ECLI:NL:RBNHO:2018:11151

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
15/741337-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 7.364.975,51, gebaseerd op de bewezen feiten uit de strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met 23 maanden is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 10.000,00. Uiteindelijk is het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 6.305.440,51. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, maar heeft ook de argumenten van de verdediging in overweging genomen, waaronder de onschuldpresumptie en de afwezigheid van objectieve kasopstellingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie onderbouwd met een gedetailleerde kasopstelling en heeft de uitgaven van de veroordeelde in de periode van de strafbare feiten beoordeeld. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/741337-10 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 18 december 2018
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
27 februari 2017 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: veroordeelde.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 27 februari 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal vaststellen op
€ 7.364.975,51en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2015 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 22 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam veroordeelde – kort gezegd – veroordeeld wegens het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en het (medeplegen van) gewoontewitwassen (meermalen gepleegd). Volgens de officier van justitie is aannemelijk dat deze en andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op
3 oktober 2017. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2017 zijn gehoord de raadsvrouw van veroordeelde,
mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Aangezien veroordeelde op
3 oktober 2017 nog niet op de ontnemingsvordering was gehoord, is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om veroordeelde nogmaals te doen uitnodigen voor een verhoor door de financiële recherche met betrekking tot de ontnemingsvordering en de onderliggende ontnemingsrapportage. De rechtbank heeft afgewezen het verzoek om te doen horen als getuigen [persoon 1] , [medeveroordeelde, persoon 2] , [medeveroordeelde, persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] ,
[persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [medeverdachte, persoon 9] , [persoon 10] en [persoon 11] . Tevens zijn termijnen bepaald in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van veroordeelde gewisselde conclusie van eis (d.d. 24 januari 2018), conclusie van antwoord (d.d. 22 maart 2018), conclusie van repliek (d.d. 9 april 2018) en conclusie van dupliek (d.d. 26 mei 2018).
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 november 2018. Daarbij zijn gehoord de raadsvrouw en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 18 december 2018.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van ongerechtvaardigde strijd met de onschuldpresumptie en afwezigheid van een objectiveerbare kasopstelling. De ontnemingsvordering is niet gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, zodat slechts de veronderstelling bestaat dat wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. De vordering moet worden afgewezen, althans er moet nader onderzoek worden verricht.
Volgens de raadsvrouw zijn de uitgaven die door veroordeelde zijn gedaan, vanuit het vermogen van medeveroordeelde [medeveroordeelde, persoon 4] verricht. Verder wordt in de kasopstelling ten onrechte aangenomen dat het beginsaldo van veroordeelde € 0,- bedraagt, nu veroordeelde legale baten heeft verworven uit de horlogehandel. De uitgaven die veroordeelde heeft gedaan ten behoeve van [medeveroordeelde, persoon 4] zijn blijkens de overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in haar strafzaak beperkt tot een bedrag van € 186.000,00. Het meetellen van de betaling van een bedrag van € 400.000,00 aan het CJIB (ter zake van een voorgaande ontnemingsmaatregel) is volgens de raadsvrouw in strijd met het ne bis in idem beginsel en dit bedrag moet daarom worden uitgesloten van de berekening van het voordeel. Verder kunnen de verdwenen gelden (het bedrag van € 2.700.000,00) evenmin als voordeel worden aangemerkt. Daarnaast zijn de uitgaven die voor het levensonderhoud zijn berekend veel lager dan wordt aangenomen in het ontnemingsrapport. Tot slot wijst de raadsvrouw erop dat diverse auto’s van de medeveroordeelden die worden betrokken in de berekening zijn bekostigd door derden en niet door veroordeelde.
De verdediging heeft uitdrukkelijk verzocht om de al ter zitting van 3 oktober 2017 bedoelde getuigen te ondervragen als de rechtbank niet de standpunten van de verdediging volgt.
