ECLI:NL:RBNHO:2018:11471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
15/108866-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld op openbare weg door meerdere personen

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof. De verdachte, die in een proeftijd liep en recidivist was, werd ervan beschuldigd op 5 januari 2018 in Hoorn, samen met een ander, een portemonnee met inhoud van ongeveer 35 euro en pasjes van het slachtoffer te hebben weggenomen. Dit gebeurde met geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen sloeg en stompe. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, waaronder die van het slachtoffer en getuigen die de straatroof hebben waargenomen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door een getuige betrouwbaar was, ondanks de bezwaren van de verdediging over de fotoconfrontatie. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen het eigendomsrecht van het slachtoffer had geschonden, maar ook diens persoonlijke integriteit had aangetast, wat leidde tot een aanzienlijke impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/108866-18 en 15/800095-17 (TUL)
Uitspraakdatum: 18 oktober 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V.E.A. de Hommel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 januari 2018 in de gemeente Hoorn
op of aan de openbare weg de Orionstraat tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen,
een portemonnee inhoudende ongeveer 35 euro en een hoeveelheid pasjes,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te
stompen, en/of
een knietje in de buik en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van
die [slachtoffer] te geven, en/of
door te zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte
een mes had(den);
subsidiairhij, op of omstreeks 5 januari 2018, te Hoorn, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Orionstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of
- geven van een knietje in de buik en/of het lichaam en/of het hoofd en/of
- zeggen “ik heb een mes bij mij”
en/of
hij op of omstreeks 5 januari 2018 te Hoorn
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende 35 euro en een hoeveelheid pasjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij niets te maken heeft met de straatroof en dat hij de medeverdachte [medeverdachte] niet kent. [getuige 1] heeft hij wel een aantal keer gezien, onder andere bij zijn vriend [betrokkene] thuis.
De raadsman heeft, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, betoogd dat verdachte van het hem ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Meer in het bijzonder heeft de raadsman aangevoerd dat het resultaat van de gehouden fosloconfrontatie (meervoudige fotoconfrontatie) geen voor het bewijs betrouwbare herkenning heeft opgeleverd, omdat getuige [getuige 2] niet direct na het tonen van de foto van verdachte heeft gezegd dat zij verdachte heeft herkend, terwijl zij wel op dit voorschrift gewezen was. Verder voldoen de geselecteerde foto’s niet aan de daaraan te stellen eisen. Zo springen sommige foto’s er duidelijk uit en voldoen diverse foto’s niet aan het door de getuige opgegeven signalement. Ook was de getuige onvoldoende tot herkenning in staat.
De getuige heeft de gezichten van de daders maar heel kort kunnen zien en de waarnemingsomstandigheden (lichtsterkte) waren niet optimaal. Het door haar gegeven signalement en beschrijving van de gebeurtenissen verschilt ook van die van de aangever.
De donkergekleurde dader droeg bovendien een capuchon volgens aangever, waardoor het gezicht minder goed waarneembaar is. Verder is sprake van een ruim tijdsverloop tussen het incident en de fosloconfrontatie, wat een groot risico op vals-positieve herkenning met zich brengt. Tot slot is de getuige van Nederlandse komaf, waardoor rekening moet worden gehouden met de moeilijkheden die spelen bij een cross-raciale herkenning.
Indien de rechtbank niet op grond van deze argumenten besluit tot uitsluiting van de herkenning van verdachte door de getuige, verzoekt de raadsman een getuige-deskundige, bijvoorbeeld rechtspsycholoog P.J. van Koppen, te horen over de bewijswaarde van de door getuige [getuige 2] gestelde herkenning.
Verder stelt de raadsman dat de verklaring van [getuige 1] en de apps onvoldoende betrouwbaar zijn en onvoldoende basis bieden voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het ten laste gelegde feit.
