ECLI:NL:RBNHO:2018:11469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
15/800249-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en aanranding van minderjarige binnen familiesfeer met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn 14-jarige nichtje seksueel heeft misbruikt. De feiten vonden plaats in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 20 augustus 2014 in Almere. De verdachte heeft het slachtoffer, door middel van geweld en bedreiging, gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn nichtje naar een woning in Almere heeft gelokt onder het voorwendsel dat zij naar Walibi zouden gaan. Tijdens het verblijf in de woning heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij zijn vinger en penis in haar vagina heeft gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door DNA-onderzoek dat bevestigde dat het sperma van de verdachte op de onderbroek van het slachtoffer was aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800249-15
Uitspraakdatum: 13 november 2018
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. T. de Heer, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 20 augustus 2014 te Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] ),
(telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
gemeenschap gehad met die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens)
een en/of meermalen:
- die [slachtoffer] heeft gevraagd mee te gaan naar Walibi en/of haar heeft
verteld dat er nog een nichtje mee zou gaan en/of
- die [slachtoffer] heeft opgehaald en/of heeft meegenomen naar een woning
in Almere (waar slechts een andere man aanwezig was en/of waar die [slachtoffer]
nog nooit was geweest) en/of
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een kamer in voornoemde woning
en/of het slot op de deur van bovengenoemde kamer op slot heeft gedaan en/of
de sleutel uit het slot heeft gehaald en/of
- onverhoeds boven op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
onverhoeds de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken dan
wel heeft geprobeerd de broek van die [slachtoffer] naar beneden te trekken
en/of op boze toon en/of met stemverheffing die [slachtoffer] de woorden
heeft toegevoegd: "Laat los voordat ik echt boos word", althans woorden van
gelijke aard en/of strekking (nadat die [slachtoffer] haar broek weer omhoog
had getrokken) en/of
- mede door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer]
en/of het fysieke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer]
en/of het feit dat hij, verdachte, een familielid van die [slachtoffer] is
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 20 augustus 2014 te Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ),
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
gemeenschap gehad met die [slachtoffer] ;
Feit 2:
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 20 augustus 2014 te Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en),
bestaande uit het (telkens) een en/of meermalen:
- ( met de kleding aan) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer]
brengen en/of drukken en/of
- de/het be(e)n(en) en/of de bil(len) van die [slachtoffer] betasten,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (telkens) een en/of
meermalen:
- die [slachtoffer] vragen mee te gaan naar Walibi en/of haar vertellen dat
er nog een nichtje mee zou gaan en/of
- die [slachtoffer] ophalen en/of meenemen naar een woning in Almere (waar
slechts een andere man aanwezig was en/of waar die [slachtoffer] nog nooit
was geweest) en/of
- die [slachtoffer] meenemen naar een kamer in voornoemde woning en/of het
slot op de deur van bovengenoemde kamer op slot doen en/of de sleutel uit het
slot halen en/of
- onverhoeds de benen van die [slachtoffer] omhoog doen en/of de handen van
die [slachtoffer] vasthouden en/of (met de kleding aan) onverhoeds zijn,
verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer] brengen en/of
drukken en/of
- onverhoeds de be(e)n(en) en/of de bil(len) van die [slachtoffer] betasten
en/of
- mede door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer]
en/of het fysieke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer]
en/of het feit dat hij, verdachte, een familielid van die [slachtoffer] is
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie doen ontstaan;
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 20 augustus 2014 te Almere, in elk geval in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ),
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) zijnde een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige,
(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het (telkens) een en/of meermalen:
- ( met de kleding aan) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer]
brengen en/of drukken en/of
- de/het be(e)n(en) en/of de bil(len) van die [slachtoffer] betasten.

2.VoorvragenDe officier van justitie heeft de bevoegdheid van deze rechtbank ter terechtzitting aan de orde gesteld, omdat de ten laste gelegde feiten in Almere hebben plaatsgevonden en verdachte nu in Amsterdam woont. Deze zaak was gekoppeld aan een aantal andere strafzaken tegen verdachte, met samenhangende feiten, die mede in dit arrondissement zouden hebben plaatsgevonden, maar in die zaken is - evenals aanvankelijk in de onderhavige zaak - een sepot verleend. In deze zaak is het Openbaar Ministerie na een gegrond bevonden klacht van [slachtoffer] alsnog tot strafvervolging overgegaan.

