dat de vader ermee zou hebben ingestemd dat [minderjarige] alle feestdagen bij de moeder doorbrengt. De vader heeft dit niet bevestigd. De feestdagen dienen dan ook bij helfte te worden verdeeld, in onderling overleg nader vast te stellen, waarbij het in het belang van [minderjarige] is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reguliere zorgregeling. Indien de vader er wel mee instemt dat [minderjarige] de feestdagen bij de moeder doorbrengt, kunnen partijen dat in onderling overleg nader afspreken.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij over en weer goed bereikbaar moeten zijn voor elkaar. Alleen communiceren via e-mail is daartoe ontoereikend. De ouders moeten elkaar terstond kunnen bereiken in geval van acute zorgen omtrent [minderjarige] . De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hiervoor zullen zorgen.
4.8
Nu er een omgangsregeling zal worden vastgesteld en partijen in staat zijn om in het vrijwillig kader hulpverlening te zoeken en te aanvaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een onderzoek door de Raad.
4.9
Tot slot wijst de rechtbank partijen ten overvloede op hun eigen verantwoordelijkheid als ouder. Hoewel partijen tot nu toe hulpverlening hebben aanvaard en ook openstaan voor nieuwe hulpverlening, ontslaat dit de ouders niet van hun plicht om ervoor te zorgen dat [minderjarige] veilig en liefdevol kan opgroeien. Een kind heeft recht op een goede band en contact met allebei zijn ouders. Ook na het beëindigen van een relatie, als de ouders geen partners meer zijn, maar wel voor altijd aan elkaar verbonden zullen zijn als ouders van hun kind. Partijen dienen zich dit goed te realiseren en ieder voor zich te werken aan de verbetering van hun eigen aandeel in de onderlinge problemen.
4.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister van 7 september 2016 met betrekking tot de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , door te halen;
5.2
bepaalt dat de volgende omgangsregeling tussen genoemde minderjarige en de vader zal gelden:
- de minderjarige zal de ene week van zondagavond 17.00 uur tot dinsdag naar de peuterspeelzaal bij de vader zijn;
- de minderjarige zal de andere week van vrijdag uit de peuterspeelzaal tot dinsdag naar de peuterspeelzaal bij de vader zijn;
5.3
bepaalt dat de feestdagen- en vakantieregeling zal zijn zoals is opgenomen onder rechtsoverweging 4.7;
5.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.