Voorts is er volgens de raadsvrouw sprake van overschrijding van de redelijke termijn, nu de hoofdzaak stamt uit 2013 en het vonnis van de rechtbank dateert van 5 maart 2015, hetgeen volgens haar consequenties moet hebben voor een eventuele ontnemingsmaatregel.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens misdrijven, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waarbij aannemelijk is dat deze of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen (zoals bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr).
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, wegens onder meer de volgende strafbare feiten:
Zaak A:
1: als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 15 oktober 2009 tot en met 27 mei 2013;
2: gewoontewitwassen in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 mei 2013;
4: gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2013;
7: medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 15 oktober 2009 tot en met 31 mei 2013;
8: gewoontewitwassen in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 januari 2012.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 10 januari 2017 heeft rechercheur 213, als financieel rechercheur werkzaam bij de Landelijke Eenheid, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van de bewezenverklaarde en/of andere strafbare feiten. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de bewezenverklaringen van de feiten door het gerechtshof en de door het gerechtshof voor die bewezenverklaringen gebruikte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij het arrest van 22 juni 2017. Voorts heeft de rechtbank zich gebaseerd op de ontnemingsrapportage en de daarbij gevoegde bijlagen.
Omdat in het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties/strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een eenvoudige kasopstelling vervaardigd. Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord.
In deze methode worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden (met andere woorden; het uiteindelijke verschil negatief is), is er dus sprake van onbekende contante ontvangsten. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende contante ontvangstenbron. Van deze onbekende contante ontvangstenbron kan worden aangenomen dat deze tenminste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de kasopstelling zoals weergegeven in de ontnemingsrapportage die is opgenomen in het genoemde proces-verbaal van 10 januari 2017, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, en aldus een wettig bewijsmiddel, kan worden gevolgd. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:BV9087) zal de rechtbank de bewijsmiddelen waarop de berekening berust en die vermeld zijn in de ontnemingsrapportage, niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport. Verder geldt dat geen rechtsregel eraan in de weg staat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Voldoende is dat aannemelijk is dat wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, terwijl in dit verband kan worden vermoed dat uitgaven die veroordeelde in een periode van 6 jaren voorafgaande aan de gepleegde misdrijven heeft gedaan wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Indien een gevolgtrekking uit het rapport door de verdediging voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
Bij onduidelijkheid over exacte bedragen zijn bedragen genomen in het voordeel van veroordeelde.
Op basis van de ontnemingsrapportage komt de rechtbank tot de navolgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het niet-onderbouwde verweer dat de posten die als uitgaven in de berekening zijn betrokken, zijn betaald uit het vermogen van [medeveroordeelde, persoon 4] , welk verweer ook reeds in de strafzaak is gevoerd en verworpen.
Verder kan uit de passage in de strafmaatoverwegingen van het gerechtshof Amsterdam in de strafzaak tegen [medeveroordeelde, persoon 4] ‘dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van onder meer geldbedragen van ruim € 186.000,00 voor vakantiereizen en luxe goederen’ niet worden afgeleid dat [veroordeelde] uitgaven ten behoeve van haar beperkt zijn gebleven tot dat bedrag. Ook dat verweer slaagt niet.
Beginsaldo contant geld
Veroordeelde beschikt in Nederland vermoedelijk niet over Nederlandse bankrekeningen, en heeft geen woning of ander onroerend goed in Nederland op naam staan. Daarnaast had hij volgens de informatie van de Belastingdienst voor het laatst in 2003 een inkomen genoten, en wel van € 1.648,00.
Voorts is in het geheel geen zicht verkregen op de aanwezigheid van contant geld van veroordeelde op of omstreeks 1 januari 2000. Bij het ontbreken van deze informatie omtrent de aanwezigheid van enig beginsaldo is dit saldo voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 0,- gesteld.
Dat veroordeelde over legaal vermogen beschikte uit horlogehandel is niet onderbouwd en wordt als onaannemelijk verworpen, evenals in de strafzaak tegen veroordeelde.
