In deze zaak heeft Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol) een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met het verzoek om goedkeuring van een afwijkend huurbeding in de huurovereenkomst met Esprit Europe B.V. (hierna: Esprit). Het verzoekschrift is op 18 april 2018 ter griffie ingekomen. De partijen hebben een zitting gehad op 3 september 2018, waar Schiphol pleitaantekeningen heeft overgelegd en aanvullende stukken heeft ingediend. De huurovereenkomst tussen Schiphol en Esprit is sinds 1995 van kracht, waarbij Esprit een kledingwinkel exploiteert op Schiphol Plaza. In een afsprakenbrief van 12 september 2008 is een afwijkend beding opgenomen dat goedkeuring van de kantonrechter behoeft, maar partijen hebben geen gezamenlijk verzoekschrift ingediend.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de afsprakenbrief de essentialia van een huurovereenkomst bevat en dat de stelling van Esprit dat de voorgaande overeenkomst is voortgezet, niet wordt gevolgd. De kantonrechter oordeelt dat de afsprakenbrief als een huurovereenkomst kan worden beschouwd en dat het afwijkende huurbeding goedgekeurd kan worden. De rechter overweegt dat er geen bewijs is dat de investeringen van Esprit niet zijn terugverdiend en dat beide partijen in 2008 het beding zijn overeengekomen met de intentie om goedkeuring te vragen. De proceskosten worden aan Esprit opgelegd, omdat zij ongelijk krijgt.
De kantonrechter heeft het afwijkende beding goedgekeurd, Esprit veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.