Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Standpunten
3.De beoordeling
Uit de zittingsaantekeningen van de griffier van de zitting van 14 november 2018, ambtshalve geraadpleegd door de wrakingskamer, blijkt dat de rechter ter zitting veelvuldig vragen heeft gesteld aan verzoeker en dat niet op alle vragen (concreet) antwoord is gegeven door de verzoeker. Verzoeker heeft hierover bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek gezegd dat hij soms nog aan het nadenken was over het antwoord.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter blijkens haar schriftelijke reactie vragen heeft gesteld om het standpunt van de verzoeker duidelijk te krijgen.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het juist bij het procederen in persoon van groot belang is dat op de zitting vragen worden gesteld door de rechter om tot de kern van het geschil te komen en het feitelijk en juridisch kader helder te krijgen. Uit het gegeven dat verzoeker zich door deze werkwijze en vraagstelling onheus bejegend heeft gevoeld, kan -objectief gezien - niet de conclusie worden getrokken dat de rechter hiermee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De inhoudelijke aanpak van de zaak is aan de rechter en leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer.