ECLI:NL:RBNHO:2018:11068

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
15/060638-18 15/800590-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en mishandeling met poging tot afpersing door meerdere personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing, poging tot afpersing en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. De feiten vonden plaats op 10 maart 2018, toen de verdachte en zijn mededaders de aangever, [slachtoffer], onder bedreiging en geweld dwongen om zijn auto en bijbehorende documenten af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine tegenstrijdigheden. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld in de afpersing, waarbij hij de aangever fysiek heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde ten laste gelegd feit, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.000,-- aan immateriële schadevergoeding aan de aangever. De rechtbank heeft ook een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, waarbij de verdachte gedurende twee jaar geen contact mag opnemen met de aangever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/060638-18 en 15/800590-15 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2018
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Breezand (gemeente Hollands Kroon), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ) en/of de daarbij horende autosleutels en/of autopapieren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [moeder slachtoffer] (zijnde de moeder van [slachtoffer] ) toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht geslagen en/of
- met (gebalde) vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- gezegd tegen die [slachtoffer] “Jij moet met hem mee geld halen” en/of “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en/of “geef je autosleutel” en/of
- gezegd dat als er niet betaald zou worden [slachtoffer] mee naar Amsterdam zou moeten en/of
- vervolgens die [slachtoffer] naar zijn huis gereden en/of
- waarna die [slachtoffer] zijn auto en autopapieren heeft moeten afgeven/ afstaan en/of
- waarbij hem, [slachtoffer] , gezegd is dat als hij naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Schagen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) met gebalde vuist tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan;
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 27 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Zaandam en/of Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag (te weten € 30.000), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht geslagen en/of
- met (gebalde) vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- gezegd tegen die [slachtoffer] “Jij moet met hem mee geld halen” en/of “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en/of dat als hij, [slachtoffer] , naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch heeft benaderd ten einde die [slachtoffer] te bewegen om € 30.000,-, althans enig geldbedrag, af te geven en/of
- en daarbij die [slachtoffer] telefonisch bedreigd met onder andere de volgende woorden: "Ik heb met jou een afspraak gemaakt voor morgen, ik heb je gezegd dat als je niet nakomt, dat je weet wat er gebeurd ouwe" en/of "Ik weet waar je woont kankergek, mafkees" en/of "Weet wat je zegt ouwe, ik kom echt door je kankervoordeur heen" en/of "Ik ga je nog 1x waarschuwen vriend, luister dan moet je niet raar staan te kijken als er vanavond iemand voor je deur is he, dat ga ik jou vast vertellen, je adres en alles hebben we he, als je dat maar weet" en/of "Je raakt toch spullen kwijt, of niet vieze kankerleijer die je er bent"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Breezand (gemeente Hollands Kroon), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] gesommeerd te komen, althans gesommeerd te laten komen, naar de GSM Shop te Schagen en/of
- de GSM Shop afgesloten, althans laten afsluiten, nadat die [slachtoffer] gearriveerd was en/of
- ( nadat deze in zijn gezicht was geslagen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Jij gaat nergens heen vanavond, je gaat nu dertig ruggen halen" en/of "Geef je autosleutel" en/of “Hij mag niet rijden” en/of "Waar is je telefoon?" en/of "Geen grappen uithalen, geen politie, niet wegrennen of dat soort dingen. Want dan heb je een probleem" althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] zijn telefoon hebben laten afstaan en/of
- die [slachtoffer] naar een adres in Den Helder gereden met als doel daar geld te halen en/of
- die [slachtoffer] naar zijn eigen woning gereden (waarna hij zijn auto en autopapieren heeft afgestaan).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangevoerd dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Volgens de raadsman heeft [slachtoffer] in zijn vier verklaringen over essentiële zaken wisselend en tegenstrijdig verklaard. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] in ieder geval in het verleden betrokken is geweest bij de hennephandel, zodat kritisch naar zijn verklaring moet worden gekeken. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met wraakgevoelens kampt, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaring eveneens aantast.
Zonder de verklaring van [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte volgens de raadsman van de feiten 1, 3 en 4 moet worden vrijgesproken.
Voor zover de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar acht, heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen de klap die verdachte aan [slachtoffer] heeft gegeven en de afgifte van de auto en de autosleutels- en papieren, dan wel de poging tot afpersing van het geldbedrag. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een deel van de in feit 1 en 3 ten laste gelegde uitvoeringshandelingen niet bewezen kunnen worden. Tevens heeft de raadsman bepleit dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. Tenslotte heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 en 3 aangevoerd dat het merendeel van de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen niet als geweld of dreigen met geweld gekwalificeerd kunnen worden.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Betrouwbaarheid verklaring aangever [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] bruikbaar zijn voor het bewijs. [slachtoffer] heeft vier keer een verklaring afgelegd. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] in zijn verschillende verklaringen op een paar punten niet eensluidend heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit kleine tegenstrijdigheden die niet relevant zijn voor hetgeen is tenlastegelegd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn - daar waar het ziet op de tenlastelegging - op hoofdlijnen duidelijk en juist consistent. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen bevestiging vinden in de verklaring van onder meer getuige [getuige] en andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de ARS-gegevens en de onderzoeken telecommunicatie. De rechtbank merkt nog op dat de eventuele betrokkenheid van [slachtoffer] bij de handel in hennep, zoals deze uit het dossier naar voren lijkt te komen, niet maakt dat reeds daarom zijn verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Dit verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
3.3.2
Vrijspraak feit 4
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman van verdachte dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit, nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de vraag of sprake is van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving moet beoordeeld worden of het slachtoffer de vrijheid heeft om te gaan en staan waar hij wil. Een beperking van die vrijheid hoeft niet noodzakelijkerwijs een feitelijke te zijn. De beperking kan ook bestaan uit bedreigingen of dreigementen dat er wat kan gebeuren als het slachtoffer probeert te vluchten en de uit deze bedreigingen of dreigementen voortkomende vrees bij het slachtoffer voor de gevolgen voor het negeren ervan. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving moeten de dreigementen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen naar objectieve maatstaven een redelijke vrees kunnen opwekken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het opzet hebben gehad om [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Tijdens de bijeenkomst in de belwinkel op 10 maart 2018 was het opzet van verdachte en zijn medeverdachten erop gericht – zoals hierna uit de bewijsmiddelen in 3.3.3. blijkt – ervoor te zorgen dat [slachtoffer] een geldbedrag zou gaan betalen. Hoewel de deur van de belwinkel op slot was, komt uit het dossier naar voren dat hiervoor een logische verklaring bestond nu het tijdstip van de ontmoeting na sluitingstijd van de winkel was. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en getuigen blijkt niet dat [slachtoffer] in de belwinkel geen bewegingsvrijheid had of dat hij niet weg mocht.
[slachtoffer] heeft in de belwinkel aangegeven dat hij geld kon regelen bij een vriend in Den Helder. Vervolgens heeft [medeverdachte] [slachtoffer] in diens auto naar Den Helder gereden. Tijdens deze autorit bleef het opzet van verdachte en zijn medeverdachten gericht op het betalen van het geldbedrag door [slachtoffer] . [slachtoffer] zou het geldbedrag moeten overdragen aan medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Tijdens deze rit is er getankt bij een tankstation, is [slachtoffer] aan de deur geweest bij een vriend in Den Helder en is [slachtoffer] in zijn woning geweest om de autopapieren te halen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] de gehele avond de vrijheid heeft gehad om te gaan en staan waar hij wilde en hij niet daadwerkelijk werd beperkt. [slachtoffer] is op eigen aanwijzen in de auto gestapt om geld bij een vriend te halen. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] hem hierbij heeft vergezeld, zonder dat gebleken is van bedreigingen of dreigementen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de situatie van opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank zal daarom verdachte van het onder 4 ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 10 maart 2018 heeft [getuige] , een kennis van [slachtoffer] , tegen [slachtoffer] gezegd dat hij zich rond 18.15 uur moest melden in zijn belwinkel in Schagen om verdachte te ontmoeten. Toen [slachtoffer] zich dat op dit tijdstip bij de belwinkel meldde, zag hij bij binnenkomst verdachte zitten. Verdachte was in het gezelschap van (ten minste) twee andere mannen met eveneens een fors postuur. Na een gesprek van een paar minuten, waarbij de sfeer steeds grimmiger werd, heeft verdachte [slachtoffer] een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven. [slachtoffer] heeft hierdoor een gescheurde wenkbrauw opgelopen. Vervolgens heeft getuige [getuige] gezien dat een persoon, door hem NN3 genoemd, opsprong en met zijn gebalde rechtervuist een dreigende houding jegens [slachtoffer] aannam. Ook [slachtoffer] heeft gezien dat na de klap een jongen opstond, die van verdachte weer moest gaan zitten. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [medeverdachte] deze NN3 is geweest. Vervolgens heeft verdachte onder meer tegen [slachtoffer] gezegd dat hij die avond € 30.000,-- moest betalen en dat hij zijn autosleutel moest afgeven. [slachtoffer] moest zijn telefoon inleveren. [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn vervolgens in de auto van [slachtoffer] ( [auto] ) naar een vriend van [slachtoffer] in Den Helder gereden, waarbij [medeverdachte] de auto heeft bestuurd. [slachtoffer] wilde van deze vriend een deel van het geld lenen. Toen deze vriend niet thuis bleek te zijn en [slachtoffer] dus geen geld kon lenen, heeft [slachtoffer] , na contact hierover tussen [medeverdachte] en verdachte, de auto en de daarbij behorende autosleutels en autopapieren moeten afgeven aan [medeverdachte] . Vervolgens is door [medeverdachte] aan [slachtoffer] te kennen gegeven dat hij de dag erna het geld geregeld moest hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afgifte van de auto en de bijbehorende sleutels en papieren door [slachtoffer] het redelijkerwijs te verwachten gevolg is geweest van - onder meer - de door verdachte gegeven vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] . Alle uitingen van (bedreiging met) geweld zijn verricht met het oog op hetzelfde doel, namelijk om [slachtoffer] die avond nog het geldbedrag te laten betalen. Dat [slachtoffer] later op de avond, nadat duidelijk was dat het hem niet lukte het geldbedrag bij elkaar te krijgen, zijn auto en toebehoren heeft afgegeven als een soort aanbetaling van dat geldbedrag, doet niets af aan de causale relatie tussen (de dreiging met) het geweld en de afgifte van de auto en toebehoren. Dit mede gelet op het korte tijdsbestek waarin [slachtoffer] de auto heeft afgegeven na door [verdachte] te zijn geslagen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman dat geen sprake is van een causaal verband tussen de klap en de afgifte van de auto. De andere in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen hebben - in onderlinge samenhang bezien en gelet op de context waarin dit heeft plaatsgevonden - bijgedragen aan de algehele intimiderende sfeer van geweld en dreiging met geweld, waardoor [slachtoffer] zich genoodzaakt zag zijn auto af te geven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] zich tijdens de ontmoeting in de belwinkel omringd zag door gespierde mannen waarvan hij wist dat het leden waren van Satudarah, een beruchte en – inmiddels ontbonden en verboden – motorclub.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte tijdens de ontmoeting in de belwinkel voortdurend het woord voerde en een sturende en leidende rol in het geheel had. Nadat bleek dat [slachtoffer] de avond van 10 maart 2018 geen geld kon regelen, heeft [medeverdachte] telefonisch contact met verdachte opgenomen over de afgifte van de auto en de bijbehorende autosleutels- en papieren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit feit heeft medegepleegd. Het verweer van de raadsman dat verdachte geen rol heeft gehad bij de afgifte van de auto, omdat tijdens de ontmoeting in de belwinkel niet over de afgifte van de auto is gesproken, wordt dan ook verworpen.
