ECLI:NL:RBNHO:2018:11063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
15/075774-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en poging tot afpersing met geweld door meerdere personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot afpersing. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot de afgifte van een auto en een groot geldbedrag door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2018, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft bedreigd en geslagen, waarna het slachtoffer zijn auto en geld moest afgeven. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine tegenstrijdigheden. De verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde vrijheidsberoving, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer daadwerkelijk in zijn vrijheid was beperkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/075774-18 (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2018
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Breezand (gemeente Hollands Kroon), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ) en/of de daarbij horende autosleutels en/of autopapieren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [moeder slachtoffer] (zijnde de moeder van [slachtoffer] ) toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht geslagen en/of
- met (gebalde) vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- gezegd tegen die [slachtoffer] “Jij moet met hem mee geld halen” en/of “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en/of “geef je autosleutel” en/of
- gezegd dat als er niet betaald zou worden [slachtoffer] mee naar Amsterdam zou moeten en/of
- vervolgens die [slachtoffer] naar zijn huis gereden en/of
- waarna die [slachtoffer] zijn auto en autopapieren heeft moeten afgeven/ afstaan en/of
- waarbij hem, [slachtoffer] , gezegd is dat als hij naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 27 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Zaandam en/of Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag (te weten € 30.000), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht geslagen en/of
- met (gebalde) vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- gezegd tegen die [slachtoffer] “Jij moet met hem mee geld halen” en/of “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en/of dat als hij, [slachtoffer] , naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch heeft benaderd ten einde die [slachtoffer] te bewegen om € 30.000,-, althans enig geldbedrag, af te geven en/of
- en daarbij die [slachtoffer] telefonisch bedreigd met onder andere de volgende woorden: "Ik heb met jou een afspraak gemaakt voor morgen, ik heb je gezegd dat als je niet nakomt, dat je weet wat er gebeurd ouwe" en/of "Ik weet waar je woont kankergek, mafkees" en/of "Weet wat je zegt ouwe, ik kom echt door je kankervoordeur heen" en/of "Ik ga je nog 1x waarschuwen vriend, luister dan moet je niet raar staan te kijken als er vanavond iemand voor je deur is he, dat ga ik jou vast vertellen, je adres en alles hebben we he, als je dat maar weet" en/of "Je raakt toch spullen kwijt, of niet vieze kankerleijer die je er bent"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Schagen en/of Den Helder en/of Breezand (gemeente Hollands Kroon), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] gesommeerd te komen, althans gesommeerd te laten komen, naar de GSM Shop te Schagen en/of
- de GSM Shop afgesloten, althans laten afsluiten, nadat die [slachtoffer] gearriveerd was en/of
- ( nadat deze in zijn gezicht was geslagen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Jij gaat nergens heen vanavond, je gaat nu dertig ruggen halen" en/of "Geef je autosleutel" en/of “Hij mag niet rijden” en/of "Waar is je telefoon?" en/of "Geen grappen uithalen, geen politie, niet wegrennen of dat soort dingen. Want dan heb je een probleem" althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] zijn telefoon hebben laten afstaan en/of
- die [slachtoffer] naar een adres in Den Helder gereden met als doel daar geld te halen en/of
- die [slachtoffer] naar zijn eigen woning gereden (waarna hij zijn auto en autopapieren heeft afgestaan);

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de betrokkenheid van verdachte ten aanzien van feit 2 niet verder reikt dan de ten laste gelegde handelingen op 10 maart 2018.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ten aanzien van de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangevoerd dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Volgens de raadsman heeft [slachtoffer] in zijn vier verklaringen over essentiële zaken wisselend en tegenstrijdig verklaard. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] in ieder geval in het verleden betrokken is geweest bij de hennephandel, zodat kritisch naar zijn verklaring moet worden gekeken. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat hij met wraakgevoelens kampt, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaring eveneens aantast.
Zonder de verklaring van [slachtoffer] is er onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte volgens de raadsman van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar is, dient volgens de raadsman vrijspraak van alle feiten te volgen. Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de raadsman aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen de klap die medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) aan [slachtoffer] heeft gegeven en de afgifte van de auto en de autosleutels- en papieren, dan wel de poging tot afpersing van het geldbedrag. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een deel van de in feit 1 en 2 ten laste gelegde uitvoeringshandelingen niet bewezen kan worden en dat de overige ten laste gelegde handelingen niet als geweld of dreigen met geweld gekwalificeerd kunnen worden .
