ECLI:NL:RBNHO:2018:11061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
C/15/281375/HA RK 18/202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. I. Lips, de rechter in een aanhangige civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend tijdens een zitting op 14 november 2018, waarbij de verzoeker zich onheus bejegend voelde door de rechter. De verzoeker stelde dat hij niet serieus werd genomen, dat hij niet de kans kreeg om zijn standpunt volledig toe te lichten en dat de rechter hem met een lachje afdeed. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt te verduidelijken en dat haar vragen bedoeld waren om de zaak helder te krijgen, vooral omdat de verzoeker zonder juridische bijstand procedeerde.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had geen objectieve gronden aangedragen die zouden kunnen wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van haar functie wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat de subjectieve gevoelens van de verzoeker niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, vormden geen grond voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/281375 / HA RK 18/202
Beslissing van 10 december 2018
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
[woonplaats]
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I. Lips,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
De verzoeker heeft ter zitting van 14 november 2018 mondeling de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 6929685 CV EXPL 18-3426, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 20 november 2018 op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 10 december 2018. De verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en de rechter zijn verschenen.

2.Standpunten

2.1
De verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat hij zich niet serieus genomen heeft gevoeld door de rechter op de zitting. De verzoeker voelde zich onheus bejegend, omdat de rechter hem onder andere niet liet uitspreken en doordat zijn standpunt met een lachje werd afgedaan. Ook zou de rechter de verzoeker niet hebben laten uitspreken op de zitting en hem te kennen hebben gegeven dat hij geen antwoord geeft op de gestelde vragen. De verzoeker heeft aangegeven dat hij soms aan het nadenken was over een te formuleren antwoord. Dit werd onterecht door de rechter aangemerkt als het niet antwoorden op gestelde vragen. De verzoeker voelde zich door de rechter behandeld met een bepaalde vooringenomenheid en hij had de indruk dat het niet de goede kant op ging.
2.2
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat zij zich niet herkent in de door de verzoeker geschetste onheuse bejegening en vooringenomenheid. De rechter heeft aangegeven dat zij de verzoeker ter zitting de gelegenheid heeft gegeven zijn verweer toe te lichten en te onderbouwen. Aangezien de verzoeker in persoon procedeerde, heeft zij ter zitting veel vragen gesteld. De rechter benadrukt dat het haar taak is om als rechter zaaks gerichte vragen te stellen, zodat een partij zijn standpunt kan verduidelijken, vooral als een partij geen juridische bijstand heeft. Van (schijn van) vooringenomenheid of een onheuse bejegening is volgens haar geen sprake. Uit de constatering dat er geen antwoord op de vraag wordt gegeven, kan geen (schijn van) vooringenomenheid blijken. Die constatering is in het kader van de transparantie legitiem en niet onheus. De verzoeker stelt dat zijn standpunt met een lachje werd afgedaan. De rechter geeft aan dat zij niet gelachen heeft. Mogelijk heeft zij een verbaasde blik getoond, maar dat betekent niet dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid of een onheuse bejegening.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Uit het wrakingsverzoek en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert dan wel dat haar handelen grond heeft gegeven voor de vrees dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3
De grondslag van het wrakingsverzoek is onder meer gelegen in de stelling dat de verzoeker zich onheus bejegend heeft gevoeld door het handelen van de rechter. De rechter zou de schijn van vooringenomenheid hebben getoond door op de zitting te lachen en verzoeker niet te laten uitspreken.
Uit de zittingsaantekeningen van de griffier van de zitting van 14 november 2018, ambtshalve geraadpleegd door de wrakingskamer, blijkt dat de rechter ter zitting veelvuldig vragen heeft gesteld aan verzoeker en dat niet op alle vragen (concreet) antwoord is gegeven door de verzoeker. Verzoeker heeft hierover bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek gezegd dat hij soms nog aan het nadenken was over het antwoord.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter blijkens haar schriftelijke reactie vragen heeft gesteld om het standpunt van de verzoeker duidelijk te krijgen.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het juist bij het procederen in persoon van groot belang is dat op de zitting vragen worden gesteld door de rechter om tot de kern van het geschil te komen en het feitelijk en juridisch kader helder te krijgen. Uit het gegeven dat verzoeker zich door deze werkwijze en vraagstelling onheus bejegend heeft gevoeld, kan -objectief gezien - niet de conclusie worden getrokken dat de rechter hiermee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De inhoudelijke aanpak van de zaak is aan de rechter en leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer.
3.4
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld in handen van de voorzitter van het team Kanton, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en mr. B. Liefting-Voogd, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.