ECLI:NL:RBNHO:2018:11907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
C/15/273538
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding tussen ouders na verbreking van affectieve relatie

In deze zaak, die op 19 juni 2018 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man verzoekt om een voorlopige omgangsregeling met zijn twee kinderen, geboren uit een eerdere relatie met de vrouw. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, hebben van 2012 tot maart 2018 een affectieve relatie gehad en hebben samen twee kinderen. Na de breuk heeft de man de kinderen regelmatig gezien, maar de vrouw heeft de omgangsregeling beperkt, wat heeft geleid tot dit kort geding. De man stelt dat hij altijd betrokken is geweest bij de zorg voor de kinderen en dat de vrouw hem nu tegenwerkt door de omgang te beperken. De vrouw daarentegen voert aan dat de man niet in staat is om goed voor de kinderen te zorgen en dat er sprake is van een gewelddadige relatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met beide ouders, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De rechter constateert dat er geen concrete redenen zijn om de omgang te beperken en legt een voorlopige omgangsregeling op, waarbij de kinderen op bepaalde dagen bij de man verblijven. Tevens wordt een dwangsom opgelegd aan de vrouw voor het geval zij niet meewerkt aan de regeling. De rechter benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
NMB/EK
zaaknummer / rolnummer: C/15/273538 / KG ZA 18-324
Vonnis in kort geding van 19 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend op een geheim adres,
gedaagde,
advocaat: mr. L.S. Zomers te Alkmaar.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2018, met producties
  • de brief van de zijde van de man van 29 mei 2018, met producties
  • de mondelinge behandeling van 31 mei 2018
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben van 2012 tot maart 2018 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, te weten [minderjarige 1] , op [geboortedatum 1] (verder: [minderjarige 1] ), en [minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] (verder: [minderjarige 2] ). De vrouw heeft eenhoofdig gezag over de kinderen. De vrouw heeft nog twee kinderen uit twee andere relaties.
2.2.
Tijdens de relatie van partijen zijn zij ieder in hun eigen woning blijven wonen. De man verbleef echter voornamelijk bij de vrouw.
2.3.
Na het verbreken van de relatie heeft de man de kinderen doordeweeks gezien en/of in het weekend, zowel bij de vrouw als bij hem thuis. Eind maart/begin april 2018 is [minderjarige 2] in het ziekenhuis opgenomen, [minderjarige 1] heeft toen gedurende vier dagen bij de man verbleven.
2.4.
Op 16 april 2018 heeft de man bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de erkenning van de kinderen, vaststelling van gezamenlijk gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.5.
De vrouw heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat omgang enkel in haar bijzijn mag plaatsvinden. De man heeft de kinderen in bijzijn van de vrouw op de verjaardag van [minderjarige 1] gezien, maar dit is niet goed verlopen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter de vrouw zal veroordelen om haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling waarbij de kinderen twee van de drie weekenden van zaterdag 09.00 uur tot maandag voor school bij de man zullen verblijven en in de week dat zij niet in het weekend bij de man zullen verblijven op woensdag van 08.00 uur, althans na schooltijd, tot 19.00 uur.
3.2.
De man heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven - gesteld. De man is tijdens de relatie van partijen altijd nauw betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Ook na verbreking van de relatie heeft hij getracht de vrouw te ondersteunen. Na de ziekenhuisopname van [minderjarige 2] heeft de vrouw echter plotseling medegedeeld dat hij de kinderen niet meer mag zien. De man heeft getracht afspraken met de vrouw te maken over de omgang tussen hem en de kinderen maar de vrouw wilde hier niet aan meewerken. De man vreest dat de vrouw alles zal doen om de omgang tegen te gaan. Dat is ook gebeurd bij een van haar andere kinderen, uit een vorige relatie. De vrouw gebruikt de kinderen hierbij als schaakstuk tegen de man. Het is echter in het belang van de kinderen om contact met beide ouders te hebben, aldus de man.
3.3.