3.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Voor zover het ten laste gelegde ziet op hetgeen is voorgevallen op 10 maart 2018, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen wezenlijke en significante bijdrage zou hebben gehad aan het geweld of dreigen met geweld dat zou hebben plaatsgevonden, gelet op het feit dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) degene is geweest die steeds het telefonische contact met [slachtoffer] heeft onderhouden en de dreigementen heeft geuit. Daarbij overweegt de rechtbank dat allereerst uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tijdens de ontmoeting in de belwinkel voortdurend het woord voerde en een sturende en leidende rol in het geheel had. Daarbij is het verdachte geweest die fysiek geweld heeft gebruikt door [slachtoffer] tijdens die ontmoeting een vuistslag in het gezicht te geven. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat de bemoeienis van verdachte niet stopte nadat [slachtoffer] op 10 maart 2018 zijn auto als onderpand voor een latere betaling had afgegeven. Uit zowel de inhoud van de telecommunicatie tussen verdachte en [medeverdachte 2] als de tijdstippen waarop deze contacten plaatsvonden - telkens vlak voor of vlak na het telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] - leidt de rechtbank af dat verdachte ook een sturende rol heeft gehad bij de verdere poging tot afpersing van een geldbedrag van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] heeft verdachte immers nauwkeurig op de hoogte gehouden van de gang van zaken en meerdere malen overleg gevoerd met verdachte over de invulling van het contact van hem met [slachtoffer] . Verdachte onderhield daarnaast ook zelf contact met [medeverdachte 2] over de verkoopprijs van de auto van [slachtoffer] . Bovendien heeft verdachte op 26 en 27 maart 2018 zelf telefonisch contact gehad met [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gewichtige bijdrage heeft geleverd aan de poging tot afpersing van een groot geldbedrag van [slachtoffer] , die op 10 maart 2018 begon en eindigde met de aanhouding van verdachte op 27 maart 2018. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing van een groot geldbedrag van [slachtoffer] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 10 maart 2018 te Schagen en Den Helder en Breezand (gemeente Hollands Kroon), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ) en de daarbij horende autosleutels en autopapieren, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in het gezicht geslagen en
- met gebalde vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en
- gezegd “Jij moet met hem mee geld halen” en “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en “Geef je autosleutel” en
- gezegd dat als er niet betaald zou worden [slachtoffer] mee naar Amsterdam zou moeten en
- vervolgens die [slachtoffer] naar zijn huis gereden en
- waarna die [slachtoffer] zijn auto en autopapieren heeft moeten afgeven en
- waarbij hem, [slachtoffer] , gezegd is dat als hij naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven;
2.
hij op 10 maart 2018 te Schagen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan;
3.
hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 27 maart 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in het gezicht geslagen en
- met gebalde vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en
- gezegd “Jij moet met hem mee geld halen” en “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en dat als hij, [slachtoffer] , naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven en
- vervolgens die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch heeft benaderd ten einde die [slachtoffer] te bewegen een geldbedrag af te geven en
- daarbij die [slachtoffer] telefonisch bedreigd met onder andere de volgende woorden: "Ik heb met jou een afspraak gemaakt voor morgen, ik heb je gezegd dat als je niet nakomt, dat je weet wat er gebeurd ouwe" en "Ik weet waar je woont kankergek, mafkees" en "Weet wat je zegt ouwe, ik kom echt door je kankervoordeur heen" en "Ik ga je nog 1x waarschuwen vriend, luister dan moet je niet raar staan te kijken als er vanavond iemand voor je deur is he, dat ga ik jou vast vertellen, je adres en alles hebben we he, als je dat maar weet",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
mishandeling
feit 3:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- een geldboete van € 10.000,--, bij niet betalen te vervangen door 85 dagen hechtenis;
- een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van twee jaar, waarbij het verdachte wordt verboden direct of indirect contact op te nemen met [slachtoffer] , op straffe van drie dagen vervangende hechtenis per overtreding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten één feitencomplex vormen en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing en een poging tot afpersing van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verdachte - president van (een afdeling/chapter van) de inmiddels verboden motorclub Satudarah - ingeschakeld om een criminele (hennep)schuld voor hem te innen. Tijdens een bijeenkomst hierover op 10 maart 2018 heeft verdachte [slachtoffer] een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven en heeft vervolgens samen met zijn mededaders door intimidatie en dreiging met geweld een dreigende situatie voor [slachtoffer] gecreëerd. Daarbij is zonder enige aanleiding tegen [slachtoffer] gezegd dat de te innen schuld zelf aan verdachte moest voldoen en werd een groot geldbedrag van hem geëist. Omdat [slachtoffer] die dag niet aan contant geld kon komen, heeft hij vervolgens zijn auto met bijbehorende sleutels en de autopapieren moeten afgeven als onderpand om later alsnog te betalen. Deze afgifte van de auto was voor verdachte ook niet voldoende en verdachte eiste dat [slachtoffer] alsnog een groot geldbedrag zou afstaan. Hiertoe heeft medeverdachte [medeverdachte 2] in samenspraak met verdachte [slachtoffer] telefonisch bedreigd en geïntimideerd. Verdachte heeft op 27 maart 2018 een afspraak met [slachtoffer] gemaakt bij de Mac Donalds, waarbij [slachtoffer] aldaar een (deel van) het geëiste geldbedrag aan [medeverdachte 2] zou overhandigen. Door ingrijpen van de politie is aan de poging tot afpersing echter een einde gekomen.
