ECLI:NL:RBNHO:2018:11244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
15/973720-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor schuldwitwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 187.396,31, gebaseerd op feiten die bewezen waren verklaard in een eerdere strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter waarde van € 44.407,97, maar heeft dit bedrag met € 5.000,00 verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn met 23 maanden. Uiteindelijk is het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 39.407,97. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de vordering heeft beoordeeld op basis van de ontnemingsrapportage en de bewijsstukken uit de eerdere strafzaak. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsvrouw van de veroordeelde in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie grotendeels gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973720-13 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 18 december 2018
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
27 februari 2017 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [adres] ,
hierna: veroordeelde.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 27 februari 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 187.396,31en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2015 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 22 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam veroordeelde – kortgezegd – veroordeeld wegens schuldwitwassen, meermalen gepleegd. Volgens de officier van justitie is heeft veroordeelde door middel van of uit baten van deze strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen (artikel 36e lid 2 Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op
3 oktober 2017. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2017 zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsvrouw
mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Aangezien veroordeelde op
3 oktober 2017 nog niet op de ontnemingsvordering was gehoord, is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om veroordeelde nogmaals te doen uitnodigen voor een verhoor door de financiële recherche met betrekking tot de ontnemingsvordering en de onderliggende ontnemingsrapportage. De rechtbank heeft afgewezen het verzoek om te doen horen als getuigen [medeveroordeelde, persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] en heeft erop gewezen dat schriftelijke verklaringen van personen ter onderbouwing bij de conclusies kunnen worden gevoegd. Tevens zijn termijnen bepaald in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van veroordeelde gewisselde conclusie van eis (d.d. 24 januari 2018), conclusie van antwoord (d.d. 9 maart 2018), conclusie van repliek (d.d. 9 april 2018) en conclusie van dupliek (d.d. 7 mei 2018).
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 november 2018. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsvrouw en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 18 december 2018.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 71.433,95. Dit bedrag is opgebouwd uit het wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van de woning (€ 11.806,05), voertuigen (€ 22.099,64), salarisbetalingen (€ 8.309,29), horloges en sieraden (€ 17.500,00) en contante stortingen
(€ 11.718,97).
Volgens de officier van justitie moet, in reactie op het betoog van de raadsvrouw, het te ontnemen bedrag nog met € 5.000,00 worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

