ECLI:NL:RBNHO:2018:11167

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
15/973721-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van gewoontewitwassen met vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 2.953.186,05, dat voortkwam uit haar strafbare activiteiten. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 3.261.753,16, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd met € 10.000,00 vanwege een overschrijding van de redelijke termijn met 23 maanden. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de veroordeelde, haar raadsvrouw en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de ontnemingsrapportage en de bewijsstukken uit de eerdere strafzaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten van haar strafbare feiten, en heeft de ontnemingsmaatregel opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973721-13 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 18 december 2018
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
27 februari 2017 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in PI Utrecht - Nieuwersluis ZBBI,
hierna: veroordeelde.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 27 februari 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 3.261.753,16en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2015 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 22 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam veroordeelde – kort gezegd – veroordeeld wegens gewoontewitwassen. Volgens de officier van justitie heeft veroordeelde door middel van of uit baten van deze strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen (artikel 36e lid 2 Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op
3 oktober 2017. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2017 zijn gehoord de raadsvrouw van veroordeelde,
mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Aangezien veroordeelde op
3 oktober 2017 nog niet op de ontnemingsvordering was gehoord, is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om veroordeelde nogmaals te doen uitnodigen voor een verhoor door de financiële recherche met betrekking tot de ontnemingsvordering en de onderliggende ontnemingsrapportage. De rechtbank heeft afgewezen het verzoek om te doen horen als getuigen [medeveroordeelde, persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] ,
[persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] en heeft erop gewezen dat schriftelijke verklaringen van personen ter onderbouwing bij de conclusies kunnen worden gevoegd. Tevens zijn termijnen bepaald in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van veroordeelde gewisselde conclusie van eis (d.d. 24 januari 2018), conclusie van antwoord (d.d. 9 maart 2018), conclusie van repliek (d.d. 9 april 2018 en conclusie van dupliek (.d.d. 7 mei 2018).
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 november 2018. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsvrouw en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 18 december 2018.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 3.173.567,16. Het uiteindelijk te ontnemen bedrag kan, in reactie op het betoog van de raadsvrouw, met € 5.000,00 worden gematigd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

4.Het standpunt van veroordeelde en haar raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan veroordeelde maximaal een bedrag van € 353.469,37 kan worden ontnomen. Dit bedrag bestaat uit het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een in bewaring gegeven geldbedrag (€ 40.000,00), contante geldbedragen (€ 241.472,05), voertuigen (€ 20.499,00), vakanties (€ 400,00) en uitgaven in verband met de zoon van veroordeelde (€ 51.098,32).
De raadsvrouw heeft verzocht om vermindering van het uiteindelijk te ontnemen bedrag met een bedrag van € 15.000,00 in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft zij verzocht om matiging van het te ontnemen bedrag in verband met de draagkracht van de veroordeelde.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens een strafbaar feit door middel waarvan of uit baten waarvan veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen (artikel 36e lid 2 Sr).
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 22 juni 2017 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij is bewezenverklaard dat:
zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 mei 2013 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij:
A
een contant geldbedrag ad (ongeveer) 2.700.000 euro voorhanden gehad, terwijl zij wist, dat dit contante geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
B
meermalen een contant geldbedrag verworven en voorhanden gehad en omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
C
voertuigen (te weten een Audi A3 met kenteken [kenteken] en een Mercedes-Benz C180 met kenteken [kenteken] en een Fiat 500 met kenteken [kenteken] ) verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die voertuigen middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
D
van een vakantiereis naar Dubai gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat deze vakantiereis middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
E
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van kleding en audio-apparatuur en een boot en huisraad en een grafsteen en spelcomputers (van het merk Wii en Playstation en Nintendo) en televisies en iPods en een telefoon, verworven en voorhanden gehad,
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van een feest en abonnementen een bekeuring en bijlessen en onderhoudskosten van een graf, verworven en voorhanden gehad,
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van geldbedragen waarmee ten gunste van ‘ [persoon 10] ’ en ‘en [persoon 11] ’ en ‘ [persoon 12] ’ en en ‘ [persoon 13] ’ betalingen werden gedaan, verworven en voorhanden gehad,
terwijl zij telkens wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 9 december 2016 heeft rechercheur 233, als financieel rechercheur werkzaam bij de Dienst Landelijke Recherche een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van het door haar gepleegde strafbare feit, te weten gewoontewitwassen. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de hiervoor weergegeven bewezenverklaring van het feit en de door het gerechtshof voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het arrest van 22 juni 2017. Voorts heeft de rechtbank zich gebaseerd op de ontnemingsrapportage en de daarbij gevoegde bijlagen.
