Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
(…) Ik legateer aan mijn dochter mevrouw [werkneemster] , voornoemd:
(…) In het kader van de afwikkeling van de vordering tot afgifte van het legaat aan mijn cliënte, bent u verplicht alle tot eenmanszaak behorende de activa als voorraden, inventaris en gereedschappen, maar ook andere bestanddelen van de winkel waaronder alarm, instandhouding van aansprakelijkheidsverzekering, pinautomaat, en (bedrijfs)auto, onverkortte behoudenvoor de afgifte van het legaat. Mocht u één van de bestanddelen al hebben opgezegd c.q. vervreemd of overgeschreven, rust op u de verplichting er voor zorg te dragen dat deze weer in de eenmanszaak terugkeren. Ook betalingen die van de zakelijke rekening zijn gedaan, dient u te verantwoorden en de gelden – voor zover aan de orde – aan de zakelijke rekening te vergoedingen. Cliënte behoudt zich ter zake alle rechten voor. (…)’
(…) In bovenvermelde zaak heb ik niet van u mogen vernemen na mijn laatste schrijven d.d. 21 december 2017. (…) Ik maak u er op attent dat op u de wettelijke verplichting rust uitvoering aan het testament te geven door middel van medewerking aan de afgifte van het legaat conform de uiterste wilsbeschikking van uw overleden man. Juist daarom heb ik verzocht aan tafel te gaan zitten met mijn cliënte en de accountant om hiermede een begin te maken. (…)’
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
Het primaire verzoek moet dan ook worden afgewezen. Er is nog immer sprake van een arbeidsovereenkomst met [werkneemster] .
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
[werkneemster] heeft dit gemotiveerd betwist en heeft daarbij gewezen op de brieven van haar gemachtigde van 21 december 2017 en 9 januari 2018 omtrent de afwikkeling van het legaat. Het is [verzoekster] die de winkel heeft afgesloten en pas in juli 2018 met een boedelbeschrijving is gekomen.
In het testament is voorzien op welke wijze en per welke datum het legaat zou moeten worden gewaardeerd, indien de erfgenamen daar niet uit komen (zie hetgeen onder het ten tiende in het testament is opgenomen). Voorts is het aan de executeur testamentair om daartoe stappen te ondernemen, temeer nu zij daarover reeds in december 2017 is aangeschreven. Daar komt nog bij dat ter zitting nadrukkelijk het standpunt is ingenomen door [verzoekster] dat zij niet begrijpt waarom [werkneemster] geen werkzaamheden (heeft) verricht ten behoeve van de fietsenwinkel en niet eerder tewerkstelling heeft gevorderd. Alleen daaruit volgt al dat er geen obstakels zijn om de fietsenwinkel met het aanwezige personeel, in de persoon van [werkneemster] , voort te zetten.