Ten slotte kan ten aanzien van de feiten 1 en 2 verdachte niet worden aangemerkt als medepleger.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Betrouwbaarheid verklaring aangever [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] bruikbaar zijn voor het bewijs. [slachtoffer] heeft vier keer een verklaring afgelegd. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] in zijn verschillende verklaringen op een paar punten niet eensluidend heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit kleine tegenstrijdigheden die niet relevant zijn voor hetgeen is ten laste gelegd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn - daar waar het ziet op de tenlastelegging - op hoofdlijnen duidelijk en juist consistent. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen bevestiging vinden in de verklaring van onder meer getuige [getuige] en andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de ARS-gegevens en de onderzoeken telecommunicatie. De rechtbank merkt nog op dat de eventuele betrokkenheid van [slachtoffer] bij de handel in hennep, zoals deze uit het dossier naar voren lijkt te komen, niet maakt dat reeds daarom zijn verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Dit verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
3.3.2
Vrijspraak feit 3
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman van verdachte dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de vraag of sprake is van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving moet beoordeeld worden of het slachtoffer de vrijheid heeft om te gaan en staan waar hij wil. Een beperking van die vrijheid hoeft niet noodzakelijkerwijs een feitelijke te zijn. De beperking kan ook bestaan uit bedreigingen of dreigementen dat er wat kan gebeuren als het slachtoffer probeert te vluchten en de uit deze bedreigingen of dreigementen voortkomende vrees bij het slachtoffer voor de gevolgen voor het negeren ervan. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving moeten de dreigementen verder van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen naar objectieve maatstaven een redelijke vrees kunnen opwekken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het opzet hebben gehad om [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Tijdens de bijeenkomst in de belwinkel op 10 maart 2018 was het opzet van verdachte en zijn medeverdachten erop gericht - zoals hierna uit de bewijsmiddelen in 3.3.4. blijkt - ervoor te zorgen dat [slachtoffer] een geldbedrag zou gaan betalen. Hoewel de deur van de belwinkel op slot was, komt uit het dossier naar voren dat hiervoor een logische verklaring bestond nu het tijdstip van de ontmoeting na sluitingstijd van de winkel was. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en getuigen blijkt verder niet dat [slachtoffer] in de belwinkel geen bewegingsvrijheid had of dat hij niet weg mocht.
[slachtoffer] heeft in de belwinkel aangegeven dat hij geld kon regelen bij een vriend in Den Helder. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] in diens auto naar Den Helder gereden. Tijdens deze autorit bleef het opzet van verdachte en zijn medeverdachten gericht op het betalen van het geldbedrag door [slachtoffer] . [slachtoffer] zou het geldbedrag aan verdachte moeten overdragen. Tijdens deze rit is er getankt bij een tankstation, is [slachtoffer] aan de deur geweest bij een vriend in Den Helder en is [slachtoffer] in zijn woning geweest om de autopapieren te halen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] de gehele avond de vrijheid heeft gehad om te gaan en staan waar hij wilde en hij niet daadwerkelijk werd beperkt. [slachtoffer] is op eigen aanwijzen in de auto gestapt om geld bij een vriend te halen. De enkele omstandigheid dat verdachte hem hierbij heeft vergezeld, zonder dat gebleken is van bedreigingen of dreigementen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de situatie van opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank zal daarom verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.3
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden vrijgesproken voor zover het de periode na 10 maart 2018 betreft. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte na 10 maart 2018 nog op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de poging tot afpersing van [slachtoffer] .
3.3.4
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling zullen worden opgenomen.