De rechtbank zal hierna de daarin vermelde posten, voor zover nog opgenomen in de aangepaste vordering van de officier van justitie, en de opgeworpen geschilpunten bespreken.
In bewaring gegeven geldbedrag
Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat veroordeelde een van medeveroordeelde [medeveroordeelde, persoon 1] afkomstig geldbedrag van ongeveer € 2.700.00,00 voorhanden heeft gehad, dat dit geldbedrag onmiddellijk van misdrijf afkomstig was en dat veroordeelde van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Als rechter in de ontnemingszaak is de rechtbank gebonden aan het oordeel van de rechter in de strafzaak. Dit betekent dat het voorhanden hebben van genoemd geldbedrag niet meer ter discussie staat en als vaststaand wordt aangenomen. Nu uit dient te worden gegaan van het voorhanden hebben van genoemd geldbedrag, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om [medeveroordeelde, persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] hierover als getuigen te horen. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat veroordeelde op dit punt € 2.700.000,00 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dat veroordeelde is vrijgesproken van andere varianten van witwassen dan ‘voorhanden hebben’ maakt dat niet anders. Veroordeelde heeft ofwel dit geld uitgegeven, ofwel zij beschikt daar nog altijd over, maar op dit punt heeft veroordeelde niet willen verklaren. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 2.700.00000 betrekken in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank acht het eveneens niet noodzakelijk om getuigen te horen over het uitgavenpatroon van veroordeelde. Ook indien getuigen zouden bevestigen dat veroordeelde er geen exorbitant uitgavenpatroon op nahield, blijft immers overeind staan dat veroordeelde op dit punt een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van
€ 2.700.000,00. Het (voorwaardelijk) getuigenverzoek wordt dan ook afgewezen.
Contante geldbedragen
Uit het onderzoek is gebleken dat in de periode van 18 mei 2005 tot en met 31 december 2012 in totaal 240 bedragen contant op de bankrekening van veroordeelde zijn gestort. Bij elkaar gaat het om een bedrag van € 241.472,05 dat op haar rekening is gestort en dit is dan ook het bedrag dat als wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde zal worden toegerekend.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde maandelijks een bedrag van € 3.500,00 heeft ontvangen van medeveroordeelde [medeveroordeelde, persoon 1] . Dat sprake zou zijn geweest van een dergelijke maandelijkse betaling is op niet meer gebaseerd dan een enkel afgeluisterd gesprek tussen [medeveroordeelde, persoon 1] en een ander persoon, hetgeen de rechtbank onvoldoende acht.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank dan ook uit van een bedrag van € 241.472,05 aan contante betalingen.
Voertuigen
Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat veroordeelde een Audi A3, een Mercedes-Benz en een Fiat 500 heeft verworven en voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat die voertuigen middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. Het gerechtshof heeft veroordeelde vrijgesproken van het witwassen ten aanzien van ‘overige voertuigen’, hetgeen bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan dat veroordeelde ook is vrijgesproken voor de Piaggo C38. Daarom zal de rechtbank de scooter niet betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft gehad van de verschillende voertuigen. Gelet op de omstandigheid dat de officier van justitie de Fiat 500 niet heeft betrokken bij de berekening, zal de rechtbank dit evenmin doen. Blijkens de ontnemingsrapportage betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de Audi A3 € 8.154,00 en dat van de Mercedes-Benz
€ 11.550,00, tezamen een bedrag van € 19.704,00. De rechtbank zal dit bedrag betrekken bij de eindberekening.
