3.3.Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum 2] 1999. In maart 2015 is zij zestien jaar oud.Eind maart 2015 was zij bij haar pleeggezin in Julianadorp. Met haar pleegmoeder[medeverdachte] (medeverdachte) en de vriend van haar pleegmoeder [verdachte] (verdachte) zat [slachtoffer] aan een borreltje.[slachtoffer] was licht dronken en zei dat zij geen drank meer wilde. Verdachte en medeverdachte zeiden dat nog een shotje geen kwaad kon. [slachtoffer] nam nog een shotje en was in één klap dronken. Medeverdachte liep als eerste naar boven, naar de slaapkamer. [slachtoffer] werd meegetrokken aan haar arm. Zij werd uitgekleed door verdachte en medeverdachte. Verdachte en medeverdachte kleedden zichzelf ook uit. [slachtoffer] lag op het bed en verdachte en medeverdachte lagen naast haar. Verdachte was aan het kloten met de tepels van [slachtoffer] ; hij zat met zijn hand aan haar tepel. [slachtoffer] lag diagonaal op het bed en [slachtoffer] voelde dat verdachte in haar ging. Hij had seks met haar. Het deed pijn. Hij ging op en neer. Hij lag op [slachtoffer] . Daarna ging medeverdachte [slachtoffer] beffen. De volgende dag brandde de vagina van [slachtoffer] . Verdachte en medeverdachte vertelden die dag aan [slachtoffer] dat zij ook anaal seks met haar hadden gehad, met vingers.
[getuige 1] was, twee wekenvoordat [slachtoffer] wegliep bij medeverdachte op 5 mei 2015, met verdachte en medeverdachte in de woning van medeverdachte, toen medeverdachte vertelde: “Wat we nu hebben gedaan dat kan eigenlijk echt niet. [slachtoffer] was heel dronken, iedereen was heel dronken en toen hebben we haar mee naar boven genomen, we hebben van alles met haar gedaan, en de volgende dag kwam [slachtoffer] naar beneden met last aan haar achterkant en toen zei ik tegen [slachtoffer] dat ze iets in haar kont heeft gehad en dat we seks met haar hebben gehad.” Vervolgens is [getuige 1] naar boven gegaan en heeft zij [slachtoffer] hiernaar gevraagd. [slachtoffer] begon te huilen en bevestigde dat verdachte en medeverdachte dingen met haar hadden gedaan. Ze had last van haar buik en kont.
[getuige 2] , ex-man van medeverdachte, was één of twee weken nadat medeverdachte aan [getuige 1] had verteld wat er was gebeurd, in de kroeg met [getuige 1] . [getuige 1] begon te huilen en [getuige 2] zei tegen haar: “Laat me raden, [medeverdachte] heeft [slachtoffer] het nest in getrokken”. [getuige 1] zei daarop: “Nee, het is erger, zij hebben het met z’n tweeën gedaan”.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en/of zijn medeverdachte zijn of haar vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft/hebben gebracht of geduwd, nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat deze handeling door verdachte en/of zijn medeverdachte is verricht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het alternatief/cumulatief tenlastegelegde vrijspreken.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaak: het vermeende slachtoffer en twee vermeende daders. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken.
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] uit eigen herinnering heeft verklaard over hetgeen eind maart 2015, in de woning waar zij op dat moment met haar pleegmoeder en de kinderen van haar pleegmoeder verbleef, is voorgevallen tussen haar, verdachte en medeverdachte. Zij heeft ook verklaard dat zij zich sommige momenten niet meer kan herinneren, omdat zij dronken was. In eerste instantie wilde [slachtoffer] uit schaamte en uit angst voor represailles geen aangifte doen tegen verdachte en medeverdachte. Zij heeft ook verklaard dat zij niet aan anderen had verteld wat haar is overkomen, omdat zij niet wilde dat haar moeder het te weten kwam. Uit het dossier blijkt voorts dat [slachtoffer] eerst nà het informatieve gesprek met de politie aan haar vriendin [getuige 3] heeft verteld wat haar was overkomen.
