ECLI:NL:RBNHO:2018:1110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/15/269955 KG 18-87
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie van ontruimingsvonnis en betalingsregeling huurder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [N], als bewindvoerder van [S], en de Stichting 'Woonwaard Noord Kennemerland'. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, verzocht om schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis dat op 6 september 2017 was uitgesproken. Dit vonnis hield in dat de huurovereenkomst met [S] was ontbonden en dat zij moest worden ontruimd. Na het verstekvonnis heeft [S] een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder van Woonwaard, waarbij zij meer heeft afgelost dan oorspronkelijk was afgesproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonwaard misbruik maakte van haar bevoegdheid om te ontruimen, aangezien [S] haar betalingsverplichtingen was nagekomen en er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de gevolgen van het niet tijdig betalen van de huur. De executie van het ontruimingsvonnis werd geschorst tot 10 april 2018, met de voorwaarde dat [S] haar huurverplichtingen tot en met april 2018 zou nakomen. Woonwaard werd veroordeeld in de proceskosten van [S].

Uitspraak

proces-verbaal mondelinge uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/269955 / KG ZA 18-87
Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 7 februari 2018
in de zaak van
[N],
Bewindvoerder van [S],
kantoorhoudende te Heerhugowaard
eiser,
advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
rechtspersoon
STICHTING 'WOONWAARD NOORD KENNEMERLAND',
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Dekker te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [S] en Woonwaard genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en mr. K. Brinkkemper-Ruiter, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [S]
  • mr. J. de Haan
  • [C] (consulent maatschappij en bewoning van Woonwaard)
  • [D] (specialist incasso van Woonwaard)
  • mr. M.J. Dekker.
Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaten aan de hand van hun respectieve pleitnota’s.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling de volgende uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[S] is huurster van Woonwaard. Bij verstekvonnis van 6 deptember 2017 van de kantonrechter in deze rechtbank is de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken, een veroordeling tot betaling en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
1.2.
Het verstekvonnis is op 12 september 2017 aan [S] betekend. Als totaal verschuldigd is in het exploot van betekening en bevel een bedrag opgenomen van € 2.953,60.
heeft nog dezelfde dag contact opgenomen met de deurwaarder van Woonwaard en gevraagd of zij nog iets aan de situatie kon doen. Haar werd meegedeeld dat de helft van de huurachterstand, vermeerderd met de kosten, voldaan moest worden en dat daarna met Woonwaard besproken zou worden of er een regeling mogelijk was, waarbij het vonnis niet ten uitvoer gelegd zou worden.
1.3.
Op 25 september 2017 heeft [S] € 1.500,- aan de deurwaarder betaald.
1.4.
Uit de ter zitting geciteerde dossiernotities van de deurwaarder blijkt dat [S] op 3 oktober 2017 opnieuw heeft gebeld in verband met de te treffen betalingsregeling. Zij stelde voor in oktober € 100,- en € 150,- extra te betalen en daarna € 250,- per maand. Dat was volgens de gespreksnotities akkoord, als [S] ook de huur voor de maand oktober zou betalen. Daarna zou de regeling aan haar worden bevestigd.
1.5.
Uit de door Woonwaard en [S] overgelegde betalingsspecificaties blijkt dat [S] op 4 oktober 2017 één maand huur betaald heeft en op 25 oktober 2017 een bedrag van € 250,-.
De regeling is niet door Woonwaard of de deurwaarder aan [S] bevestigd en er zijn ook geen nieuwe afspraken gemaakt.
Op 2 november 2017 heeft [S] één maand huur betaald en op 27 november 2017 weer een bedrag van € 250,-. Op 22 december 2017 betaalde zij weer één maand huur en op 29 december 2017 een bedrag van € 913,-. Op dat moment was zij niets meer aan huur of kosten verschuldigd en was zij helemaal ‘bij’, zoals door Woonwaard ter zitting werd bevestigd.
1.6.
Op 26 januari 2018 ontving Woonwaard op haar rekening een bedrag van € 403,46 van [S]. Bij brief van dezelfde datum heeft de deurwaarder haar de ontruiming aangezegd tegen 8 februari 2018. In dit kort geding dient beslist te worden over de vordering tot schorsing van de aangezegde executie.
1.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Woonwaard onder de hiervoor omschreven omstandigheden misbruik maakt van haar bevoegdheid om het vonnis te executeren.
1.7.1.
Indien Woonwaard na de betekening de ontruiming zou hebben aangezegd en vervolgens ook daadwerkelijk tot ontruiming zou zijn overgegaan, had zij daartoe het recht. In deze zaak temeer, gezien de betalingsgeschiedenis van [S]. Daaronder ook de officiële waarschuwing van 7 maart 2017 en het daarop volgende gesprek van 23 maart 2017.
Woonwaard, althans de deurwaarder, heeft er echter voor gekozen om niet tot ontruiming over te gaan, maar een betalingsregeling met [S] te treffen. Zij heeft deze regeling niet bevestigd en ook niet aan [S] aangegeven onder welke omstandigheden de regeling zou vervallen.
1.7.2.
Indien de overeengekomen regeling inhield dat de lopende huur maandelijks betaald moest worden en daarnaast nog € 250,- per maand moest worden afgelost, zou de regeling bij correcte nakoming hebben meegebracht dat het totaal verschuldigde in april 2018 zou zijn afbetaald. Door de extra aflossing eind december 2017 was dat moment in dit geval al veel eerder bereikt. Het is juist dat [S] de huur bij vooruitbetaling verschuldigd is en dat dat ook voor de huur voor de maand januari 2018 gold. Het gaat echter niet aan om onder deze omstandigheden de ontruiming aan te zeggen in verband met het niet tijdig voldoen van de huur voor de maand januari 2018. Dat geldt temeer, omdat die huur op het moment van de aangezegde ontruiming op de rekening van Woonwaard was bijgeschreven.
1.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot schorsing van de executie zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat dat niet betekent dat het verstekvonnis zijn gelding verliest. De executie zal worden geschorst tot 10 april 2018. [S] zal er dan voor dienen te zorgen dat de huur tot en met de maand april 2018 aan Woonwaard is voldaan. Indien dat op dat moment niet het geval is, staat het Woonwaard in beginsel vrij om alsnog tot verdere executie van het vonnis over te gaan.
1.9.
Woonwaard is de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [S]. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter,
2.1.
schorst de executie van het tegen [S] gewezen verstekvonnis d.d. 6 september 2017 tot 10 april 2018, met inachtneming van wat hiervoor onder 1.8 is overwogen;
2.2.
veroordeelt Woonwaard in de kosten van [S], tot heden begroot op € 895,-
(griffierecht en salaris gemachtigde);
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit mondelinge vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.
Waarvan proces-verbaal,
griffier voorzieningenrechter