Tot slot beschikt verdachte over een alibi dat door een getuige wordt bevestigd en dat aansluit bij de tijdregistratie van verdachtes enkelband. Volgens die tijdregistratie was verdachte op 5 januari 2018 om 22:34.29 in zijn woning te [woonplaats] . Dit sluit aan bij de verklaring van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, inhoudende dat verdachte op
5 januari 2018 om 21:30 uur vanuit Hoorn op de fiets naar huis is gegaan. De tijdregistratie past niet bij de straatroof die op 5 januari 2018 tussen 21:48 uur en 21:55 uur in Hoorn zou hebben plaatsgevonden, daarvoor is het tijdsbestek tussen de beroving en de aankomst in [woonplaats] te kort.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het gebruik van het resultaat van de uitgevoerde fosloconfrontatie voor het bewijs
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 2] de instructie om een herkenning onmiddellijk kenbaar te maken, niet heeft opgevolgd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, betekent dit echter niet dat de herkenning van [getuige 2] al om die reden onbetrouwbaar is. Zoals ook de raadsman onderkent, is de ratio van dit voorschrift dat een herkenning niet het resultaat mag zijn van een redenering, maar dat een herkenning een spontane ervaring behoort te zijn. Dat laatste is hier nu juist het geval, want uit de verklaring van [getuige 2] “ik zag dat gelijk, maar ik dacht ik kijk eerst netjes alle foto’s af” blijkt dat zij verdachte onmiddellijk herkende op de eerste foto. De andere foto’s had zij op dat moment nog niet gezien. De rechtbank ziet geen reden haar verklaring over het moment van herkenning in twijfel te trekken. Het enkele feit dat [getuige 2] de politie niet direct deelgenoot heeft gemaakt van haar herkenning, doet aan de betrouwbaarheid ervan daarom niet af.
Ten aanzien van de in de selectie opgenomen foto’s en de bezwaren die de raadsman daar tegenin heeft gebracht, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft met de procesdeelnemers in beslotenheid kennis genomen van de aan de getuige getoonde fotoselectie. In algemene zin valt op te merken dat over iedere gemaakte selectie valt te discussiëren. Daarbij komt dat het bekijken van een fotoselectie een subjectieve aangelegenheid is, waarbij de ene persoon andere details zal waarnemen dan de andere persoon. Verder moet niet uit het oog worden verloren dat de politie afhankelijk is van het aanbod aan beschikbare foto’s van personen die zoveel mogelijk aan het signalement voldoen. In deze zaak kan worden opgemerkt dat niet elke getoonde persoon een onmiskenbaar Somalisch uiterlijk heeft. Verder hebben sommige getoonde personen wat meer opvallende uiterlijke kenmerken die niet specifiek door de getuige zijn benoemd in het signalement, zoals wijduitstaande oren of grote lippen. In zijn totaliteit is naar het oordeel van de rechtbank evenwel sprake van een voldoende representatieve selectie. Alle getoonde personen zijn donkergekleurde mannen, lijken tussen de twintig en de dertig jaar oud en hebben een smal gezicht met vlassige gezichtsbeharing, wat overeenkomt met het door de getuige opgegeven signalement. De bij de fotoselectie te maken kanttekeningen zijn niet van dien aard dat het resultaat van de fotoconfrontatie niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat de getuige onvoldoende tot herkenning in staat was. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende. Uit het dossier blijkt dat getuige [getuige 2] naar het slachtoffer is toe gelopen toen er twee jongens bovenop het slachtoffer lagen. Zij heeft de daders daarbij van dichtbij kunnen zien. Bij de politie heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de dader van vermoedelijk Somalische afkomst niet direct wegliep. Zij heeft dus langer de tijd gehad om naar hem te kijken. De omstandigheid dat aangever een iets ander signalement van deze dader heeft opgegeven, maakt niet dat juist aan de waarnemingen van [getuige 2] moet worden getwijfeld. [getuige 2] hoefde zich immers, anders dan aangever, niet tegen de aanvallers te verweren en kon haar aandacht dus beter op het uiterlijk van de daders richten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de waarnemingen van en de daaropvolgende herkenning door [getuige 2] in twijfel te trekken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de herkenning van verdachte als resultaat van de uitgevoerde fotoconfrontatie bruikbaar voor het bewijs.
Subsidiair verzoek van raadsman om een deskundige te horen
De rechtbank zal dit verzoek, dat de raadsman al bij de rechter-commissaris heeft gedaan, toetsen aan hetzelfde criterium als de rechter-commissaris, te weten de vraag of het gevraagde onderzoek kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De raadsman heeft zelf al ter terechtzitting in algemene bewoordingen uiteen gezet wat in de literatuur, onder andere door rechtspsychologen waaronder de door hem met naam genoemde deskundige, alsmede door A.G. van Amelsvoort, is beschreven over het belang van de kernwaarborgen bij een fotoconfrontatie en over de bewijswaarde van een gestelde herkenning. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in het horen van een deskundige over getuigenbewijs en herkenningen. De waardering van het bewijs in deze concrete zaak is ook ten aanzien van de – herkenning door – getuige [getuige 2] aan de rechtbank.
Het verzoek wordt dus afgewezen omdat de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing.