Beginsaldo contant geld € 0,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Volgens de gegevens van de Belastingdienst heeft veroordeelde voor het laatst in 2003 legaal inkomen genoten, en wel € 1.648,00. Daarnaast is er geen andere aanwijzing gevonden dat veroordeelde over legale contante ontvangsten heeft beschikt of kon beschikken.
Op 27 mei 2013 hebben in de woning van veroordeelde en in die van zijn (ex)vriendin(nen) doorzoekingen plaatsgevonden. Tijdens de doorzoekingen zijn geen administratieve bescheiden van veroordeelde aangetroffen. Er werden ook geen bankafschriften of bankpasjes aangetroffen. Gelet op vooraanstaande bevindingen en op het feit dat veroordeelde in Nederland zeer waarschijnlijk niet over bankrekeningen beschikt, geeft dit voldoende reden aan te nemen dat er geen sprake is van verdere legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen.
Legale ontvangsten inclusief bankopnamen € 1.648,00
Eindsaldo contant geld
Bij de doorzoeking in de woning van veroordeelde te [woonplaats] op 27 mei 2013 werden contante geldbedragen in beslag genomen. Onder de volgende beslagcodes werd in beslag genomen:
- MO.15G.01.02.001 totaal € 2.400,00
- MO.15G.02.01.001.001 totaal € 2.500,00
- MO.15G.03.02.002.003 totaal € 275,00
Daarnaast werd onder beslagcode MO.15G.02.03.003.004 nog 1.525 aan Turkse lira in beslag genomen. Middels de website: www.wisselkoersen.nl, werd dit bedrag op 27 mei 2013 naar euro’s omgerekend. Hetgeen in euro’s in het volgende bedrag resulteerde:
- MO.15G.02.03.003.004 totaal € 638,85.
Veroordeelde heeft geen verifieerbare of aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van dit geld, daarom wordt dit bedrag in de kasopstelling meegenomen als eindsaldo contant geld.
Eindsaldo contant geld € 5.813,85.
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Aangezien veroordeelde niet over een bankrekening beschikte is er geen sprake van bankstortingen. Er zijn in de onderzoeksperiode wel diverse contante uitgaven door veroordeelde gedaan. Deze zullen in de volgende sub paragrafen beschreven worden.
Huurlasten [adres 1] en [adres 2]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel omvat onder meer de uitgaven die door of namens veroordeelde zijn gedaan ten behoeve van de huur en daarbij behorende uitgaven van de woningen waar veroordeelde heeft gewoond gedurende de onderzoeksperiode.
Nadat veroordeelde uit detentie werd vrijgelaten in 2010, heeft hij eerst gewoond op de [adres 1] te [woonplaats] en daarna op de [adres 2] te [woonplaats] . Wettig en overtuigend is bewezen dat veroordeelde een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen door contante geldbedragen aan te wenden voor de huur van deze woningen.
Op basis van onderzoeksresultaten bedragen de contante uitgaven voor de huurlasten van veroordeelde: € 120.372,99.
Huurlasten [adres 1] en [adres 2] € 120.372,99
Inrichting woning [adres 2]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel omvat onder meer de uitgaven die door of namens veroordeelde zijn gedaan ten behoeve van de inrichting van zijn woning aan de [adres 2] te [woonplaats] . Wettig en overtuigend is bewezen dat veroordeelde een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen door contante geldbedragen aan te wenden voor de inrichting van zijn woning.
Op basis van onderzoeksresultaten bedragen de contante uitgaven voor de inrichting van de woning van veroordeelde aan de [adres 2] : € 252.700,00.
Inrichting woning [adres 2] € 252.700,00
Inrichting woning [adres 1]
Gelet op het feit dat het gerechtshof Amsterdam veroordeelde heeft vrijgesproken van het witwassen van geldbedragen die zouden zijn besteed aan de inrichting van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] , zal de rechtbank deze bedragen niet meenemen in de kasopstelling.