Vakanties
Wat betreft de vakanties overweegt de rechtbank het volgende. Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat verdacht gebruik heeft gemaakt van een vakantiereis naar Dubai terwijl zij wist dat (de betaling van) die vakantiereis middellijk uit enig misdrijf afkomstig was. Dat de tijdens die reis gemaakte verblijfskosten niet expliciet zijn vermeld in de bewezenverklaring, wil naar het oordeel van de rechtbank niet zeggen dat veroordeelde op dit punt geen voordeel heeft genoten. Zo heeft het gerechtshof overwogen (en is ook niet in geschil) dat ook die kosten van het verblijf (zowel voor veroordeelde als voor haar zoon) door [medeveroordeelde, persoon 1] zijn betaald. Dat uiteindelijk is bewezenverklaard dat veroordeelde heeft witgewassen door ‘gebruikmaking van de reis’, betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat de kosten van het verblijf niet bij de bepaling van het wederechtelijk verkregen voordeel kunnen worden meegenomen. Ook de ten behoeve van deze reis gemaakte kosten van de zoon zullen (voor de helft) worden betrokken in de berekening, als besparing van kosten voor veroordeelde. In dit verband staat immers vast dat veroordeelde wist en er mee heeft ingestemd dat [medeveroordeelde, persoon 1] de reis voor haar zoon zou bekostigen.
Gelet hierop zal de rechtbank het gehele bedrag van de reis naar Dubai betrekken in de berekening, een en ander conform de ontnemingsrapportage, dus voor een bedrag van
€ 2.010,00.
Uitgaven in verband met zoon
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de berekening die in de ontnemingsrapportage is gemaakt van uitgaven die door [medeveroordeelde, persoon 1] zouden zijn gedaan ten behoeve van de zoon van [medeveroordeelde, persoon 1] en veroordeelde niet moet worden meegenomen bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft ter zitting uitdrukkelijk betwist dat zij heeft ingestemd met deze uitgaven, die door [medeveroordeelde, persoon 1] zouden zijn gedaan ten behoeve van haar zoon . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde met genoemde uitgaven kosten heeft bespaard die zij anders wel zou hebben gemaakt en dus voordeel heeft gehad van de onder deze post opgenomen bedragen. Deze bedragen zullen daarom niet worden betrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel inclusief de besparing van kosten bedraagt op basis van het vorenstaande:
In bewaring gegeven geldbedrag: € 2.700.000,00
Contante geldbedragen: € 241.472,05
Voertuigen: € 19.704,00
Vakanties: € 2.010,00
Uitgaven in verband met zoon:
€ 0,00 +
Totaal: € 2.963.186,05

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een haar op te leggen betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank acht het verzoek van de verdediging om het te betalen bedrag in verband met de gestelde ontoereikende draagkracht van veroordeelde naar beneden bij te stellen thans onvoldoende gemotiveerd. Stukken waaruit een volledig zicht gekregen kan worden op de financiële situatie van veroordeelde zijn in de onderhavige procedure niet verstrekt. De enkele stelling dat veroordeelde thans onvoldoende middelen vergaart, is onvoldoende. Veroordeelde kan zich eventueel in de toekomst in dit kader tot de rechtbank wenden op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Bij de vaststelling van het door veroordeelde te betalen bedrag heeft de rechtbank het volgende mee laten wegen:
redelijke termijn
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6 lid 1 van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in haar strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment het moment, bedoeld in artikel 311 lid 1 Sv, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten
7 januari 2015.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 18 december 2018, dat wil zeggen 47 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 23 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal daarom gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), het ontnemingsbedrag in redelijkheid met een bedrag van € 10.000,00 verminderen. Het door veroordeelde te betalen bedrag wordt daarmee vastgesteld op € 2.953.186,05.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 2.953.186,05.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 2.953.186,05
(zegge: twee miljoen negen honderd drie en vijftig duizend honderd zes en tachtig euro en vijf cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 2.953.186,05 ter ontneming van door haar wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mrs. H. Brouwer en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2018.