3.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 10 maart 2018 heeft [getuige] , een kennis van [slachtoffer] , tegen [slachtoffer] gezegd dat hij zich rond 18.15 uur moest melden in zijn belwinkel te Schagen om [medeverdachte] te ontmoeten. Toen [slachtoffer] zich op dit tijdstip bij de belwinkel meldde, zag hij bij binnenkomst [medeverdachte] zitten. [medeverdachte] was in het gezelschap van (ten minste) twee andere mannen met eveneens een fors postuur. Na een gesprek van een paar minuten, waarbij de sfeer steeds grimmiger werd, heeft [medeverdachte] [slachtoffer] een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven. [slachtoffer] heeft hierdoor een gescheurde wenkbrauw opgelopen. Vervolgens heeft getuige [getuige] gezien dat een persoon, door hem NN3 genoemd, opsprong en met zijn gebalde rechtervuist een dreigende houding jegens [slachtoffer] aannam. Ook [slachtoffer] heeft gezien dat na de klap een jongen opstond, die van [medeverdachte] weer moest gaan zitten. De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat verdachte deze NN3 is geweest. Vervolgens heeft [medeverdachte] onder meer tegen [slachtoffer] gezegd dat hij die avond € 30.000,-- moest betalen en dat hij zijn autosleutel moest afgeven. [slachtoffer] moest zijn telefoon inleveren. Verdachte en [slachtoffer] zijn vervolgens in de auto van [slachtoffer] (een [merk] [type] ) naar een vriend van [slachtoffer] in Den Helder gereden, waarbij verdachte de auto heeft bestuurd. [slachtoffer] wilde van deze vriend een deel van het geld lenen. Toen deze vriend niet thuis bleek te zijn en [slachtoffer] dus geen geld kon lenen, heeft [slachtoffer] , na contact hierover tussen verdachte en [medeverdachte] , de auto en de autosleutels en papieren aan verdachte moeten afgeven. Vervolgens is door verdachte aan [slachtoffer] te kennen gegeven dat hij de dag erna het geld geregeld moest hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afgifte van de auto en de bijbehorende sleutels en papieren door [slachtoffer] het redelijkerwijs te verwachten gevolg is geweest van - onder meer - de door [medeverdachte] gegeven vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] . Alle uitingen van (bedreiging met) geweld zijn verricht met het oog op hetzelfde doel, namelijk om [slachtoffer] die avond nog het geldbedrag te laten betalen. Dat [slachtoffer] later op de avond, nadat duidelijk was dat het hem niet lukte het geldbedrag bij elkaar te krijgen, zijn auto en toebehoren heeft afgegeven als een soort onderpand voor een latere betaling van dat geldbedrag, doet niets af aan de causale relatie tussen (de dreiging met) het geweld en de afgifte van de auto en toebehoren. Dit mede gelet op het korte tijdsbestek waarin [slachtoffer] de auto heeft afgegeven na door [medeverdachte] te zijn geslagen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman dat geen sprake is van een causaal verband tussen de klap en de afgifte van de auto. De andere in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen hebben - in onderlinge samenhang bezien en gelet op de context waarin dit heeft plaatsgevonden - bijgedragen aan de algehele intimiderende sfeer van geweld en dreiging met geweld, waardoor [slachtoffer] zich genoodzaakt zag zijn auto af te geven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] zich tijdens de ontmoeting in de belwinkel omringd zag door gespierde mannen waarvan hij wist dat het leden waren van Satudarah, een beruchte en – inmiddels ontbonden en verboden – motorclub.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij de ontmoeting in de belwinkel aanwezig was en zich daar ook dreigend heeft opgesteld. De aard van het delict, (een poging tot) afpersing, waarvan dreiging met geweld een bestanddeel is, brengt met zich mee dat in dit geval de aanwezigheid van verdachte en zijn dreigende houding een bijdrage van voldoende gewicht oplevert. Verdachte heeft immers door zijn aanwezigheid en dreigende houding de bedreigende situatie en de bedreigende uitlatingen van [medeverdachte] versterkt. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] naar Den Helder gebracht en is daarna met [slachtoffer] naar diens woning gereden. [slachtoffer] heeft aldaar de [merk] [type] , de autosleutels en de autopapieren aan verdachte moeten afgeven. Op grond van deze feitelijke handelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de feiten heeft medegepleegd. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die er in eerste instantie op was gericht om [slachtoffer] tot afgifte van een geldbedrag te dwingen, en toen dat diezelfde avond niet mogelijk bleek heeft verdachte, in overleg met [medeverdachte] , [slachtoffer] gedwongen zijn auto af te staan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 10 maart 2018 te Schagen en Den Helder en Breezand (gemeente Hollands Kroon), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ) en de daarbij horende autosleutels en autopapieren, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in het gezicht geslagen en
- met gebalde vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en
- gezegd “Jij moet met hem mee geld halen” en “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en “Geef je autosleutel” en
- gezegd dat als er niet betaald zou worden [slachtoffer] mee naar Amsterdam zou moeten en
- vervolgens die [slachtoffer] naar zijn huis gereden en
- waarna die [slachtoffer] zijn auto en autopapieren heeft moeten afgeven en
- waarbij hem, [slachtoffer] , gezegd is dat als hij naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven;
2.