Inrichting woning [adres 1] € 0,00.
Huur en inrichting woning [woonplaats]
Gedurende het onderzoek is bevonden dat door of namens veroordeelde diverse uitgaven zijn gedaan voor de betaling van huur en inrichting van de woning gelegen aan [adres 3] te [woonplaats] . Wettig en overtuigend is bewezen dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door contante geldbedragen aan te wenden voor de betaling van huurkosten en/of woonlasten van voornoemde woning.
Deze uitgaven die namens veroordeelde zijn gedaan, bedragen € 17.030,05.
Huur en inrichting woning [woonplaats] € 17.030,05.
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 4] voor moeder veroordeelde
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde omvat onder meer de uitgaven die door of namens veroordeelde zijn gedaan aan [medeveroordeelde, persoon 4] voor de door [medeveroordeelde, persoon 4] gemaakte kosten ten behoeve van de moeder van veroordeelde, mevrouw
[persoon 7] . Aannemelijk is dat [medeveroordeelde, persoon 4] (girale) uitgaven heeft verricht ten behoeve van veroordeelde en dat zij, [medeveroordeelde, persoon 4] , hiervoor gecompenseerd is door veroordeelde.
Deze contante uitgaven van veroordeelde bedragen: € 35.073,37.
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 4] voor moeder veroordeelde € 35.073,37
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 2] voor moeder veroordeelde
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde omvat onder meer de uitgaven die door of namens veroordeelde zijn gedaan aan [medeveroordeelde, persoon 2] voor de door [medeveroordeelde, persoon 2] gemaakte kosten ten behoeve van de moeder van veroordeelde, [persoon 7] .
De contante betalingen aan [medeveroordeelde, persoon 2] door veroordeelde ten behoeve van de moeder van veroordeelde bedragen: € 43.275,00.
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 2] voor moeder veroordeelde € 43.275,00
Uitgaven (vakantie)reizen veroordeelde
Wettig en overtuigend is bewezen dat veroordeelde een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, door uitgaven te doen voor diverse (vakantie)reizen. Uit onderzoek is tevens gebleken dat veroordeelde voor betalingen van deze reizen gebruik heeft gemaakt van derden, onder andere van zijn (ex-)vriendin(en) [medeveroordeelde, persoon 2] , [medeveroordeelde, persoon 3] en [medeveroordeelde, persoon 4] , en dat hij ze hiervoor financieel compenseerde.
De totale contante uitgaven voor deze (vakantie)reizen bedragen: € 427.715,34.
Uitgaven (vakantie)reizen veroordeelde € 427.715,34
Alimentatie voor [medeveroordeelde, persoon 2]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde maandelijks een bedrag van € 3.500,- heeft betaald aan medeveroordeelde [medeveroordeelde, persoon 2] . Dat sprake zou zijn geweest van een dergelijke maandelijkse betaling is op niet meer gebaseerd dan een enkel afgeluisterd gesprek tussen veroordeelde en een ander persoon, hetgeen de rechtbank onvoldoende acht. De rechtbank zal het in de ontnemingsrapportage hiervoor opgenomen bedrag van € 504.000,00 dan ook niet meenemen bij de kasopstelling.
Alimentatie voor [medeveroordeelde, persoon 2] € 0,00.
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 2]
Wel aannemelijk is dat er andere betalingen zijn gedaan door veroordeelde aan [medeveroordeelde, persoon 2] . Hiervoor zal conform hetgeen in de ontnemingsrapportage is opgenomen een bedrag van € 137.158,65 aan veroordeelde worden toegerekend.
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 2] € 137.158,65.
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 3]
Uit onderzoek is gebleken dat veroordeelde voor een (groot) deel voorzag in het levensonderhoud van zijn ex-vriendin [medeveroordeelde, persoon 3] (en hun gezamenlijke kind). Zo betaalde veroordeelde onder meer de huur van haar woningen in [woonplaats] en [woonplaats] , alsmede voor de inrichting daarvan. Veroordeelde betaalde ook voor auto’s, vakanties en andere reizen van [medeveroordeelde, persoon 3] . Deze betalingen worden (ook) gerekend tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde.