4.Het standpunt van veroordeelde en haar raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan veroordeelde maximaal een bedrag van € 24.288,64 kan worden ontnomen. Dit bedrag is opgebouwd uit het wederrechtelijk verkregen voordeel uit huurpenningen (€ 10.889,00), voertuigen (€ 7.099,64) en horloges en sieraden (€ 6.300,00).
Voorts is er volgens de raadsvrouw sprake van overschrijding van de redelijke termijn met bijna 23 maanden, hetgeen er volgens haar toe moet leiden dat het uiteindelijk te ontnemen bedrag met 20 procent wordt verminderd. Uitgaande van de berekening van de verdediging van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dit concreet neer op een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 4.857,73.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens een strafbaar feit door middel waarvan of uit baten waarvan veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen (artikel 36e lid 2 Sr).
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 22 juni 2017 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, waarbij is bewezenverklaard dat:
zij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 27 mei 2013 te Eindhoven en/of Nuenen en/of elders in Nederland, zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft zij:
A
geldbedragen die werden aangewend ter betaling van huur en inrichtingskosten van de woning aan [adres woning] voorhanden gehad en omgezet, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
C
voertuigen (te weten een BMW 320i met kenteken [kenteken] en een Seat Ibiza met kenteken [kenteken] ) voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voertuigen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
D
meerdere (beweerdelijke) (loon)betalingen door [bedrijf 1] verworven en voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die (beweerdelijke) (loon)betalingen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
E
- kleding en schoenen en een horloge (Cartier) en een sieraad en andere voorwerpen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt en
- contante geldbedragen waarmee horloges (van het merk Audemars Piguet) zijn betaald
voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die kleding en schoenen en dat horloge en dat sieraad en die geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat arrest bewezenverklaarde strafbare feit(en).
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 15 september 2016 heeft rechercheur 233, als financieel rechercheur werkzaam bij de Dienst Landelijke Recherche een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde.
5.3
De beoordeling
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van de door haar gepleegde strafbare feiten, te weten schuldwitwassen, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de hiervoor weergegeven bewezenverklaring van de feiten en de door het gerechtshof voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het arrest van 22 juni 2017. Voorts heeft de rechtbank zich gebaseerd op de ontnemingsrapportage en de daarbij gevoegde bijlagen.
Het daadwerkelijk door veroordeelde genoten voordeel bestaat naar het oordeel van de rechtbank niet enkel en alleen uit (in)direct geldelijk gewin, de verkrijging van voorwerpen en/of de besparing van kosten, maar het voordeel kan ook bestaan uit het gebruik en/of genot van (on)roerende goederen zoals, bijvoorbeeld, het feitelijk kunnen bewonen van een woning en het vrijelijk kunnen beschikken over geld van derden om een woning naar eigen smaak te kunnen inrichten.
De rechtbank zal hierna de in de ontnemingsrapportage vermelde posten, voor zover nog opgenomen in de aangepaste vordering van de officier van justitie, en de opgeworpen geschilpunten bespreken.
Woning
Wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde zou hebben genoten uit de woning, stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie en de raadsvrouw het grotendeels eens zijn met elkaar. Zij verschillen alleen nog van mening over de vraag wie de bemiddelingskosten van € 917,05 heeft betaald voor het huis in [woonplaats] . Ter zitting heeft de raadsvrouw een verklaring van de vader van veroordeelde overgelegd waarin staat dat hij deze kosten heeft betaald. De rechtbank acht deze betaling door de vader aannemelijk en zal dit bedrag daarom aftrekken van het bedrag van € 11.806,05, waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel wat betreft de woning uitkomt op een bedrag van € 10.889,00.
Auto’s
Veroordeelde heeft gedurende de onderzoeksperiode de beschikking gehad over meerdere personenauto’s. Er is bewezenverklaard dat zij voertuigen voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig waren. Het gaat hierbij om een BMW 320i en een Seat Ibiza. Het voordeel dat veroordeelde heeft genoten, behelst de waarde die de auto had ten tijde van het verkrijgen daarvan. Dit was blijkens de ontnemingsrapportage voor de BMW een bedrag van € 10.500,00 en voor de Seat een bedrag van € 5.000,00. Het voordeel dat veroordeelde heeft gehad met het bezit van de Seat staat niet ter discussie. Wat betreft de BMW overweegt de rechtbank dat veroordeelde deze auto tot 26 november 2017 op haar naam had staan; dat anderen gebruik maakten van deze auto doet niet aan af aan het voordeel dat veroordeelde heeft gehad. Aannemelijk is dat veroordeelde tot het voorjaar van 2017 de BMW in bezit heeft gehad, zoals ook door de verdediging naar voren is gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om [medeveroordeelde, persoon 1] als getuige te doen horen over dit onderwerp. De rechtbank zal de in de ontnemingsrapportage berekende waarde van de BMW hanteren bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde is voor wat betreft de andere auto’s vrijgesproken. Dat geldt ook ten aanzien van de Fiat Punto, nu de vrijspraak voor ‘overige voertuigen’ bezwaarlijk anders kan worden begrepen. De rechtbank is het dan ook eens met de raadsvrouw dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van deze Fiat. Aannemelijk is dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde door het bezit van de BWM en Seat heeft gehad een bedrag behelst van € 15.500,00.
Salaris
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de (beweerdelijke) (loon)betalingen door [bedrijf 1] . door veroordeelde na korte termijn zijn terugbetaald aan de verstrekker daarvan, zodat veroordeelde van die betalingen geen financieel voordeel heeft gehad. De rechtbank zal deze bedragen daarom niet betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Horloges en sieraden
In de onderzochte periode heeft veroordeelde een horloge van Cartier (type Pasha) en een ring voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig waren. Veroordeelde is door het gerechtshof veroordeeld voor het witwassen van dit horloge en dit sieraad. Het horloge is gekocht bij juwelier [juwelier] en had blijkens de bij de ontnemingsrapportage gevoegde bijlagen (pagina 1619) een verkoopprijs van € 1800,00. De ring is op 10 februari 2011 verkocht door [bedrijf 2] voor een bedrag van € 4.500,00 (pagina 772). Gelet op voornoemde aanschafprijzen is aannemelijk dat veroordeelde op dit onderdeel een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van in totaal € 6.300,00.
Dat veroordeelde ook uit andere sieraden en/of horloges wederrechtelijk verkregen voordeel zou hebben genoten, is niet aannemelijk. Veroordeelde is door het gerechtshof daarvoor immers vrijgesproken.
Contante stortingen
Uit het onderzoek is gebleken dat over de periode van 27 januari 2010 tot en met
21 maart 2012 diverse malen contante stortingen op de bankrekening van veroordeelde bij ING Bank N.V. zijn gedaan. Bij zes bijschrijvingen op deze rekening bleek sprake van het storten van één of meerdere biljetten van 500 euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van 500 euro veelal in het criminele circuit worden gebruikt. Het gerechtshof heeft bovendien bewezenverklaard dat veroordeelde zich in genoemde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante geldbedragen. De enkele stelling dat de vader van veroordeelde geld heeft gestort op de bankrekening van veroordeelde is verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Datzelfde geldt voor de stelling dat veroordeelde slechts als tussenpersoon fungeerde en geen voordeel heeft genoten van de contante stortingen. Dat van de contante geldbedragen horloges (van het merk Audemars Piguet) zijn betaald, zoals het gerechtshof bewezen heeft verklaard, sluit – anders dan de verdediging veronderstelt – ook niet uit dat veroordeelde voordeel heeft genoten. In totaal is in genoemde periode een bedrag van € 11.718,97 op haar bankrekening gestort. Dit is dan ook het bedrag dat als wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde zal worden toegerekend.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel inclusief de besparing van kosten bedraagt op basis van het vorenstaande:
Woning: € 10.889,00
Auto’s: € 15.500,00
Salaris: € 0,00
Horloge en ring: € 6.300,00
Contante stortingen bankrekening:
€ 11.718,97 +
Totaal: € 44.407,97

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een haar op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Bij de vaststelling van het door veroordeelde te betalen bedrag heeft de rechtbank het volgende mee laten wegen:
redelijke termijn
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6 lid 1 van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in haar strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment het moment, bedoeld in artikel 311 lid 1 Sv, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten
7 januari 2015.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 18 december 2018, dat wil zeggen 47 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 23 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal daarom, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) en het standpunt van de officier van justitie, het ontnemingsbedrag met een bedrag van € 5.000,00 verminderen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 39.407,97(€ 44.407,97 minus € 5.000,-).

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 39.407,97(zegge: negen en dertig duizend vier honderd zeven euro en zeven en negentig cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 39.407,97ter ontneming van door haar wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mrs. H. Brouwer en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2018.