In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht en de daaropvolgende vertraging van een vervangende vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt op 25 augustus 2017, die werd geannuleerd vanwege slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Frankfurt. De passagier werd omgeboekt naar een vervangende vlucht, maar miste zijn aansluitende vlucht naar Cairo door een vertraging van de vervangende vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van de luchthaven van Frankfurt door onweersbuien. De kantonrechter oordeelde dat de annulering van de vlucht inderdaad het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat Lufthansa geen compensatie verschuldigd was aan de passagier. De vordering tot betaling van compensatie werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden toegewezen aan Lufthansa, aangezien de passagier ongelijk kreeg in deze zaak.