Naast deze verschillende uitgaven zijn er door veroordeelde ten behoeve van [medeveroordeelde, persoon 3] nog andere uitgaven gedaan en bedragen in totaal: € 16.488,26.
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 3] € 16.488,26.
[bedrijf]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde omvat onder meer de uitgaven die door of namens veroordeelde zijn gedaan aan [bedrijf] , [adres 4] (verder: [bedrijf] ).
Op basis van de onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat de contante uitgaven van veroordeelde aan [bedrijf] tenminste: € 105.224,00 bedragen.
[bedrijf] € 105.224,00.
Horloges
De totale uitgaven die veroordeelde gedaan heeft voor de aanschaf van diverse horloges in de onderzoeksperiode zijn beschreven en in totaal zou door veroordeelde
€ 1.517.872,00 aan horloges zijn uitgegeven.
Horloges € 1.517.872,00.
Escort Service
Uit afgeluisterde communicatie is gebleken dat veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode met regelmaat gebruik maakte van de diensten van een tweetal escortbureaus en de uitgaven die veroordeelde voor de services van deze bureaus heeft gedaan bedragen minimaal: € 6.850,00.
Escortbureaus € 6.850,00.
Tandarts
Uit afgeluisterde telecommunicatie en observaties is gebleken dat veroordeelde met grote regelmaat naar de tandarts ging. Veroordeelde liet dan zijn gebit reinigen dan wel zijn tanden bleken. De tandartsuitgaven bedragen minimaal: € 13.380,00.
Tandarts € 13.380,00.
Voertuigen
Veroordeelde is veroordeeld ten aanzien van gewoontewitwassen met betrekking tot diverse voertuigen en/of de hiermee gepaard gaande geldbedragen. In de onderzoeksperiode zou veroordeelde volgens de ontnemingsrapportage in totaal voor (minimaal) € 350.284,00 aan contante uitgaven hebben gedaan voor deze voertuigen.
Nu veroordeelde en de ex-vriendinnen (impliciet) zijn vrijgesproken van het witwassen ter zake van de Fiat Seicento (€ 2.536,00), de Piaggio (€ 1.500,00), de Fiat Punto
(€ 6.600,00) en de twee Volkswagens Golf (€ 11.900,00 en € 22.999,00) en er overigens geen aanwijzingen zijn dat deze voertuigen door [veroordeelde] zijn bekostigd, acht de rechtbank niet aannemelijk dat veroordeelde op dit punt uitgaven heeft gedaan die wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. In totaal gaat het om een bedrag van in totaal
€ 45.535,00. De rechtbank zal voornoemd bedrag dan ook aftrekken van het in de ontnemingsrapportage genoemde bedrag. Hiermee komen de uitgaven ter zake van de voertuigen op € 304.749,00 (€ 350.284,00 minus € 45.535,00).
Voertuigen € 304.749,00.
In bewaring bij [medeverdachte, persoon 9]
Veroordeelde had een geldbedrag in bewaring gegeven aan medeverdachte [medeverdachte, persoon 9] . Dit bedrag zou veroordeelde deels niet hebben teruggekregen. Zowel veroordeelde als [medeverdachte, persoon 9] zijn veroordeeld voor witwassen. Op enig moment is door [medeverdachte, persoon 9] € 500.000,00 terugbetaald, welk bedrag veroordeelde voor andere uitgaven beschreven in dit proces-verbaal gebruikt zou kunnen hebben. Uitgaande van een in bewaring gegeven bedrag van € 850.000,00 wordt het resterende bedrag van € 350.000,00 meegenomen als contante uitgave in deze berekening.