[slachtoffer] is door de ontstane situatie zo bang geworden, dat hij is ondergedoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de impact van een feit als afpersing dan wel poging daartoe, waarbij aangever ook is mishandeld, op slachtoffers groot is. Daarbij speelt dat verdachte en zijn mededader(s) lid waren van de motorclub Satudarah en [slachtoffer] hiervan op de hoogte was. Deze wetenschap zal het intimiderende effect van de afpersing en poging daartoe hebben versterkt. Temeer daar verdachte een sturende rol in het geheel heeft gehad, waarbij hij andere aspirant-leden van Satudarah heeft ingeschakeld om [slachtoffer] te bewegen een groot geldbedrag te betalen.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf anderzijds in aanmerking dat [slachtoffer] in eerste instantie zelf met de verdachte in zee is gegaan en verdachte had ingeschakeld om een schuld voor hem te innen waarbij mogelijk ook een dreigende situatie zou worden gecreëerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 29 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsfeiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, die elk op zichzelf een misdrijf opleveren, deel uitmaken van hetzelfde feitencomplex en dat de feiten 1 en 2 in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en op de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een geldboete op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dat verdachte voor de duur van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , dient te worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen verdachte ingediend welke vordering ter zitting is aangepast tot een bedrag van € 28.396,23, wegens materiële schade (€ 25.896,23) en immateriële schade (€ 2.500,--) die [slachtoffer] als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit één huurtermijn, de opslagkosten van de inboedel, herstel- en schoonmaakkosten door de verhuurder, het straatwerk dat bij de woning is aangebracht, de geschatte verhuiskosten en een vergoeding voor de Volkswagen Scirocco.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Op de bij de vordering gevoegde factuur van de verhuurder staat een factuurdatum van 2 maart 2018 vermeld, terwijl de bewezenverklaarde feiten zich na deze datum hebben voorgedaan. Het is derhalve onduidelijk of de opzegging van de huur door [slachtoffer] het gevolg is van de (poging tot) afpersing. Daardoor is thans niet vast te stellen of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de opzegging van de huur en de bewezenverklaarde feiten. Aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen, zou een onevenredig zware belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de [auto] overweegt de rechtbank dat - zoals ook door de officier van justitie is gevorderd - deze auto aan [slachtoffer] kan worden teruggegeven, zodat bij deze beslissing, die de rechtbank ook zal nemen, van een vergoeding van de auto geen sprake meer kan zijn. Op dit punt zal de vordering van de benadeelde partij eveneens niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank een vergoeding tot een bedrag van € 1.000,-- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2017 in de zaak met parketnummer 15/800590-15 heeft de rechtbank Noord-Holland verdachte ter zake van medeplegen van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 87 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 december 2017 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 december 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 45, 56, 57, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
21 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] , geboorteplaats [geboorteplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,--als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/800590-15 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
87 dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland d.d. 17 november 2017.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. J.W. Moors en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2018.
Mr. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.