ECLI:NL:RBNHO:2018:1116

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/15/269471 / FA RK 18-427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het ouderlijk gezag en beoordeling van acute bedreiging voor de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot schorsing van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De Raad heeft aangevoerd dat de minderjarige de rol van haar vader als zeer belastend ervaart en dat de vader niet in staat is om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen. De Raad heeft verzocht om schorsing van het gezag van de vader op basis van artikel 1:268 van het Burgerlijk Wetboek, omdat er een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige zou zijn.

Tijdens de zitting op 9 februari 2018 zijn de moeder en de minderjarige niet verschenen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.J.A. Verhoeven, heeft zich verzet tegen het verzoek van de Raad. Hij heeft betoogd dat er geen redenen zijn voor beëindiging van het gezag en dat er geen spoedeisende situatie is die schorsing rechtvaardigt. De GI heeft echter aangegeven dat de minderjarige uit balans raakt van elke toenadering door de vader, wat de situatie spoedeisend maakt.

De rechtbank heeft overwogen dat voor schorsing van het gezag een acute en ernstige bedreiging moet bestaan. De rechtbank concludeert dat de Raad niet voldoende heeft aangetoond dat er actuele omstandigheden zijn die een schorsing van het gezag rechtvaardigen. De druk die de minderjarige voelt door de aanwezigheid van haar vader is niet voldoende om aan de wettelijke criteria voor schorsing te voldoen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van het gezag van de vader afgewezen. De zaak zal op een aparte zitting verder worden behandeld met betrekking tot de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/269471 / FA RK 18-427
datum uitspraak: 12 februari 2018
beschikking schorsing van het ouderlijk gezag (artikel 1:268 Burgerlijk Wetboek)

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem.
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
De Jeugd -en Gezinsbeschermers, gecertificeerde instelling voor jeugdhulp,hierna te noemen de GI, gevestigd te Alkmaar.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 23 januari 2018, ingekomen bij de griffie op 25 januari 2018.
Op 9 februari 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.J.A. Verhoeven,
- [medewerker Raad] , namens de Raad,
- [medewerker GI] , namens de GI.
De moeder en [minderjarige] zijn opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen als bedoeld in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede de vader geheel te schorsen in de uitoefening van het gezag, als bedoeld in artikel 1:268 (BW). Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de Raad samengevat aangegeven dat [minderjarige] de rol van haar vader als zeer belastend ervaart. De vader respecteert de wensen van [minderjarige] niet, handelt niet in haar belang en lijkt haar grenzen als het gaat om zijn bemoeienis met [minderjarige] niet te respecteren.
Ter zitting heeft de Raad nog aangegeven dat [minderjarige] traumatische ervaringen heeft opgedaan en dat dit weerslag heeft op haar functioneren. De vader is onvoldoende in staat aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De acute bedreiging zit in het feit dat diverse instanties juridisch verplicht zijn informatie over [minderjarige] met de vader te delen. [minderjarige] wil dit niet en dat zet [minderjarige] enorm onder druk. Zij voelt zich daardoor niet voldoende veilig om volledig aan de hulpverlening mee te werken.

De standpunten van de belanghebbenden

Mr. Verhoeven heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen, waarin hij zich namens de vader tegen het verzoek van de Raad heeft verzet.
De vader heeft vervolgens zijn mening kenbaar gemaakt door middel van het voorlezen van een brief. Hij heeft deze brief ter zitting aan de rechtbank overhandigd. Het verweer van de vader komt er samengevat op neer dat de vader geen redenen ziet voor beëindiging van het gezag. De vader kan gewoon de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding over [minderjarige] dragen en er is ook geen sprake van machtsmisbruik. Met betrekking tot de schorsing ziet de vader niet waar de noodzaak voor een spoedmaatregel vandaan komt. De Raad heeft vier maanden de tijd genomen om het onderzoek te doen en in die periode is er niets gebeurd wat een spoedbeslissing kan rechtvaardigen. Er heeft zich geen nieuwe situatie voorgedaan en er is geen nieuwe informatie.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat [minderjarige] uit balans raakt van elke wijze van toenadering door de vader. Dat maakt de situatie voor de GI spoedeisend. Er zijn op korte termijn geen zaken waarvoor toestemming of een handtekening van de vader nodig is. Het is wel een zorg dat de vader niet achter bepaalde medicatie van [minderjarige] staat en dat kan in het kader van de behandeling van [minderjarige] wel actueel worden.

De beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:268, eerste lid, sub a van het BW, een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag kan schorsen, indien de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Er dient dan een ernstig vermoeden te bestaan dat een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, of de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het rapport van de Raad dan wel de toelichting ter zitting niet duidelijk is geworden welke actuele omstandigheden maken dat er sprake is van een acute en ernstige bedreiging die een schorsing van het gezag van de vader kunnen rechtvaardigen, als bedoeld in de wet.
De druk die [minderjarige] door toedoen van haar vader voelt, hoe voorstelbaar ook, maakt die beslissing niet anders.
Het argument dat schorsing van het gezag zou betekenen dat de diverse hulpverlenende instanties aan de vader geen informatie behoeven te verschaffen omdat [minderjarige] zich daartegen verzet, kan thans niet als argument dienen, aangezien niet althans onvoldoende gebleken is dat zich thans een daarop betrekking hebbende concrete situatie voordoet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:268, eerste lid, sub a BW niet is voldaan en zal het verzoek tot schorsing van de vader in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] afwijzen. De vraag of een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a of b van het BW is vervuld, kan thans onbeantwoord blijven.
Het verzoek tot beëindiging van het gezag door de Raad zal door de meervoudige kamer van deze rechtbank op een aparte zitting worden behandeld.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot gehele schorsing van de vader in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.C. Zentveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam