ECLI:NL:RBNHO:2018:1251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
1570002416
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige pleegdochter door pleegmoeder en medeverdachte onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die samen met haar medeverdachte seksuele handelingen heeft verricht met haar minderjarige pleegkind. Het slachtoffer, geboren in 1999, verkeerde op het moment van de feiten in een staat van verminderd bewustzijn door alcoholgebruik, dat door de verdachte en haar medeverdachte was gefaciliteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte op of omstreeks 29 maart 2015 in Julianadorp, gemeente Den Helder, ontuchtige handelingen hebben gepleegd met het pleegkind, terwijl zij wisten dat het slachtoffer niet in staat was om haar wil te bepalen of weerstand te bieden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de gebruikelijke moeilijkheden in zedenzaken waar vaak slechts twee personen bij de feiten aanwezig zijn. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aanklacht dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700024-16 (P)
Uitspraakdatum: 13 februari 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 januari 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 20 juni 2017 het onderzoek gesloten. Bij tussenvonnis van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend en het onderzoek geschorst tot nader te bepalen datum. Ter terechtzitting van 30 januari jl. is het onderzoek in verband met de gewijzigde samenstelling van de rechtbank opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 20 juni 2017, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 maart 2015, in elk geval in de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 mei 2015 te Julianadorp, gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1999) van wie zij, verdachte en/of haar mededader, wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed
dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
immers was die [slachtoffer] onder invloed van alcohol, die door verdachte(n), aan die [slachtoffer] verstrekt was/waren, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en/of haar mededader:
-haar en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-haar en/of zijn vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-haar en/of zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-de borsten en/of (andere) delen van het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of gekust en/of gezoend;
en/of
zij op of omstreeks 29 maart 2015, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 mei 2015 te Julianadorp, gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig pleegkind en/of een aan haar, verdachte en/of haar mededader's zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, hebbende verdachte en/of haar mededader:
-haar en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-haar en/of zijn vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-haar en/of zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht/ geduwd en/of
-de borsten en/of (andere) delen van het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of gekust en/of gezoend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe in de kern aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] ongeloofwaardig is en geen steun vindt in het overige bewijsmateriaal.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum 2] 1999. In maart 2015 is zij zestien jaar oud. [2] Eind maart 2015 was zij bij haar pleeggezin in Julianadorp. Met haar pleegmoeder [3] [verdachte] (verdachte) en de vriend van verdachte, genaamd [medeverdachte] (medeverdachte), zat [slachtoffer] aan een borreltje. [4] [slachtoffer] was licht dronken en zei dat zij geen drank meer wilde. Verdachte en medeverdachte zeiden dat nog een shotje geen kwaad kon. [slachtoffer] nam nog een shotje en was in één klap dronken. Verdachte liep als eerste naar boven, naar de slaapkamer. [slachtoffer] werd meegetrokken aan haar arm. Zij werd uitgekleed door verdachte en medeverdachte. Verdachte en medeverdachte kleedden zichzelf ook uit. [slachtoffer] lag op het bed en verdachte en medeverdachte lagen naast haar. Medeverdachte was aan het kloten met de tepels van [slachtoffer] ; hij zat met zijn hand aan haar tepel. [slachtoffer] lag diagonaal op het bed en [slachtoffer] voelde dat medeverdachte in haar ging. Hij had seks met haar. Het deed pijn. Hij ging op en neer. Hij lag op [slachtoffer] . Daarna ging verdachte [slachtoffer] beffen. De volgende dag brandde de vagina van [slachtoffer] . Verdachte en medeverdachte vertelden die dag aan [slachtoffer] dat zij ook anaal seks met haar hadden gehad, met vingers. [5]
[getuige 1] was, twee weken [6] voordat [slachtoffer] wegliep bij verdachte op 5 mei 2015 [7] , met verdachte en medeverdachte in de woning van verdachte toen verdachte vertelde: “Wat we nu hebben gedaan dat kan eigenlijk echt niet. [slachtoffer] was heel dronken, iedereen was heel dronken en toen hebben we haar mee naar boven genomen, we hebben van alles met haar gedaan, en de volgende dag kwam [slachtoffer] naar beneden met last aan haar achterkant en toen zei ik tegen [slachtoffer] dat ze iets in haar kont heeft gehad en dat we seks met haar hebben gehad.” Vervolgens is [getuige 1] naar boven gegaan en heeft zij [slachtoffer] hiernaar gevraagd. [slachtoffer] begon te huilen en bevestigde dat verdachte en medeverdachte dingen met haar hadden gedaan. Ze had last van haar buik en kont. [8]
[getuige 2] , ex-man van verdachte, was één of twee weken nadat verdachte aan [getuige 1] had verteld wat er was gebeurd [9] , in de kroeg met [getuige 1] . [getuige 1] begon te huilen en [getuige 2] zei tegen haar: “Laat me raden, [verdachte] heeft [slachtoffer] het nest in getrokken”. [getuige 1] zei daarop: “Nee, het is erger, zij hebben het met z’n tweeën gedaan”. [10]
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en/of haar medeverdachte haar of zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft/hebben gebracht of geduwd, nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat deze handeling door verdachte en/of haar medeverdachte is verricht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het alternatief/cumulatief tenlastegelegde vrijspreken.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaak: het vermeende slachtoffer en twee vermeende daders. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken.