In bewaring bij [medeverdachte, persoon 9] € 350.000,00
In bewaring bij vader veroordeelde
Veroordeelde had een geldbedrag in bewaring gegeven aan zijn vader. Dit bedrag zou minimaal € 200.000,00 bedragen. Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie blijkt dat, toen veroordeelde dit geld wilde ophalen, het was verdwenen. Dit bedrag wordt als contante uitgave meegenomen in de kasopstelling.
In bewaring bij vader € 200.000,00.
In bewaring bij [medeveroordeelde, persoon 2]
Veroordeelde is veroordeeld voor het witwassen van een geldbedrag van € 3.200.000,00 dat hij in bewaring heeft gegeven bij zijn ex-vriendin [medeveroordeelde, persoon 2] . Toen veroordeelde dit geld wilde ophalen, was het bedrag kennelijk, op € 500.000,00 na, verdwenen. Om dubbeltellingen te voorkomen, is dit bedrag van € 500.000,00 niet meegenomen bij de kasopstelling en zal € 2.700.000,00 aan veroordeelde worden toegerekend als contante uitgave.
Het verweer dat ‘verdwenen gelden’ geen wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen belichamen slaagt niet. Die gelden hebben immers wel tot het vermogen van veroordeelde behoord en kunnen in de kasopstelling dan ook worden meegenomen als uitgaven van veroordeelde, waarvan kan worden vermoed dat zij wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen.
In bewaring bij [medeveroordeelde, persoon 2] € 2.700.000,00
CJIB
Veroordeelde heeft eerder een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen van (omgerekend naar euro’s) € 400.000,00. Dit betrof wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij zou hebben verkregen in het ‘gulden-tijdperk’. Deze ontnemingsmaatregel is contant voldaan bij het CJIB. Gelet op het feit dat dit betaalde geldbedrag voordeel van een ander, eerder gepleegd, strafbaar feit betreft, is het naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk dat de betaling aan het CJIB is voldaan uit de destijds verkregen ‘baten’ uit dat eerder gepleegde strafbare feit (welke baten dus reeds zijn ontnomen) en het dus geen ‘nieuw’ wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen in de ontnemingsrapportage zal de rechtbank daarom het bedrag van
€ 400.00,00 niet betrekken bij de kasopstelling.
NIBUD uitgaven
Naast de hiervoor beschreven uitgaven zijn er uitgaven die een ieder moet doen om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Het Nationaal Instituut Budgetvoorlichting (hierna NIBUD) brengt jaarlijks een zogenaamd budgethandboek uit met hierin zogenaamde voorbeeldbegrotingen. Op basis van deze begroting kunnen de minimale uitgaven die een persoon heeft, worden berekend.
Voor veroordeelde is uitgegaan van de uitgaven van een alleenstaande. Gezien het bestedingspatroon van veroordeelde (waaronder de uit onderzoek bekende huurprijs die hij betaalt) is uitgegaan van de begroting van een volwassene alleenstaande met een maandelijks inkomen van € 3.500,00 en een huurwoning van 1,5 maal de gemiddelde huur.
Uitgaven zoals bijvoorbeeld: “vervoer”, die al in eerder paragrafen zijn beschreven, zijn in onderstaande tabel niet meegenomen. Enkel de post: ”hobby/uitgaan en vakantie” is wederom meegenomen. Dit omdat door veroordeelde alleen aan “uitgaan’’ al meer werd uitgegeven per maand dan het genoemde bedrag. Ten slotte zijn slechts de uitgaven berekend voor de periode na maart 2010, omdat veroordeelde toen uit detentie kwam.
Berekend is dat de uitgaven voor levensonderhoud volgens het NIBUD minimaal een bedrag van € 63.386,00 moeten bedragen.
NIBUD Uitgaven € 63.386,00
De rechtbank zal voorbijgaan aan het verweer dat de kosten voor levensonderhoud veel lager zijn dan is aangenomen, alleen al omdat dit verweer niet is onderbouwd.
