ECLI:NL:RBNHO:2018:11553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C/15/276981/HA RK 18-124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure afgewezen wegens niet-tijdige indiening

Op 28 augustus 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechters mr. H.M. van Dam, mr. M.E. Allegro en mr. W. Schrama, ingediend door de advocaat mr. E.J. Kim-Meijer namens verzoeker. Het wrakingsverzoek was ingediend drie weken na de gewraakte gedragingen, wat volgens de wrakingskamer niet tijdig was. De advocaat had tijdens de zitting van 25 juli 2018 het verzoek tot wraking gedaan, omdat verzoeker vreesde dat de rechtbank niet onpartijdig was. Deze vrees was gebaseerd op een uitlating van de voorzitter tijdens een eerdere zitting op 4 juli 2018. De wrakingskamer oordeelde dat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden en dat verzoeker daarom niet ontvankelijk was in zijn verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/276981/HA RK 18-124
Beslissing van 28 augustus 2018
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [adres] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, kantoorhoudende te Den Haag.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. H.M. van Dam, mr. M.E. Allegro en mr. W. Schrama,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting van 25 juli 2018 naar aanleiding van hetgeen door de rechtbank naar voren is gebracht op de zitting 4 juli 2018, mondeling de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Familie- en Jeugd, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaak-/rekestnummers C/15/226704/FA RK 15-3029 & C/15/258086/FA RK 17-2356 & C/15/275913/FA RK 18-3682, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en mr. Van Dam heeft, mede namens mrs. Allegro en Schrama, schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting met gesloten deuren van de wrakingskamer van 28 augustus 2018. Verzoeker, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Verschenen is mr. Kim-Meijer namens verzoeker; verzoeker is zelf niet verschenen. Voorts zijn verschenen mr. Van Dam, mede namens de twee andere rechters, alsmede de wederpartij in de hoofdzaak, [naam wederpartij] , bijgestaan door haar advocaat mr. C.C.B Boshouwers, kantoorhoudende te Amsterdam.

2.Het verzoek

2.1
Ter zitting van 25 juli 2018 heeft mr. Kim-Meijer mondeling namens de man de rechters gewraakt. In het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2018 staat het volgende opgenomen:
“Ik moet namens de man iets anders naar voren brengen alvorens te reageren op uw voorstel. De man heeft gegronde vrees dat de rechtbank niet de onbevangenheid en onpartijdigheid heeft. Ik heb de instructie om u te wraken. Mede gelet op met name wat u naar voren heeft gebracht op de vorige zitting is volgens de mening van de man sprake van schending van artikel 6 EVRM.”
2.2
Ter zitting van de wrakingskamer op 28 augustus 2018 heeft mr. Kim-Meijer namens verzoeker, mede aan de hand van een pleitnota, de volgende toelichting gegeven.
In de hoofdzaak was verzoeker ter zitting van 4 juli 2018 niet aanwezig. Na afloop van de zitting heeft mr. Kim-Meijer op enig moment – nadat zij verzoeker tijdens zijn vakantie van 9 juni tot 15 augustus 2018 niet had kunnen bereiken – geïnformeerd over het verloop van genoemde zitting. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker haar vervolgens geïnstrueerd de rechtbank te wraken, omdat hij gegronde vrees heeft dat de rechtbank niet onpartijdig is. Verzoeker baseert zijn vrees met name op een uitlating van de voorzitter tijdens de zitting van 4 juli 2018, waartegen mr. Kim-Meijer toen onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt. Zij voelde zich destijds niet gemachtigd om op dat moment een wrakingsverzoek in te dienen. Na overleg met verzoeker heeft zij dat op zijn instructie op de voortgezette behandeling ter zitting van 25 juli 2018 alsnog gedaan, direct na de inleiding door de voorzitter.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters menen dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat - samengevat - niet is voldaan aan de eisen van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Immers, het wrakingsverzoek is onvoldoende gemotiveerd en is, voor zover het ziet op hetgeen ter zitting van 4 juli 2018 is besproken of beslist, niet tijdig gedaan.

4.De beoordeling

4.1
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Op grond van artikel 37 lid 1 Rv wordt het wrakingsverzoek gedaan
“zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden.”Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn ” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking.
4.2
Uit hetgeen mr. Kim-Meijer ter toelichting op de zitting van de wrakingskamer van 28 augustus 2018 heeft verklaard, blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gebaseerd zijn gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van 4 juli 2018 heeft voorgedaan en waartegen mr. Kim-Meijer toen onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt. Verzoeker was zelf niet ter zitting aanwezig. In een dergelijke situatie acht de wrakingskamer het acceptabel dat een verzoek tot wraking niet onmiddellijk wordt gedaan, omdat beraad tussen advocaat en cliënt noodzakelijk kan zijn. Voor dergelijk beraad kan gelet op de omstandigheden van het geval een korte termijn van een enkele dag tot maximaal een week gerechtvaardigd zijn. In dit geval is het wrakingsverzoek drie weken later ingediend dan de gewraakte gedragingen zich hebben voorgedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat de termijn hiermee ruimschoots is overtreden.
4.3
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het verzoek tot wraking niet tijdig is gedaan, zodat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
Verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mrs. H.M. van Dam, M.E. Allegro en W. Schrama.
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. W. Veldhuijzen van Zanten, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.