In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een langdurige vertraging van haar vlucht van Las Palmas naar Eindhoven op 2 maart 2016. De passagier had een vervoersovereenkomst met Transavia en vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht was vertraagd omdat de luchthaven Eindhoven tijdelijk gesloten was na een incident met een ander vliegtuig. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen.
De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen. De passagier was omgeboekt naar een andere vlucht en arriveerde 8 uur en 55 minuten later dan gepland. De rechter oordeelde dat Transavia niet verantwoordelijk was voor de vertraging, aangezien de sluiting van de luchthaven niet inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteiten. De kantonrechter volgde het verweer van Transavia en concludeerde dat de omstandigheden als buitengewoon konden worden aangemerkt. Hierdoor was Transavia niet verplicht om compensatie te betalen aan de passagier.
De vordering van de passagier werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat zij ongelijk kreeg in deze zaak. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J. Candido, kantonrechter, op 21 februari 2018.