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] uit eigen herinnering heeft verklaard over hetgeen eind maart 2015, in de woning waar zij op dat moment met haar pleegmoeder en de kinderen van haar pleegmoeder verbleef, is voorgevallen tussen haar, verdachte en medeverdachte. Zij heeft ook verklaard dat zij zich sommige momenten niet meer kan herinneren, omdat zij dronken was. In eerste instantie wilde [slachtoffer] uit schaamte en uit angst voor represailles geen aangifte doen tegen verdachte en medeverdachte. Zij heeft ook verklaard dat zij niet aan anderen had verteld wat haar is overkomen, omdat zij niet wilde dat haar moeder het te weten kwam. Uit het dossier blijkt voorts dat [slachtoffer] eerst nà het informatieve gesprek met de politie aan haar vriendin [getuige 3] heeft verteld wat haar was overkomen.
Dit zijn omstandigheden die, naar het oordeel van de rechtbank, de verklaring van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar maken. De rechtbank constateert voorts dat de verklaring van [slachtoffer] op essentiële punten overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 1] , die
– ongeveer twee weken voordat [slachtoffer] wegliep bij verdachte – van verdachte heeft gehoord dat zij en haar medeverdachte seks hadden gehad met [slachtoffer] . [getuige 1] heeft [slachtoffer] , die daar toen nog met niemand over had gesproken, op diezelfde dag met die informatie geconfronteerd. De betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . Deze getuige vertelde aan [getuige 1] dat met een ander pleegkind van verdachte rare dingen waren gebeurd en dat dat kind op tijd was weggekomen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij hierdoor dacht dat [getuige 2] reeds bekend was met hetgeen was voorgevallen tussen [slachtoffer] , verdachte en medeverdachte. [getuige 1] heeft vervolgens aan [getuige 2] verteld wat zij van verdachte daarover had vernomen. Het gesprek tussen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vond plaats één of twee weken nadat [getuige 1] van verdachte had gehoord dat zij en haar medeverdachte seks hadden gehad met [slachtoffer] .
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de open seksuele moraal in het gezin van verdachte, waarover [slachtoffer] en [getuige 1] afzonderlijk hebben verklaard, wordt bevestigd door [getuige 2] , hetgeen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Gelet op het voorgaande, de wijze en het moment waarop de zaak aan het licht is gekomen, namelijk dat [slachtoffer] er voor het eerst zelf mee is gekomen nadat zij door [getuige 1] geconfronteerd was met hetgeen verdachte en medeverdachte aan [getuige 1] hadden verteld,
ziet de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] .
Conclusie
In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring(en) van het vermeende slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren. In de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zoals hiervoor weergegeven, vindt de rechtbank voldoende steunbewijs voor het tezamen en in vereniging plegen van ontuchtige handelingen die mede bestaan uit seksueel binnendringen.