Dit zijn omstandigheden die, naar het oordeel van de rechtbank, de verklaring van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar maken. De rechtbank constateert voorts dat de verklaring van [slachtoffer] op essentiële punten overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 1] , die
– ongeveer twee weken voordat [slachtoffer] wegliep bij medeverdachte – van medeverdachte heeft gehoord dat verdachte en zij seks hadden gehad met [slachtoffer] . [getuige 1] heeft [slachtoffer] , die daar toen nog met niemand over had gesproken, op diezelfde dag met die informatie geconfronteerd. De betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . Deze getuige vertelde aan [getuige 1] dat met een ander pleegkind van medeverdachte rare dingen waren gebeurd en dat dat kind op tijd was weggekomen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij hierdoor dacht dat [getuige 2] reeds bekend was met hetgeen was voorgevallen tussen [slachtoffer] , verdachte en medeverdachte. [getuige 1] heeft vervolgens aan [getuige 2] verteld wat zij van medeverdachte daarover had vernomen. Het gesprek tussen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vond plaats één of twee weken nadat [getuige 1] van medeverdachte had gehoord dat verdachte en zij seks hadden gehad met [slachtoffer] .
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de open seksuele moraal in het gezin van medeverdachte, waarover [slachtoffer] en [getuige 1] afzonderlijk hebben verklaard, wordt bevestigd door [getuige 2] , hetgeen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Gelet op het voorgaande, de wijze en het moment waarop de zaak aan het licht is gekomen, namelijk dat [slachtoffer] er voor het eerst zelf mee is gekomen nadat zij door [getuige 1] geconfronteerd was met hetgeen verdachte en medeverdachte aan [getuige 1] hadden verteld,
ziet de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] .
In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring(en) van het vermeende slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren. In de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , zoals hiervoor is weergegeven, vindt de rechtbank voldoende steunbewijs voor het tezamen en in vereniging plegen van ontuchtige handelingen die mede bestaan uit seksueel binnendringen. Gezien het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in maart 2015 heeft schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer] , een en ander op de wijze zoals hierna onder 3.4. in de rubriek bewezenverklaring wordt aangegeven.
Aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwd zijn
Mede naar aanleiding van het door de raadsman gevoerde verweer dat [slachtoffer] niet aan de zorg en de waakzaamheid van verdachte zou zijn toevertrouwd, overweegt de rechtbank als volgt.
In het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZD0608) is het volgende overwogen: “De in art. 249, eerste lid, Sr opgenomen opsomming van door hun hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen met wie het plegen van ontucht in deze bepaling strafbaar wordt gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen kan ontlenen. De strekking van voornoemde bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader bieden dan anderen.” Onder degene aan wiens zorg en waakzaamheid de minderjarige is toevertrouwd valt ook degene aan wie de feitelijke zorgplicht tijdelijk of gedeeltelijk is overgedragen. Of deze situatie zich voordoet, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals de plaats waar de tenlastegelegde gedragingen plaatsvonden en de leeftijd van verdachte en van de minderjarige (ECLI:NL:HR:1999:ZD1614). Vast staat dat [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde feiten het pleegkind was van medeverdachte. Verdachte, die de partner is van medeverdachte, kwam in bedoelde periode echter vaak bij medeverdachte in de woning, waar naast [slachtoffer] ook de kinderen van medeverdachte woonden. Verdachte verbleef daar regelmatig ook ’s nachts. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] en de andere kinderen van medeverdachte gedurende de perioden dat verdachte samen met medeverdachte in haar woning verbleef, niet alleen aan de zorg en waakzaamheid van medeverdachte waren toevertrouwd, maar ook aan die van verdachte. Dat tussen [slachtoffer] en verdachte geen sprake was van een formele zorgrelatie, kan daaraan niet afdoen.
Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , te weten 29 jaren, waaruit een grote mate van overwicht van verdachte voortvloeit. In artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht staat de bescherming van afhankelijke minderjarigen tegen seksuele handelingen centraal. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden geconcludeerd dat tussen [slachtoffer] en verdachte, op grond van zijn leeftijd en positie binnen het gezin van medeverdachte, sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Verdachte had uit dien hoofde een overwicht op [slachtoffer] , waardoor zij minder weerstand aan hem kon bieden dan aan anderen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte, in de zin van artikel 249, eerste lid, voornoemd, was toevertrouwd.