hij op 10 maart 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een groot geldbedrag, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in het gezicht geslagen en
- met gebalde vuist een dreigende houding ingenomen ten opzichte van die [slachtoffer] en
- gezegd “Jij moet met hem mee geld halen” en “Jij gaat nergens heen vanavond, jij gaat nu dertig ruggen halen” en dat als hij, [slachtoffer] , naar de politie zou gaan, hij dat zou moeten bekopen met zijn leven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever [slachtoffer] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten één feitencomplex vormen en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing en een poging tot afpersing van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft [medeverdachte] - president van (een afdeling/chapter van) de inmiddels verboden motorclub Satudarah - ingeschakeld om een criminele (hennep)schuld voor hem te innen. Tijdens een bijeenkomst hierover op 10 maart 2018 heeft [medeverdachte] [slachtoffer] een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven. Vervolgens heeft verdachte samen met zijn mededaders door intimidatie en dreiging met geweld een dreigende situatie voor [slachtoffer] gecreëerd. Daarbij is gezegd dat [slachtoffer] de te innen schuld zelf moest voldoen en werd een groot geldbedrag van hem geëist. Verdachte is vervolgens met [slachtoffer] naar Den Helder gereden, zodat [slachtoffer] bij een vriend geld kon lenen om de schuld te betalen. Toen het [slachtoffer] niet lukte om geld te lenen, moest [slachtoffer] zijn auto en de autopapieren aan verdachte afgeven als onderpand voor latere betaling van het geldbedrag.
[slachtoffer] is door de ontstane situatie zo bang geworden, dat hij is ondergedoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de impact van een feit als afpersing dan wel poging daartoe op slachtoffers groot is. Daarbij speelt dat verdachte en zijn mededaders lid waren van de motorclub Satudarah en [slachtoffer] hiervan op de hoogte was. Deze wetenschap zal het intimiderende effect van de afpersing hebben versterkt.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf in aanmerking dat [slachtoffer] in eerste instantie zelf met de verdachten in zee is gegaan en medeverdachte [medeverdachte] had ingeschakeld om een schuld voor hem te innen waarbij mogelijk ook een dreigende situatie zou worden gecreëerd. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen initiërende rol bij de afpersing en poging tot afpersing heeft gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 9 juli 2018, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder ter zake van een geweldsfeit onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 juni 2018 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het rapport volgt dat verdachte zijn leven op de belangrijke aandachtsgebieden – woning, werk, ondersteunend netwerk – overwegend op orde lijkt te hebben. De reclassering heeft wel twijfels over de beïnvloedbaarheid van verdachte, mede gelet op de contacten met de (voormalige) leden van de (inmiddels verboden) motorclub Satudarah. Wanneer verdachte een toezicht wordt opgelegd, zal aandacht worden besteed aan praktische zaken, sociale contacten, en eventuele beïnvloedbaarheid en de wijze waarop verdachte grenzen kan stellen.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, die elk op zichzelf een misdrijf opleveren, deel uitmaken van hetzelfde feitencomplex en dat zij in zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en op de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van de straf die de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en ernst van het feit een verplicht contact met de reclassering wenselijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank een contactverbod met aangever [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen verdachte ingediend, welke vordering ter zitting is aangepast tot een bedrag van € 28.396,23, wegens materiële schade
(€ 25.896,23) en immateriële schade (€ 2.500,--) die [slachtoffer] als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit één huurtermijn, de opslagkosten van de inboedel, herstel- en schoonmaakkosten door de verhuurder, het straatwerk dat bij de woning is aangebracht, de geschatte verhuiskosten en een vergoeding voor de [merk] [type] .
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Op de bij de vordering gevoegde factuur van de verhuurder staat een factuurdatum van 2 maart 2018 vermeld, terwijl de bewezenverklaarde feiten zich na deze datum hebben voorgedaan. Het is derhalve onduidelijk of de opzegging van de huur door [slachtoffer] het gevolg is van de (poging tot) afpersing. Daardoor is thans niet vast te stellen of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de opzegging van de huur en de bewezenverklaarde feiten. Aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen, zou een onevenredig zware belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de [merk] [type] overweegt de rechtbank dat - zoals ook door de officier van justitie is gevorderd - deze auto aan [slachtoffer] kan worden teruggegeven, zodat bij deze beslissing, die de rechtbank ook zal nemen, van een vergoeding van de auto geen sprake meer kan zijn. Op dit punt zal de vordering van de benadeelde partij eveneens niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank een vergoeding tot een bedrag van € 1.000,-- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 maanden, niet uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd van twee jaar bij de reclassering te Zaandam zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] , geboorteplaats [geboorteplaats] .
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,--als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. J.W. Moors en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2018.
Mr. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.