De rechtbank overweegt als volgt. Op 17 mei 2017 heeft de beklagkamer van het gerechtshof te Amsterdam de klacht van [slachtoffer] (ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering) toegewezen en de officier van justitie te Noord-Holland bevolen verdachte alsnog te vervolgen ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft. Op die datum woonde verdachte in Zaandam, dus in dit arrondissement. Reeds om die reden is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Dit standpunt is andersluidend dan het standpunt dat het Openbaar Ministerie eind 2015 heeft ingenomen, toen immers werd gemeend dat er onvoldoende wettig en/of overtuigend bewijs aanwezig was om verdachte met succes strafrechtelijk te kunnen vervolgen. Terwijl destijds in het strafdossier onvoldoende steunbewijs te vinden was, is dit anders sinds het NFI heeft gerapporteerd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
De verklaring van aangeefster kan niet als bewijs dienen, omdat zij voorafgaand aan haar aangifte is beïnvloed door haar moeder, vriendinnen en familie.
De bevindingen van het NFI staan haaks op die van het TMFI en kunnen daardoor in de visie van de verdediging niet als steunbewijs worden gebruikt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbankAnders dan de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door aangeefster bij de politie afgelegde verklaring. Aangeefster heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd. De door haar geschetste gang van zaken is niet weerlegd door verdachte of door de overige stukken van het strafdossier. Dat aangeefster na het gebeuren niets tegen haar moeder durfde te zeggen omdat zij bang was dat haar moeder weer depressief zou worden, maakt haar verklaring des te geloofwaardiger. Aangeefster heeft eerst tegen [getuige 1] , haar nichtje, die - zo had zij aangeefster voorafgaand aan de onderhavige feiten verteld - hetzelfde zou hebben meegemaakt, gezegd dat zij was misbruikt door verdachte, maar daarna heeft aangeefster dit ook verteld aan haar vriendin [getuige 2] , die haar moeder heeft geïnformeerd. Hierdoor is de moeder van aangeefster alsnog op de hoogte geraakt van het gebeurde en is de onderhavige aangifte gedaan.
Aangeefster heeft verklaard dat zij met verdachte is meegegaan, omdat een bezoek zou worden gebracht aan Walibi in gezelschap van familieleden. De moeder van aangeefster heeft dit in haar verklaring als getuige bevestigd.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Dat aangeefster haar verklaringen zou hebben afgestemd op verklaringen van anderen is niet gebleken.
Het gegeven dat het onderzoek van de politie - ook volgens de officier van justitie - gebrekkig is, met name doordat meerdere onderzoeksmogelijkheden onbenut zijn gebleven, maakt het voorgaande niet anders.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke
vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de
daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en de onder 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
I. Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina’s 208-221). Dit proces-verbaal houdt (onder meer) in de op 1 september 2014 door aangeefster [slachtoffer] afgelegde verklaring:
Ik ben geboren op [geboortedatum] .
Mijn neef [verdachte] heeft mij één keer seksueel misbruikt, in Almere. Op 11 augustus 2014 in de avond kwam hij mij ophalen. Wij zouden naar Walibi gaan. Er zou nog een nichtje meegaan. We zouden bij hem overnachten. Alleen [betrokkene] was in de woning in Almere. Ik ben alleen die keer in dat huis op die slaapkamer geweest. Ik ben op bed gaan zitten omdat ik nergens anders kon gaan zitten.
Toen begon [verdachte] te stoeien. Daarna deed [verdachte] mijn benen omhoog. Hij ging met zijn piemel tegen mij aan, met broek aan.
Ik lag op mijn rug en hij deed mijn benen omhoog en had mijn handen vast.
Hij ging met zijn piemel tegen mijn vagina aan.
Toen ging hij met zijn hand langs mijn been en naar mijn kont. Ik zei “blijf van mij af. Dat wil ik niet.”
Daarna kwam hij weer op mij liggen. Ik zei “Ga van mij af”. Dat deed hij niet.
Hij pakte mijn broek vast aan de bovenkant en probeerde mijn broek naar beneden te trekken maar ik trok hem weer omhoog.
Hij zei: “Laat los voordat ik echt boos word”. Dat zei hij ook echt boos.
Hij trok ook gelijk mijn onderbroek uit.
Toen deed hij zijn vinger in en uit mijn vagina.
Toen kwam hij weer op mij liggen en toen deed hij mijn benen uit elkaar en weer aan de buitenkant van zijn knieën. Toen ging hij met zijn piemel in mijn vagina.
Ik zei: “Het doet wel heel erg pijn”. Maar hij bleef maar doorgaan.
Erin gaan en daarna ging hij er langzaam erin en eruit. Hij gebruikte geen condoom.
Toen ging hij heel snel, heel hard. Daarna was het klaar.
Ik heb gezien dat [verdachte] de deur op slot heeft gedaan. Ik weet niet wat hij met de sleutel heeft gedaan.
II. Een schriftelijk bescheid (beslagmap pagina’s 196-198), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5˚, van het Wetboek van Strafvordering:
Dit geschrift betreft een Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door M. Smit, hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland.
Inbeslagneming
Datum: 20 augustus 2014
Omstandigheden: De aangeefster verklaart dat ze de kleding had gedragen na het seksueel misbruik. Bij thuiskomst had ze de kleding in de was gegooid. Op 20 augustus 2014 heeft aangeefster de kleding uit de wasmand gehaald. De kleding was nog niet uitgewassen. De kleding werd in een plastic tas afgegeven. Door mij is de kleding afzonderlijk in een papieren zak gedaan en in beslag genomen.
Beslagene
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornaam]
Goednummer: PL1100-2014147120-402341
Object: kleding (ondergoed)
III. Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige (los bijgevoegd) d.d. 1 mei 2015:
Op 19 augustus 2014 werd melding gedaan van verkrachting.
Tactisch onderzoek wees uit dat een minderjarig meisje verkracht zou zijn door hieronder genoemde verdachte. De kleding die zij aan had na het incident is door de moeder van het meisje aan de politie gegeven. De kleding leent zich voor DNA-onderzoek.
Verdachte: [verdachte]
.
Sporendragers
SIN: AAHG7007NL
Object: Kleding (Ondergoed)
IV. Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige d.d. 24 juli 2016:
Er is in mei 2015 DNA-onderzoek aan de kleding verricht door het TMFI. Op verzoek van advocaat-generaal J. Weening moet er verdergaand onderzoek worden verricht.
Tijdens het onderzoek is als verdachte aangemerkt:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Stukken van overtuiging
Sporendragers
SIN: AAHG7007NL
Object: Kleding (ondergoed)
Onderzoeksopdracht/vraagstelling
SIN AAHG7007NL (…), DNA-onderzoek met vooronderzoek door het NFI.
Voor
elkhierboven genoemd SVO geldt naast de onderzoeksopdracht/vraagstelling: Genereer DNA-profielen. Neem de DNA-profielen op in de Nederlandse DNA-databank Strafzaken en vergelijk deze met alle daarin reeds aanwezige DNA-profielen. Vergelijk tevens met de in de DNA-databank aanwezige DNA-profiel van de verdachte.
V. Een schriftelijk bescheid (los in het dossier gevoegd) d.d. 12 oktober 2016, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4, van het Wetboek van Strafvordering betreffende een vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf:
Onderzoek naar biologische sporen
De onderbroek AAHG7007NL is onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Hierbij is aan de binnenzijde van de onderbroek sperma aangetroffen. Twee spermasporen zijn bemonsterd en als AAHG7007NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De tailleband van de onderbroek is bemonsterd gericht op het verzamelen van celmateriaal van diegene(n) die met de tailleband in aanraking is/zijn geweest. De bemonsteringen zijn als AAHG7007NL#03 en #04 (binnenzijde) en AAHG7007NL#05 en #06 (buitenzijde) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHG7007NL#01 een bemonstering van de binnenzijde van het kruis van de onderbroek
AAHG7007NL#02 een bemonstering van de binnenzijde van de voorkant van de onderbroek
AAHG7007NL#03 een bemonstering van de linkerzijde van de tailleband aan de binnenzijde
AAHG7007NL#04 een bemonstering van de rechterzijde van de tailleband aan de binnenzijde
AAHG7007NL#05 een bemonstering van de linkerzijde van de tailleband aan de buitenzijde
AAHG7007NL#06 een bemonstering van de rechterzijde van de tailleband aan de buitenzijde
Van het referentiemonster van [slachtoffer] RABK3816NL is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel en het DNA-profiel van [verdachte] RAAM9154NL (geboren op [geboortedatum] ) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In de bemonstering van de binnenzijde van het kruis van de onderbroek (AAHG7007NL#01) is sperma aangetroffen. Uit de bemonstering werd een DNA mengprofiel verkregen dat matcht met slachtoffer en verdachte. De kans dat het DNA-profiel vanuit het sperma matcht met het DNA-profiel van een willekeurig onbekend persoon is kleiner dan één op één miljard.
In de bemonstering van de binnenzijde van de voorkant van de onderbroek (AAHG7007NL#02) is sperma aangetroffen. Uit de bemonstering werd een DNA mengprofiel verkregen dat matcht met slachtoffer en verdachte. De kans dat het DNA-profiel vanuit het sperma matcht met het DNA-profiel van een willekeurig onbekend persoon is kleiner dan één op één miljard.
De tailleband van de onderbroek is bemonsterd gericht op het verzamelen van celmateriaal van diegene(n) die met de tailleband in aanraking is geweest. Uit de bemonsteringen van de binnen- en buitenkant van beide zijden van de tailleband van de onderbroek (AAHG7007NL#03 t/m #06) werd een DNA mengprofiel verkregen dat matcht met slachtoffer en verdachte.
VI. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 18 maart 2015 (dossierpagina’s 223-231):
[verdachte] stelde voor iets leuks met de kinderen te doen. Hij kwam eerst [slachtoffer] ophalen en daarna zouden ze een nichtje ophalen. [slachtoffer] was enthousiast want ze ging naar Walibi.
3.5.
BewijsoverwegingDe rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts verdachte en het slachtoffer aanwezig waren bij de beweerde seksuele handelingen en dus ook zij alleen daarover kunnen verklaren. Indien deze verklaringen uiteen lopen, dient te worden bezien of het dossier en/of het verhandelde ter zitting aanknopingspunten bevatten die één van beide lezingen (meer) ondersteunt. Daarbij geldt dat met name in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting moet de rechtbank wel onverminderd de overtuiging krijgen dat de feiten zijn gepleegd, zoals deze verdachte worden verweten.
De rechtbank overweegt dat de - hiervoor als betrouwbaar aangemerkte - verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de bevindingen van het NFI, die zijn neergelegd in het rapport van 12 oktober 2016. Het NFI heeft verschillende delen van de onderbroek die [slachtoffer] de desbetreffende avond/nacht aan had bemonsterd en de monsters onderzocht.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor de door de verdediging nog gedane suggestie dat de onderzochte onderbroek, waarvan een foto in het dossier zit en die sterke gelijkenissen vertoont met de door [slachtoffer] in haar aangifte omschreven onderbroek (een blauwe boxer met een roze rand), niet van [slachtoffer] was. Zowel in de bemonstering van de binnenzijde van het kruis van de onderbroek (AAHG7007NL#01) als in de bemonstering van de binnenzijde van de voorkant van de onderbroek (AAHG7007NL#02) is sperma aangetroffen. Uit beide bemonsteringen is een DNA-mengprofiel verkregen dat matcht met slachtoffer en verdachte. De kans dat het DNA-profiel vanuit het sperma matcht met het DNA-profiel van een willekeurig onbekend persoon is kleiner dan één op één miljard, zo concludeert het NFI.
De omstandigheid dat in een rapport van het TMFI van 13 juli 2015 is geconcludeerd dat de door het TMFI afgenomen bemonsteringen van het kruis van de onderbroek geen sperma lijken te bevatten, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bewijswaarde van voormelde NFI bevindingen als steunbewijs.
Hoewel de desbetreffende onderbroek ongeveer een week in de wasmand heeft gelegen voordat deze is veilig gesteld, zijn er geen aanwijzingen dat sprake is van relevante contaminatie. Het onderzoek ter terechtzitting heeft geen aanwijzing opgeleverd voor een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van sperma van verdachte in de onderbroek van [slachtoffer] dan de verklaring die volgt uit de aangifte.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 11 augustus 2014 te Almere door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] gevingerd en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
gemeenschap gehad met die [slachtoffer] ,
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] heeft gevraagd mee te gaan naar Walibi en haar heeft
verteld dat er nog een nichtje mee zou gaan en
- die [slachtoffer] heeft opgehaald en heeft meegenomen naar een woning
in Almere (waar slechts een andere man aanwezig was en waar die [slachtoffer] nog nooit was geweest) en
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een kamer in voornoemde woning
en de deur van bovengenoemde kamer op slot heeft gedaan en de sleutel uit het slot heeft gehaald en
- onverhoeds boven op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en
onverhoeds de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken dan
wel heeft geprobeerd de broek van die [slachtoffer] naar beneden te trekken
en op boze toon die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Laat los voordat ik echt boos word", (nadat die [slachtoffer] haar broek weer omhoog
had getrokken) en
- mede door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer]
en het fysieke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer]
en het feit dat hij, verdachte, een familielid van die [slachtoffer] is
aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 11 augustus 2014 te Almere, door feitelijkheden
[slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
- ( met de kleding aan) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer] brengen en drukken en
- de benen en de billen van die [slachtoffer] betasten,
en bestaande die feitelijkheden uit het:
- die [slachtoffer] vragen mee te gaan naar Walibi en haar vertellen dat
er nog een nichtje mee zou gaan en
- die [slachtoffer] ophalen en meenemen naar een woning in Almere (waar
slechts een andere man aanwezig was en waar die [slachtoffer] nog nooit was geweest) en
- die [slachtoffer] meenemen naar een kamer in voornoemde woning en
de deur van bovengenoemde kamer op slot doen en de sleutel uit het
slot halen en
- onverhoeds de benen van die [slachtoffer] omhoog doen en de handen van
die [slachtoffer] vasthouden en (met de kleding aan) onverhoeds zijn,
verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer] brengen en
drukken en
- onverhoeds de benen en de billen van die [slachtoffer] betasten
en
- mede door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer]
en het fysieke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer]
en het feit dat hij, verdachte, een familielid van die [slachtoffer] is
aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie doen ontstaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1,primair
Verkrachting.
