ECLI:NL:RBNHO:2018:11646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/15/274253 / HA RK 18/84
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een civiele procedure

Op 26 juni 2018 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker uit Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. E. Doornbos, tegen de rechters mr. G.H. de Soeten, mr. A.A. Fase en mr. B. van Walderveen. De wrakingskamer overwoog dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had aangevoerd dat er sprake was van vooringenomenheid, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze vrees objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een processuele beslissing, zoals het afwijzen van een verzoek om uitstel, op zichzelf geen aanwijzing van partijdigheid oplevert. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken en is op 26 juni 2018 vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Meervoudige wrakingskamer
zaaknummer: C/15/274253 / HA RK 18/84

Beslissing van 26 juni 2018 op het verzoek van:

[verzoeker] wonende te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Doornbos),
strekkende tot wraking van
mr. G.H. de Soeten, mr. A.A. Fase en mr. B. van Walderveen, hierna te noemen; de rechters.
18/84

Procesverloop

Bij faxbericht van 17 april 2018 heeft verzoeker de rechters verzocht de behandeling van het beroep met zaaknummer HAA 16/1284 op 17 april 2018 aan te houden wegens ziekte van de gemachtigde. Dit verzoek is afgewezen.
Op 17 april 2018 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
Op 21 juni 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker en de rechters zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
De beoordeling
1. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit artikel 36 en 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
2. De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als rechtsmiddel om een processuele beslissing aan te vechten. Het afwijzen van een verzoek om uitstel betreft een dergelijke processuele beslissing.
3. Een processuele beslissing levert in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid op zoals bedoeld in artikel 36 en 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit is alleen dan anders indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is, nu dergelijke bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken zijn. Een wellicht voor verzoeker onwelgevallige beslissing is op zichzelf nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. J.J. van Dijk en
mr. A.A.F. Donders, rechters, in aanwezigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: