ECLI:NL:RBNHO:2018:11389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
c/15/272371 HA RK 18-63
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken

In deze zaak heeft verzoeker op 28 maart 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S.K.A. Efstratiades, de behandelend rechter in twee belastingzaken. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 16 januari 2018, waar verzoeker meende dat de rechter onjuiste informatie had verschaft over de stand van zaken in een andere zaak en aanvankelijk uitstel van behandeling had geweigerd. De wrakingskamer heeft het verzoek op 29 mei 2018 behandeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief kunnen rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet op de hoogte hoeft te zijn van uitspraken van collega-rechters en dat de beslissing om uitstel te verlenen niet onder druk van verzoeker is genomen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/ 272371 HA RK 18-63
Beslissing van 29 mei 2018
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Amsterdam,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.K.A. Efstratiades,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 28 maart 2018, ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 29 maart 2018, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 17/5030 IB/PVV H1 en HAA 17/5031 IB/PVV H1, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
Bij beslissing van 15 januari 2018 van mr. M.W. Koenis is het beroep van verzoeker in de hoofdzaak HAA 17/5030 IB/PVV H1 voor zover gericht tegen de voorlopige aanslagen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep gericht is tegen de Mededeling verrekening of terugbetaling. Verzoeker heeft op 1 februari 2018, ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 2 februari 2018, verzet ingesteld. De behandelend rechter is mr. S.K.A. Efstratiades.
1.3
Verzoeker heeft op 8 november 2017, ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 9 november 2017, beroep ingesteld in de hoofdzaak HAA 17/5031 IB/PVV H1. De behandelend rechter is eveneens mr. S.K.A. Efstratiades.
1.4
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.5
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 15 mei 2018. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn verschenen de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker stelt geen vertrouwen meer te hebben in de behandeling van de hoofdzaken door de rechter en haar daarom te wraken. Verzoeker baseert het wrakingsverzoek op de volgende gronden:
- de rechter heeft op de zitting van 16 januari 2018 tijdens de behandeling van de zaken HAA 17/2643 en HAA 17/5031 onjuiste informatie verschaft over de stand van zaken in de zaak HAA 17/5030 door te zeggen dat zij niet wist wat de stand van zaken was, terwijl op dat moment al uitspraak in die zaak was gedaan. Verzoeker gelooft niet dat de rechter dat niet wist.
- de rechter heeft in eerste instantie uitstel van de behandeling van de zaak HAA 17/5031 geweigerd, en dit uitstel vervolgens, onder druk van de dreiging met het indienen van een klacht bij de Procureur-Generaal, aan het eind van de zitting alsnog verleend.

3.Het verweer van de rechter tegen het verzoek

3.1
De rechter bestrijdt met klem tijdens de zitting van 16 januari 2018 onjuiste informatie te hebben verschaft over de zaak HAA 17/5030. Zij geeft aan te hebben uitgelegd dat in deze zaak inhoudelijk een andere discussie speelt en dat deze zaak daarom niet (ook) op de zitting van 16 januari 2018 is gezet. Voorts weerspreekt zij te hebben geweten dat in de zaak HAA 17/5030 op 15 januari 2018 uitspraak is gedaan, nu deze uitspraak door een collega rechter is gedaan.
3.2
Ten aanzien van het verzoek om uitstel in de zaak HAA 15/5031 stelt de rechter dat zij aan het begin van de zitting heeft aangegeven in elk geval met de behandeling van deze zaak te willen starten omdat deze zaak en zaak HAA 17/2643 hetzelfde geschilpunt betreffen en te zien hoever ze konden komen met de behandeling van deze zaken. Na een inhoudelijke behandeling van beide zaken waarin verzoeker had aangegeven dat hij, anders dan in de zaak HAA 17/2643, in de zaak HAA 17/5031 wel over bewijsstukken beschikte, heeft de rechter, na een korte schorsing van de zitting, de behandeling van de zaak HAA 17/5031 aangehouden en verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken de door hem bedoelde bewijsstukken aan de rechtbank toe te sturen. De rechter weerspreekt dat deze beslissing is genomen onder druk van de dreiging van verzoeker met het indienen van een klacht en verklaart dat de aanhouding van de behandeling van deze zaak louter is ingegeven door het bewijsaanbod.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Verzoeker heeft bij brief van 2 januari 2018, ter griffie van de rechtbank ontvangen op 3 januari 2018, verzocht om uitstel van de behandeling van zaak HAA 17/5031. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 8 januari 2018 afgewezen. Ter zitting van 16 januari 2018 heeft verzoeker zijn verzoek om uitstel herhaald. De beslissing van de rechter tot - aanvankelijke - afwijzing van het uitstelverzoek is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet voor. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een beslissing die de bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen. Het door verzoeker gelegde verband met de hierna te bespreken wrakingsgrond leidt, gelet op de uitkomst van die bespreking, niet tot een ander oordeel.
Daar komt bij dat de rechter het verzoek om uitstel, na een inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting van 18 januari 2018, alsnog heeft gehonoreerd teneinde tegemoet te komen aan de wens van verzoeker om stukken te mogen overleggen.
4.3
Ten aanzien van de wrakingsgrond dat de rechter volgens verzoeker tijdens de zitting van 16 januari 2018 onjuiste informatie heeft verschaft over de stand van zaken in de zaak HAA 17/5030 en dat niet geloofwaardig is dat de rechter van de gedane uitspraak in de zaak HAA 17/5030 niets wist, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer acht het zonder meer geloofwaardig dat een rechter niet op de hoogte is van bij collega’s lopende zaken en van de uitspraken die door collega’s daarin worden of zijn gedaan. Alleen al daarom is de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden niet gerechtvaardigd.
4.4
Derhalve is de wrakingskamer niet gebleken van één of meer omstandigheden die een concrete aanwijzing zouden kunnen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
4.5
De slotsom is dan ook dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en verweerder in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter,
mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.