ECLI:NL:RBNHO:2018:11645

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/15/279626/HA RK 18/173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure niet-ontvankelijk verklaard

Op 8 november 2018 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. S.K.A. Efstratiades door de verzoeker. Het verzoek tot wraking was ingediend op 25 september 2018, maar werd pas op 2 oktober 2018 schriftelijk beantwoord door de rechter. De verzoeker was niet verschenen op de zitting van 30 oktober 2018, waar de rechter wel aanwezig was. De verzoeker stelde dat hij zich niet adequaat had kunnen voorbereiden op de zitting van 21 september 2018, omdat er geen uitstel was verleend. Hij voerde aan dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van vooringenomenheid, maar de rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten bekend zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Aangezien het verzoek pas zes dagen na de relevante feiten was ingediend, verklaarde de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk. De rechtbank merkte op dat de verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid zouden rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank was dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel als voorzitter, met mrs. J.J. Dijk en M. Mateman als leden van de wrakingskamer, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. J.J. Graanstra.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Wrakingskamer
zaaknummer
:C/15/279626/HA RK 18/173
Beslissing van 8 november 2018 op het verzoek van:
[verzoeker] ,verzoeker,
Strekkende tot wraking van:
mr. S.K.A. Efstratiades, hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Bij schriftelijk verzoek van 25 september 2018, door de rechtbank ontvangen op
26 september 2018, heeft verzoeker de wraking verzocht van de rechter, in de bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangige zaak me
t zaaknummers 18/318 en 18/319, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 30 oktober 2018. De rechter heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. Verzoeker is niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker.

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd, dat “
ten onrechte geen uitstel is verleend voor de behandeling van het onderzoek ter zitting van de verzetprocedure op 21 september 2018, waardoor hij zich niet tijdig en adequaat heeft kunnen voorbereiden”.
Verzoeker heeft bij faxbericht van 26 oktober 2018 gereageerd op de schriftelijke reactie van de rechter van 2 oktober 2018 op het wrakingsverzoek en aangevoerd dat “
de rechter in haar schriftelijke reactie zelfs niet heeft verweerd/geantwoord op het toetsingselement “de schijn van” partijdigheid en vooringenomenheid”.

3.Beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het eerste lid van artikel 8:16 van de Awb is bepaald dat het wrakingverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek meerdere namen van medewerkers van deze rechtbank genoemd. Voor zover verzoeker daarmee zou hebben bedoeld ook deze medewerkers te wraken, stelt de rechtbank voorop dat gezien artikel 8:15 van de Awb het verzoek uitsluitend kan zien op de rechter die de zaak behandelt. Het verzoek kan dus ook geen betrekking hebben op de gehele rechtbank, voor het geval verzoeker dat zou hebben bedoeld.
3.3.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verzoeker in zijn verzoek tot wraking van de rechter ontvankelijk is.
3.4.
Uit de stukken van het geding in de hoofdzaken blijkt dat verzoeker op 19 september 2018 per faxbericht een verzoek heeft ingediend om uitstel van de behandeling van het verzet ter zitting op 21 september 2018. Per post alsmede per faxbericht van 20 september 2018 is verzoeker meegedeeld dat het verzoek om uitstel is afgewezen en dat de zitting dus zal plaatsvinden op 21 september 2018. Verzoeker is daar niet verschenen. Nu de feiten en/of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd zich ten laatste op 20 september 2018 hebben voorgedaan, betekent dit dat verzoeker zijn wrakingsverzoek op (of zeer kort na) 20 september 2018 had moeten indienen. Nu het wrakingsverzoek eerst zes dagen na 20 september 2018 is ontvangen, is niet voldaan aan het vereiste dat het tijdig is gedaan. De rechtbank zal het wrakingsverzoek derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank dan ook niet toe.
3.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienenaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daar komt bij dat de beslissing die verzoeker kennelijk aanleiding heeft gegeven om het verzoek tot wraking te doen (het niet verlenen van uitstel) niet meer dan een procedurele beslissing is. Dat betekent dat indien verzoeker wel ontvankelijk zou zijn geweest, het verzoek zou zijn afgewezen.
3.6.
De rechtbank ziet in hetgeen in r.o. 3.5. is overwogen aanleiding om te bepalen dat volgende verzoeken tot wraking in de hoofdzaken niet in behandeling zullen worden genomen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk;
4.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen;
4.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter, en mrs. J.J. Dijk en M. Mateman, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2018 in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.