Het gebruik van de verklaringen van de getuige [getuige 1] voor het bewijs
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] , eerst als verdachte en later als getuige, bij de politie afgelegde verklaringen. Er zijn geen aanwijzingen dat [getuige 1] door de politie onder druk zou zijn gezet om belastend over verdachte te verklaren. Het enkele feit dat het verhoor van [getuige 1] alleen auditief en niet audiovisueel is vastgelegd, is daarvoor niet voldoende. [getuige 1] heeft concrete en gedetailleerde verklaringen afgelegd. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige 1] in lijn met de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De verklaringen van [getuige 1] stroken daarnaast op belangrijke punten met de overige bevindingen van het onderzoek, zoals de rechtbank die in het dossier heeft aangetroffen, waaronder de screenshots van app-gesprekken. Dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris is teruggekomen op wat zij bij de politie heeft verklaard, maakt het voorgaande niet anders. Temeer niet omdat [getuige 1] geen verklaring heeft gegeven voor het appje dat zij de dag na het geweldsincident aan [betrokkene] heeft gestuurd, waarin zij specifiek naar ‘ [verdachte] ’ en [medeverdachte] vraagt.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Het geschrift onder IX is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere
bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
I. Het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 6 januari 2018 (dossierpagina’s 13-17):Op 5 januari 2018 liep ik naar mijn auto in de Orionstraat te Hoorn. Er kwam iemand aanrennen en die pakte mij vast. Toen kwam de tweede erbij en die werkte mij naar de grond. Ik herkende hem als [medeverdachte] . Ik kreeg klappen met een vuist, elleboog, een knie, platte hand. Dit deden ze allebei. Ik werd geraakt op mijn hoofd en in mijn buik heb ik een knietje gehad. Op mijn hoofd heb ik ook een knietje gehad. Ik ben heel veel geslagen. Ik heb een paar keer help geroepen en toen kwam dat vrouwtje. Die heeft ze dus weggestuurd.
Mijn portemonnee is weg. Ik lag op mijn buik. De portemonnee zat in mijn kontzak.
Dader 1 had een zwart kort baardje, een wat lang smal gezicht. Hij had een bruine, donkerbruine huidskleur.
Ik ben mijn Heftruckcertificaat, VGA certificaat, zorgpas, twee saunapassen, cartalpas, ID
kaart. Total en Esso spaarpas, ING pas en RABO pas en 3 briefjes van 10 en 1 van 5
euro kwijt.
II. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 6 januari 2018 (dossierpagina’s 40-42):
Ik woon op de Orionstraat 149 te Hoorn. Tegenover mijn woning bevindt zich de
parkeerplaats van de Waterman. Ik hoorde 5 januari 2018 geschreeuw van buiten komen.
Ik zag tussen de auto's een jongen omhoog en omlaag duiken.
Ik zag dat er twee andere jongens bovenop hem lagen en ik zag dat er een worsteling
plaatsvond.
Ik heb de jongens geprobeerd uit elkaar te halen.
Ik zag dat de worsteling direct ophield en dat dat een van de jongens direct wegliep.
Ik zag dat de, vermoedelijk, Somalische jongen eerst nog bleef staan en zelfs nog
een klap toe wilde geven. Ik zag dat deze jongen tijdens de worsteling het meest
agressief was en de meeste klappen uitdeelde.
Ik kan deze Somalische jongen als volgt omschrijven:
Smal/mager postuur
Vlassig snorretje en baardje
Eind 20 (leeftijd)
III. Het proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie met de getuige opgemaakt door verbalisant A.C.E. van Delft d.d. 30 maart 2018 (dossierpagina’s 59-60):
Op 30 maart 2018 confronteerde ik de getuige
Voornamen: [voornaam]
Naam: [getuige 2]
met een fotoselectie van 10 personen.
De selectie was gewaarmerkt als “Confrontatie A'. Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 10. Iedere foto kwam 4 seconden in beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat zij niets zei.
Vervolgens vroeg ik aan de getuige:
“Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?”
De getuige antwoordde: “ Ja foto nummer 1. Ik zag dat gelijk maar ik dacht ik kijk eerst netjes alles foto’s af. Ik herken de persoon op foto nummer 1 voor 100% als de verdachte.”
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mee, dat in de getoonde selectie de foto van de verdachte op plaats 1 stond.
IV. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] d.d. 7 januari 2018 (dossierpagina’s 49-55):
Ik moest die jongen die beroofd is toevoegen op mijn Facebook. Die jongen heet [naam] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ] of zo. Ik moest van [medeverdachte] met hem gaan afspreken ergens in de Grote Waal bij de Waterman.
V. Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisant J.M.B. Koning d.d. 11 januari 2018 (dossierpagina’s 61-65):
De telefoon van [getuige 1] is onderzocht. [medeverdachte] staat in telefoon [getuige 1] onder de naam [naam] . In Whatsapp stond een chat opgeslagen met het contact ' [betrokkene] '. In deze chat wordt op 6 januari 2018 te 10.11 uur aan ‘ [betrokkene] ’ gevraagd waar [medeverdachte] en [verdachte] zijn.
Op 6 januari 2018 zegt [getuige 1] tegen ‘ [naam] ’ dat zij bezorgd is en dat er geen één berichtje aankomt bij ‘ [naam] ’ en [verdachte] .
[verdachte]
In het toestel staat een contact met de naam [verdachte] opgeslagen. Dit betreft een persoon die zich op Facebook Messenger ‘ [verdachte] ’ noemt. Daarbij staat een profielfoto afgebeeld van een persoon.
VI. Het proces-verbaal van bevindingen door verbalisant P.H. Pannekeet d.d.
18 augustus 2018 (dossierpagina 88-89):
Verbalisant herkent in profielfoto Facebook Messenger [verdachte] voor 100% de hem bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
VII. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 28 januari 2018 (dossierpagina's 98-103):
Ik heb [verdachte] wel via app gesproken en ik heb hem ook wel vaker gezien. Hij komt volgens mij niet uit Hoorn, want hij moest met de bus komen zei hij.
Ik vroeg waar zijn [medeverdachte] en [verdachte] omdat ik wilde weten wat er was gebeurd. Ik weet dat ze de portemonnee hebben meegenomen. [medeverdachte] wilde het nog een keer doen. Hij zei tegen mij “Zeg anders tegen, ik ben zijn naam vergeten, dat hij naar de bioscoop moet komen. Die jongen moest dan zijn geld of portemonnee meenemen. Dat was op donderdag, vrijdag of zaterdag. Dat was nog voor dat ze [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) hadden.
Ik wist later pas dat [verdachte] erbij was. [medeverdachte] zei dat [verdachte] bij hem was. [verdachte] moest alleen om 11 of 12 uur thuis zijn.
VIII. Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] door de rechter-commissaris d.d. 24 september 2018 (los bijgevoegd):
Ik wil vandaag wel een verklaring afleggen over wat er is gebeurd op 5 januari 2018 in Hoorn.
Ik heb [getuige 1] gevraagd om [slachtoffer] naar de Grote Waal te lokken. Er is aan [getuige 1] verteld wat er zou gebeuren met [slachtoffer] . Wij hebben, volgens mij de dag ervoor, met z’n drieën gezeten bij een huis van een vriend van haar. U vraagt mij wie het geweld heeft toegepast. Beide personen, dus ik en die ander. Ik heb met mijn vuisten geslagen op zijn hoofd. Die jongen is vastgehouden. Toen hij op de grond lag zaten de medeverdachte en ik allebei bovenop hem. De portemonnee is met de medeverdachte meegegaan. Ik ben de medeverdachte later op de avond nog op straat tegen gekomen, ik denk 5 of 10 minuten later en toen liet hij mij die portemonnee zien.
IX. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring opgemaakt door een huisarts te Hoogkarspel d.d. 8 januari 2018 (dossierpagina 19):
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornaam]
zwelling haargebied
hematoom oorlel rechts
excoriaties rechter flank
bloedneus gehad
kneuzing hand en rug vermoedelijk
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 8 januari 2018.
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank gaat, ondanks de ontkenning door verdachte, ervan uit dat hij betrokken is bij het primair tenlastegelegde feit. In de eerste plaats is verdachte als dader herkend door de getuige [getuige 2] . De betrokkenheid van verdachte blijkt bovendien uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en de appjes en contactgegevens in haar telefoon. De herkenning vindt dus in ruime mate steun in de overige inhoud van het dossier.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en sluit de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit geenszins uit.