Feit 2,primair
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft als strafverminderende omstandigheid in aanmerking genomen dat de berechting te lang op zich heeft laten wachten.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn toen 14-jarige nichtje seksueel misbruikt, waarbij zij door hem is verkracht. Hij heeft zijn nichtje naar een huis in Almere gelokt door haar een uitje in gezelschap naar Walibi in het vooruitzicht te stellen. Verdachte heeft eerst met zijn vinger in haar vagina gezeten en vervolgens heeft hij haar met zijn penis gepenetreerd en tegen haar wil seks met haar gehad en daarnaast andere ontuchtige handelingen verricht. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Naar algemene ervaringsregels kan dergelijk misbruik grote en langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken, voor zowel slachtoffers, als ook voor hun omgeving. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat het slachtoffer en haar moeder veel leed en verdriet is aangedaan, temeer doordat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zij binnen de familiesfeer meenden in hem te mogen stellen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD), gedateerd 2 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, maar niet ter zake van zedendelicten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de onderzoeksbevindingen van drs. A. de Jong, GZ-psycholoog en de daaruit getrokken conclusies die zijn weergegeven in de pro justitia rapportage, gedateerd 9 december 2015. In deze rapportage is onder meer vermeld dat vanwege de procespositie van betrokkene, die heeft geweigerd in te gaan op de seksuele anamnese, het tenlastegelegde en de juridische antecedenten die in het UJD worden beschreven, geen analyse kon worden gemaakt tussen een eventuele stoornis en het delict, indien bewezen. Over de toerekeningsvatbaarheid, het recidivegevaar, de zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden en eventueel gewenste/noodzakelijke interventies kunnen daarom geen uitspraken worden gedaan.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het in verband met het voorgeleidingsadvies over de verdachte uitgebrachte summiere voorlichtingsrapport gedateerd 9 juni 2015 van
L. Kok als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De aanvraag voor het opstellen van een reclasseringsadvies ten behoeve van de terechtzitting is op 12 augustus 2015 retour gezonden, omdat verdachte geen inhoudelijk gesprek wilde voeren met de reclassering.
De rechtbank neemt ten aanzien van de strafmaat tot uitgangspunt de straf die volgens de LOVS-oriëntatiepunten passend is. Voor een verkrachting is dat uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer ten tijde van het gebeuren nog maar 14 jaar oud was en dat er sprake is van een familierelatie tussen hem en het slachtoffer. Ten aanzien van de proceshouding van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De termijn heeft een aanvang genomen op 6 juni 2015, op die datum is verdachte voor het eerst verhoord. Na de beslissing van het gerechtshof in de beklagzaak is anderhalf jaar verstreken. Het eindvonnis wordt heden op 13 november 2018 gewezen. Aangezien de rechtbank niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de vrijheidsstraf die zij anders aan verdachte zou hebben opgelegd voor de helft in voorwaardelijke vorm opleggen waarmee tevens wordt bereikt dat verdachte door een langdurige voorwaardelijke straf wordt weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel
Mr. L.M. Wagemaker, advocaat te Hoorn, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,- als voorschot ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die laatstgenoemde als gevolg van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5.000,- rechtstreeks voortvloeit uit het de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gezien de op schrift gestelde toelichting op de vordering benadeelde partij d.d. 25 oktober 2018 en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is zonder feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet (genoegzaam) komen vast te staan dat de schade voor zover die het bedrag van € 5.000,- te boven gaat het rechtstreeks gevolg is van de hiervoor in de rubriek
bewezenverklaringonder 3.6 bewezen verklaarde feiten. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verkrachting en aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 november 2018.
Mr. N.O.P. Roché is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.