Totaal werkelijke contante uitgaven
Huurlasten [adres 1] en [adres 2] : € 120.372,99
Inrichting woning [adres 2] : € 252.700,00
Huur en inrichting woning [woonplaats] : € 17.030,05
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 4] voor moeder veroordeelde: € 35.073,37
Betalingen [medeveroordeelde, persoon 2] voor moeder veroordeelde: € 43.275,00
Uitgaven (vakantie)reizen veroordeelde: € 427.715,34
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 2] : € 137.158,65
Overige uitgaven voor [medeveroordeelde, persoon 3] : € 16.488,26
[bedrijf] : € 105.224,00
Horloges: € 1.517.872,00
Escortbureaus: € 6.850,00
Tandarts: € 13.380,00
Voertuigen: € 304.749,00
In bewaring bij [medeverdachte, persoon 9] : € 350.000,00
In bewaring bij vader: € 200.000,00
In bewaring bij [medeveroordeelde, persoon 2] : € 2.700.000,00
NIBUD Uitgaven:€ 63.386,00 +
€ 6.311.274,66
Berekening aangetroffen contanten
Beginsaldo contant geld: € 0,00
Eindsaldo contant geld: € 5.813,85
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen:€ 1.648,00 –
€ 4.165,85
Totaal werkelijke contante uitgaven: € 6.311.274,66
Berekening aangetroffen contanten€ 4.165,85
€ 6.315,440,51
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank niet haar standpunt wat betreft de ontnemingsvordering volgt, haar in de gelegenheid te stellen de al ter zitting van 3 oktober 2017 verzochte getuigen te ondervragen. De rechtbank herhaalt dat aan de onderbouwing van het getuigenverzoek, al naar gelang de aard en omvang van het reeds aanwezige materiaal en het verloop van de procedure tot dan toe, zwaardere eisen mogen worden gesteld, waarbij mede van belang is in hoeverre de rechter het standpunt van het Openbaar Ministerie in het licht van de van die zijde verschafte gegevens en berekeningen voorshands aannemelijk acht. De officier van justitie heeft haar vordering uitgebreid onderbouwd op basis van de berekeningen en gegevens die zijn opgenomen in de ontnemingsrapportage. Van de zijde van de verdediging mag in dat geval worden verlangd dat zij vervolgens concreet en onderbouwd naar voren brengt wat zij wenst aan te tonen en om welke reden het horen van de genoemde getuigen aan de onderbouwing van haar standpunten kan bijdragen. Aan dit vereiste heeft de raadsvrouw ook nu niet voldaan, nu niet duidelijk is geworden wat de raadsvrouw met het horen van de genoemde getuigen concreet wenst aan te tonen, zodat het verzoek en onvoldoende specifiek gemotiveerd is. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank derhalve het verzoek tot het horen van de getuigen [persoon 1] , [medeveroordeelde, persoon 2] , [medeveroordeelde, persoon 3] , [medeveroordeelde, persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [medeverdachte, persoon 9] , [persoon 10] en [persoon 11] af.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde geen legale inkomsten heeft genoten en vanaf 1 januari 2000 desondanks een bedrag van € 6.315,440,51 heeft uitgegeven, ervan moet worden uitgegaan dat dit bedrag wederrechtelijk verkregen is, namelijk door middel van strafbare feiten.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel, met uitzondering van het navolgende.
redelijke termijn
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6 lid 1 van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in zijn strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment, bedoeld in artikel 311, lid 1 Wetboek van Strafvordering, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten 7 januari 2015.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 18 december 2018, dat wil zeggen 47 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 23 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal daarom gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), in redelijkheid het ontnemingsbedrag met een bedrag van € 10.000,00 verminderen. Het door veroordeelde te betalen bedrag wordt daarmee vastgesteld op € 6.305,440,51.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 6.305,440,51

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 6.305,440,51 (zegge: zes miljoen drie honderd vijf duizend vier honderd veertig euro en één en vijftig cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 6.305,440,51ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. H. Brouwer en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2018.