De vrouw heeft het volgende - zakelijk weergegeven - tot haar verweer gevoerd. De relatie tussen partijen werd gekenmerkt door vele ruzies en een agressieve houding van de man richting de vrouw. Partijen hebben nooit samengewoond, omdat de man dit weigerde. Hij had naast de relatie met de vrouw nog vele andere relaties. De vrouw is door de man (psychisch) mishandeld en vernederd, ook in het bijzijn van [minderjarige 1] . De man heeft zich tijdens de relatie regelmatig aan zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van de kinderen onttrokken. De man kon zijn aandacht voor [minderjarige 1] niet vasthouden en heeft daardoor nooit lang achtereen voor haar gezorgd. Nadat de vrouw definitief een punt achter de relatie heeft gezet, heeft de man haar hoogzwanger aan haar lot over gelaten en vervolgens het vaderschap ten aanzien van [minderjarige 2] ontkend. Dat heeft de vrouw zeer gekwetst. Op aandringen van de man heeft de vrouw toch afspraken gemaakt voor contact tussen de man en de kinderen. Wederom heeft de man toen door zijn handelwijze het vertrouwen van de vrouw geschaad. Hij kwam afspraken over het terugbrengen van [minderjarige 1] niet na en drong bij de vrouw aan op seksueel contact. De man verzoekt nu om een uitgebreide contactregeling, waarbij hij geheel voorbij gaat aan de situatie tussen partijen en aan de behoeften van een kind van 13 maanden oud. De vrouw vermoedt dat de man de zorg voor de kinderen aan familie of vrienden zal overlaten, de vrouw heeft daar zorgen over. De vrouw wil de man niet het recht op omgang met de kinderen ontzeggen, maar dit moet volgens de vrouw worden begeleid en opgebouwd. Zij hoopt dat de man daarmee akkoord gaat. Als dat niet het geval is, wil de vrouw dat de Raad voor de Kinderbescherming eerst onderzoek doet naar de vraag welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat het algemeen in het belang van het kind is te achten dat hij/zij contact heeft met beide ouders en dat het kind en de ouder in beginsel beiden recht hebben op contact met elkaar, tenzij zeer zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten.
4.2.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet in staat is voor de kinderen te zorgen, maar dat was kennelijk tot begin april 2018 nog geen issue tussen partijen. Toen heeft [minderjarige 1] immers enkele dagen bij de man verbleven. De vrouw heeft een aantal voorbeelden genoemd waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat de man niet goed voor de kinderen kan zorgen en zich niet aan afspraken houdt, maar dat heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet, althans onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter constateert dat partijen ieder een eigen visie op de gebeurtenissen tussen hen hebben en daarbij lijnrecht tegenover elkaar staan.
4.3.
Daarbij is de voorzieningenrechter opgevallen dat de vrouw eerst heeft verklaard dat de man [minderjarige 1] van de trap heeft geduwd, maar dat de vrouw, na betwisting door de man, opeens heeft verklaard dat [minderjarige 1] langs de man is (voor)gedrongen op de trap terwijl de man [minderjarige 2] in zijn armen had en [minderjarige 1] toen van de trap is gevallen. Dit betrof dus een ongelukkige samenloop van omstandigheden en geen bewuste actie van de man, hetgeen de vrouw eerder wel insinueerde. De vrouw heeft verder gewezen op een incident dat kennelijk in juni 2017 heeft plaatsgevonden toen de man met [minderjarige 1] met ramadan bij vrienden was en hij [minderjarige 1]
’s avonds niet tijdig bij de vrouw heeft teruggebracht. Dat incident heeft geruime tijd geleden plaatsgevonden tijdens (een onderbreking van) de relatie tussen partijen. Hieruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat de man telkens gemaakte afspraken ten aanzien van de contacten met [minderjarige 1] niet is nagekomen.
4.4.
Ten aanzien van de man overweegt de voorzieningenrechter nog dat het buitengewoon ongelukkig is dat de man op de verjaardag van [minderjarige 1] op 9 mei 2018, toen hij in het bijzijn van de vrouw weer een contactmoment met [minderjarige 1] had, een dekentje als cadeau voor [minderjarige 1] heeft meegebracht waarop hij welbewust een andere naam heeft laten aanbrengen. Volgens de man heeft de vrouw tijdens de breuk tussen partijen ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] eenzijdig de naam gekozen die zij mooi vond, en was dit de naam die hij zelf aan [minderjarige 1] had willen geven. Daarmee heeft de man op de verjaardag van [minderjarige 1] echter wel het conflict met de vrouw gezocht.
4.5.
Uit de stukken en verklaringen van partijen leidt de voorzieningenrechter af dat partijen een heftige relatie hebben gehad. Hierbij was sprake van elkaar aantrekken en afstoten. Partijen hebben daarbij elkaars grenzen opgezocht. Volgens de vrouw heeft de man haar daarbij psychisch en fysiek mishandeld en vernederd, wat zij echter niet concreet heeft gemaakt en de man uitdrukkelijk heeft betwist. Daarbij komt dat de man volgens zijn verklaring ter zitting nog steeds een relatie met de vrouw wil. Volgens hem zoekt zij soms toenadering, en gaat hij daar dan op in. Wat hiervan verder ook zij, het lijkt erop dat de beslissing van de vrouw om niet mee te werken aan de contacten tussen de man en de kinderen gelegen is in deze relationele problematiek tussen partijen. Nu partijen nog maar kort (definitief) uit elkaar zijn is het begrijpelijk dat zij moeite hebben om met de nieuwe situatie om te gaan en daarbij een juiste invulling aan de zorg voor de kinderen te geven. Omdat echter niet is gebleken van concrete, klemmende omstandigheden die met zich brengen dat het contact tussen de man en de kinderen moet worden beperkt, zal de vrouw moeten meewerken aan enige vorm van contact tussen de man en de kinderen. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om dit contact onder begeleiding te laten plaatsvinden.