Gezien het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte in maart 2015 heeft schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van haar minderjarig pleegkind [slachtoffer] , terwijl zij wist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, een en ander op de wijze zoals hierna onder 3.4. in de rubriek bewezenverklaring wordt aangegeven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zij in maart 2015, te Julianadorp, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1999), van wie zij, verdachte en
haar mededader, wisten dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde,
immers was die [slachtoffer] onder invloed van alcohol, die door verdachten,
aan die [slachtoffer] verstrekt was, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende
verdachte en/of haar mededader:
- haar en/of zijn vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- haar tong tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- de borsten van die [slachtoffer] betast;
en
zij in maart 2015, te Julianadorp, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig pleegkind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, hebbende verdachte en/of haar mededader:
- haar en/of zijn vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- haar tong tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- de borsten van die [slachtoffer] betast.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
met iemand van wie zij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
ontucht plegen met haar pleegkind, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en haar medeverdachte hebben seksuele handelingen verricht met [slachtoffer] , verdachtes minderjarige pleegkind, nadat zij haar alcoholische dranken hadden gegeven en derhalve wisten dat zij zodanig onder invloed van alcohol was dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het misbruik heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte, de eigen leefomgeving van [slachtoffer] , waar [slachtoffer] zich veilig hoort te voelen. Verdachte heeft met haar handelen ernstig inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van haar minderjarig pleegkind. Verdachte heeft het vertrouwen en de afhankelijke positie van haar pleegkind misbruikt ten behoeve van haar eigen lustgevoelens en behoeftebevrediging, die zij zwaarder heeft laten wegen dan de persoonlijke belangen van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarnaast door haar handelen ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat anderen in haar als pleegouder hebben gesteld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak langdurige en ernstige psychische schade ondervinden. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt ook hoezeer zij lijdt onder het misbruik en de wijze waarop verdachte haar vertrouwen heeft geschonden. De rechtbank weegt tevens in het nadeel van verdachte mee dat verdachte wist dat [slachtoffer] een psychisch kwetsbaar meisje is en onder die omstandigheid niettemin misbruik van haar heeft gemaakt. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende. Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 januari 2018, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 13 september 2016, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij verdachte is sprake van alcoholgebruik. De reclassering kan niet vaststellen of dit een risicofactor is. Tevens zijn er aanwijzingen dat er mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking, maar er kan niet worden gezegd dat dit in relatie staat tot delictgedrag. De persoonlijke leefomstandigheden van verdachte, zoals wonen en dagbesteding, lijken stabiel. Gelet op de ontkennende houding van verdachte is het niet mogelijk het recidiverisico in te schatten. Er is geen sprake van een risicosituatie, nu aangeefster niet meer bij verdachte woont.
De reclassering onthoudt zich van advies over de strafmaat. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet geïndiceerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere of lagere straf kan worden volstaan dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet in het behoorlijke tijdsverloop in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het noodzakelijk om aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde te verbinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. Als vergoeding voor immateriële schade is een bedrag van € 8.000,00 gevorderd. Tevens heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten gevorderd, bestaande uit kosten gemaakt voor bezoek aan de advocaat en kosten gemaakt voor het bijwonen van de zitting van 20 juni 2017 (€ 67,00).
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van minst genomen € 5.000,00 billijk voor gelet op de thans beschikbare gegevens, de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Het slachtoffer heeft zich onder behandeling van een psycholoog moeten laten stellen en het bestaan van psychisch letsel is zonder meer aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 67,00.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 243, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf (12) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes (6) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1999 te [geboorteplaats 2] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 67,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2018.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van informatief gesprek zeden door daartoe gecertificeerde zedenrechercheurs d.d. 30 juni 2015 (dossierpagina 71).
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 oktober 2015 (dossierpagina’s 19 en 20).
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ten overstaan van daartoe gecertificeerde zedenrechercheur d.d. 27 juli 2015 (dossierpagina’s 75 en 76).
5.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] ten overstaan van daartoe gecertificeerde zedenrechercheur d.d. 27 juli 2015 (dossierpagina’s 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 30 september 2015 (dossierpagina 109).
7.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] ten overstaan van daartoe gecertificeerde zedenrechercheur d.d. 27 juli 2015 (dossierpagina 95).
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 25 oktober 2017 (los processtuk).
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 30 september 2015 (dossierpagina 110).
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 oktober 2017 (los processtuk) en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 25 oktober 2017 (los processtuk).