In deze zaak hebben de passagiers van American Airlines een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht op 22 december 2015. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met American Airlines voor een vlucht van Amsterdam naar Philadelphia, met een aansluitende vlucht naar Phoenix. Door een tussenlanding in Bangor om extra brandstof te laden, arriveerden de passagiers met een vertraging van meer dan 24 uur op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor vertragingen van luchtreizen.
American Airlines betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die een onverwacht tekort aan brandstof veroorzaakten. De kantonrechter oordeelde dat American Airlines niet voldoende had onderbouwd dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat American Airlines gehouden was om de passagiers te compenseren voor de vertraging, aangezien niet was aangetoond dat de vertraging niet kon worden voorkomen ondanks het treffen van redelijke maatregelen.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en American Airlines veroordeeld tot betaling van € 1.381,50, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast werd American Airlines veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.