Ook als verdachte daadwerkelijk om half tien ‘s avonds op de fiets bij een vriend in Hoorn is weggegaan, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, sluit dit niet uit dat verdachte ongeveer twintig minuten later op de plaats delict is geweest. Op welke wijze verdachte zich vervolgens naar zijn woonadres heeft begeven, kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld maar dat staat aan bewezenverklaring van het feit niet in de weg, nu er immers meerdere vervoersmogelijkheden zijn om de afstand van ruim 17 kilometer naar Opperdoes in omstreeks 40 minuten te overbruggen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
Partiële vrijspraak met betrekking tot het mes
Niet bewezen wordt geacht dat verdachte of zijn medeverdachte ten tijde van voormelde diefstal met geweld heeft gezegd dat ze een mes hebben. Alleen aangever heeft hierover verklaard en op dit punt vindt zijn verklaring geen steun in de overige inhoud van het dossier.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 januari 2018 in de gemeente Hoorn op de openbare weg de Orionstraat tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee inhoudende ongeveer 35 euro en een hoeveelheid pasjes toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en te stompen, en een knietje in de buik en tegen het hoofd van die [slachtoffer] te geven.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Verdachte heeft aangever vastgepakt en klappen gegeven. Nadat aangever door het op hem toegepaste geweld op de grond was gevallen, heeft verdachte hem zijn portemonnee afhandig gemaakt.
Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever, maar ook op diens persoonlijke integriteit. Uit de onderbouwing van de immateriële schadevordering blijkt dat de straatroof veel indruk heeft gemaakt op het slachtoffer. Niet alleen heeft hij fysieke gevolgen in de vorm van kneuzingen, hoofdpijn, rugpijn en misselijkheid ondervonden, ook heeft hij last gehad van nachtmerries en is zijn vertrouwen in de medemens en zijn veiligheidsgevoel beschadigd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bovendien versterkt dergelijk gewelddadig optreden de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, te meer nu de diefstal met geweld op de openbare weg heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor aangever.
De rechtbank is van oordeel dat een ernstig feit als het onderhavige de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
23 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en dat hij ten tijde van het onderhavige feit in twee proeftijden liep. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 september 2018 van C. de Groot, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
[verdachte] bevestigt niet mee gewerkt te hebben aan het psychologisch
onderzoek.
Over zijn aanmelding bij de Hoop (GGZ instelling) denkt betrokkene dat dit niet meer nodig is omdat hij niet meer blowt en ook geen alcohol meer gebruikt. Hij vertelt sinds twee weken 'schone' UC controles te hebben.
Inmiddels is betrokkene van mening dat hij een normaal leven wil leiden met een
huis en werk. Ook zou hij graag een goede vader en goed voorbeeld willen zijn voor
zijn zoon. Betrokkene werkt mee aan voortzetting van de meldplicht en bijzondere
voorwaarden zoals deze gelden binnen het lopende toezicht. Aan een plaatsing in de
Hoop wil hij op vrijwillige basis meewerken als dat nodig is.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
• Meldplicht
• Behandelverplichting - Ambulante behandeling
• Alcohol- en drugsverbod
De rechtbank neemt ten aanzien van de strafmaat tot uitgangspunt de straf die volgens de LOVS-oriëntatiepunten passend is. Voor een straatroof met licht geweld gaat de rechtspraak, als sprake is van recidive, uit van het oriëntatiepunt onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. In dit geval is echter geen sprake van licht geweld en is het feit in vereniging gepleegd, zodat de rechtbank aanleiding ziet voor een hogere straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 12 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 4 maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, een ambulante behandeling en een alcohol- en drugsverbod noodzakelijk. Zodanige voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen verdachte ingediend van € 395,36 wegens materiële en € 600,- wegens immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over het totaalbedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
1. heftruckcertificaat ad € 8,23;
2. rabobankpas + ID-kaart ad € 65,30;
3. geldbedrag € 35,00;
4. jas € 69,95;
5. schoenen € 70,00;
6. reiskosten naar SHN € 20,88;
7. behandeling osteopaat € 126,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 255,41 rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. De posten 4 en 5 (jas en schoenen) komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gebleken dat deze gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Daarbij is in aanmerking genomen dat de jas van het slachtoffer zich bij de politie bevindt en dat ten aanzien van de schoenen niet is gebleken dat deze als gevolg van het bewezenverklaarde feit onbruikbaar zijn geworden.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 755,41, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen
[kort gezegd: straatroof] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de
schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 16 juni 2017 in de zaak met parketnummer 15/800095-17 heeft deze rechtbank, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 7 juli 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 juli 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, adres: Drechterwaard 102 te Alkmaar. Hier moet hij zich blijven melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zijn medewerking verleent aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen voor agressieproblematiek en problematisch middelengebruik bij Terwille Verslavingszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Indien geïndiceerd zal er tijdens de behandeling eveneens aandacht zijn voor traumaverwerking. Betrokkene zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geen alcohol en drugs gebruikt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urinecontroles, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 755,41, bestaande uit € 255,41 als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 755,41, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
15 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/800095-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, opgelegd bij vonnis van deze rechtbank, locatie Alkmaar, d.d. 16 juni 2017.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. G. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2018.
Mr. Mateman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.