ECLI:NL:RBNHO:2018:11901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
15/710002-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na onvoldoende bewijs van medeplegen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte vrijgesproken van mensenhandel. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een tenlastelegging die is gewijzigd conform artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot het verrichten van seksuele handelingen en het uitoefenen van controle over haar. De rechtbank heeft op 3 mei 2018 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 19 april 2018. De officier van justitie, mr. E. Visser, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.G. Doornbos, vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging bepleitte. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de handelingen van de verdachte niet kwalificeerden als medeplegen van uitbuiting, omdat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 14.700 gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk in haar vordering, gezien de vrijspraak van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710002-18 (P)
Uitspraakdatum: 3 mei 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging conform artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 mei 2016 tot en met 30 september 2016 te Heerhugowaard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] (werknaam [voornaam] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer]
zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader(s), te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geeld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het dwingen, althans bewegen van die [slachtoffer] om (onvrijwillig) onveilige en/of door die [slachtoffer] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van en/of met [medeverdachte] , haar, verdachtes, mededader, te ondergaan en/of te dulden, en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] , en/of
- het onder controle houden van die [slachtoffer] (onder andere door via een open telefoonverbinding mee te luisteren bij de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] ), en/of - het onthouden van maaltijden aan die [slachtoffer] , en/of
- het opleggen van (geldelijke) boetes aan die [slachtoffer] , en/of
- het dwingen tot het gebruik van harddrugs (o.a. cocaïne en/of speed en/of poppers) door die [slachtoffer] ,
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer] in de woning woning van haar, verdachtes mededader [medeverdachte] (aan het [adres 2] ) en/of het ter beschikking stellen van die woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] );
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het ter beschikking stellen van condooms en/of werkkleding voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] , en/of
- het begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar escortwerkzaamheden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en tevens dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt niet te concluderen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de haar verweten gedragingen. Vastgesteld kan worden dat verdachte advertenties heeft aangemaakt en onderhouden op één of meer websites waarin aangeefster [slachtoffer] zich aanbood of werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en geld heeft aangepakt van klanten van die [slachtoffer] en dit geld aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven. Echter, voor zover deze handelingen passen binnen het kader van artikel 273f, eerste lid, aanhef/sub 1 en/of 4 en/of 6 van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat deze niet zijn te kwalificeren als medeplegen, indien niet is gebleken dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking bij het dwingen of bewegen van [slachtoffer] om de ten laste gelegde vormen van uitbuiting te ondergaan of daaraan op een andere wijze bij te dragen. De handelingen die verdachte in dit verband heeft verricht zijn slechts aan te merken als hand- en spandiensten waaruit niet een zodanig intensieve samenwerking kan worden afgeleid, dat van medeplegen gesproken moet worden.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 14.700 ingediend tegen verdachte en haar medeverdachte wegens materiële (€ 7.200) en immateriële schade (€ 7.500) die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Omdat zij verdachte slechts voor een deel van deze schade, te weten € 2.400, aansprakelijk acht heeft zij gevorderd de (hoofdelijke) aansprakelijkheid tot dit bedrag te beperken.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en de raadsman van verdachte heeft afwijzing van die vordering bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2018.
Mr. Burggraaff en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.