4.6.
De vrouw heeft ter zitting medegedeeld dat zij niet wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen bij de man zijn. De vrouw wil de contacten van elkaar scheiden, omdat volgens haar [minderjarige 1] te ruw met [minderjarige 2] omgaat en de man daar niet goed op let. Ook vindt de vrouw dat [minderjarige 2] niet bij de man kan slapen. De voorzieningenrechter vindt het juist in het belang van de kinderen en de man dat zij met zijn drieën samen kunnen zijn. Uiteraard dient de man te voorkomen dat [minderjarige 1] op het hoofd van [minderjarige 2] slaat of haar anderszins pijn doet. Dat is iets waar iedere ouder met kleine kinderen voor moet waken, niet aannemelijk is dat de man dat niet zal doen. De voorzieningenrechter vindt het verder in het belang van de kinderen dat zij regelmatig bij de man zijn, maar daarbij moet - naar de vrouw met juistheid stelt - wel rekening worden gehouden met de leeftijd van [minderjarige 2] . Zij kan nog niet te lang van haar moeder (als hoofdverzorgende) worden gescheiden. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat [minderjarige 1] op woensdag tot 12.15 uur op school is, terwijl de man heeft verklaard dat hij geen baan meer heeft en doordeweeks dus ook beschikbaar is voor de kinderen. Verder heeft de man onbetwist gesteld dat hij volledig ingerichte kamers voor de kinderen heeft, zodat de kinderen ook bij hem kunnen slapen.
4.7.
Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat in afwachting van het oordeel van de bodemrechter de na te melden voorlopige omgangsregeling in het belang van partijen en de kinderen is. Hierbij is rekening gehouden met een korte opbouw voor hervatting van de contacten. [minderjarige 2] kan op de zaterdagen dat zij vanaf 10.00 uur bij de man verblijft haar middagslaapje bij de man doen.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan de vrouw. Uit oogpunt van proportionaliteit zal de dwangsom worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
4.9.
De voorzieningenrechter wijst de man er nadrukkelijk op dat hij de bij dit vonnis bepaalde voorlopige omgangsregeling zelf ook correct moet nakomen. Indien de man dat niet doet, zal dat de toch al gespannen verhoudingen tussen partijen nog verder doen verslechteren en kan de voorzieningenrechter in een nieuw kort geding een andere ordemaatregel treffen, indien daar om wordt verzocht. Dat neemt echter niet weg dat het
- incidenteel - kan voorkomen dat de man door omstandigheden enigszins verlaat is, maar dat dient de man dan tevoren telefonisch dan wel door middel van een bericht aan de vrouw mede te delen.
4.10.
De voorzieningenrechter wijst partijen nog op het volgende. Partijen dienen zich ervan bewust te zijn dat zij als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor hun ontwikkeling tot gezonde, evenwichtige en weerbare volwassenen. Gelet op de leeftijd van de kinderen zullen zij ter uitoefening van die verantwoordelijkheid nog vele jaren met elkaar contact moeten hebben over zaken die betrekking hebben op het welzijn van de kinderen, waaronder de invulling van een omgangsregeling. Om die reden wordt partijen aangeraden zich ervoor in te zetten hun onderlinge communicatie blijvend te verbeteren, zodat zij in staat zullen zijn afspraken met elkaar te maken en daar hun eigen relationele problematiek buiten te laten. Daarbij zullen partijen beiden bereid moeten zijn kritisch naar zichzelf te kijken (en niet de oorzaak van gebrek aan communicatie alleen bij de ander te leggen), het wantrouwen jegens elkaar op te ruimen en het vertrouwen terug te vinden dat ook de ander het beste met de kinderen voor heeft.
4.11.
Nu partijen voormalige affectieve partners zijn, en het onderhavige geschil daarmee verband houdt, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om na betekening van dit vonnis voorlopig (totdat de bodemrechter anders heeft beslist dan wel partijen in onderling overleg zijn overeengekomen) haar medewerking verlenen aan de omgang tussen de man en de kinderen, waarbij beide kinderen met ingang van zaterdag 23 juni 2018 gedurende vier weken op elke zaterdag van 15.00 uur tot 17.00 uur en elke woensdag van 15.00 uur tot 17.00 uur bij de man zullen verblijven, en met ingang van zaterdag 21 juli 2018 elke zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur en elke woensdag van 15.00 uur tot en met 17.00 uur bij de man zullen verblijven.
5.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke keer dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling onder 5.1. te voldoen, met een maximum van
€ 2.600,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en op 19 juni 2018 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.