ECLI:NL:RBNHO:2018:10750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
15/105648-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag tijdens strandfeest met vuurwapen

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2018 tijdens een druk bezocht strandfeest bij een strandclub in Overveen met een vuurwapen heeft geschoten. Het slachtoffer, [slachtoffer], raakte niet gewond, omdat hij op tijd kon bukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die aanwezig was op het feest, een grijze trui droeg en door getuigen werd herkend als de schutter. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de identificatie van de verdachte als schutter. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen, ondanks enkele inconsistenties, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk had geschoten. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, bewezen en legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gebrek aan respect van de verdachte voor het leven van anderen, wat een zware straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/105648-18 (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 8 april 2018 te Overveen, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal, althans meerdere malen, met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 april 2018 te Overveen, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, eenmaal, althans meerdere malen, met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 8 april 2018 te Overveen, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal, althans meermalen, te schieten in de richting van het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) een schietgebaar te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het lichaam van die [slachtoffer] en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn, verdachtes, hand(en) te hebben in de nabijheid van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op zondag 8 april 2018 vond bij strandclub [strandclub] in Overveen, gemeente Bloemendaal, een groot strandfeest plaats in een feesttent, die speciaal voor de gelegenheid voor de club op het strand was opgezet. Rond 22.30 uur kreeg de politie te horen dat tijdens het feest zou zijn geschoten. Even later meldde [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zich bij de politie en verklaarde hij te zijn beschoten. Tegen het einde van het feest was een ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en een andere bezoeker, namelijk een jongen met een grijze trui. Nadat [slachtoffer] een vuistslag van de jongen had ontweken, had hij hem in het gezicht geslagen. Kort daarna kwam de jongen tegenover [slachtoffer] staan en maakte hij een schietgebaar; eerst alleen met zijn handen en daarna met een voorwerp. [slachtoffer] bukte snel en hoorde een harde knal. Hij werd niet geraakt, maar voelde wel iets langs zijn haren gaan. Een aantal bezoekers van het strandfeest was getuige van het incident.
[getuige 2] was die avond ook op het strandfeest aanwezig. Zij hoorde het schot, maar zag niet wie de schutter was. Eerder op de avond had zij in de buurt van [slachtoffer] wel een jongen met een grijze trui zien staan, die zij herkende als verdachte. Direct na het schot hoorde [getuige 2] van anderen dat deze jongen de schutter was geweest. Zij heeft hierop een Instagram-foto van verdachte met de broer van [slachtoffer] , [getuige 1] , gedeeld. Aan de hand van deze foto hebben [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] verdachte vervolgens herkend als de schutter.
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar op het strandfeest bij [strandclub] aanwezig was en een grijze trui droeg, maar dat hij geen vuurwapen bij zich had en ook niet heeft geschoten.
De vragen die aan de rechtbank voorliggen, zijn (1) of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden, alsmede de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting, voldoende redengevend zijn voor de conclusie dat verdachte tijdens het strandfeest heeft geschoten en zo ja, (2) of die gedraging kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair), poging tot zware mishandeling (subsidiair), dan wel bedreiging (meer subsidiair).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende betoogd.
Op grond van het dossier, in het bijzonder de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen en de herkenningen van verdachte door [slachtoffer] en verschillende getuigen, kan worden bewezen dat verdachte tijdens het strandfeest éénmaal gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. Dat heeft hij gedaan op een afstand van enkele meters. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] , wat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag oplevert.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Vrijspraak van de gehele tenlastelegging moet volgen, omdat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat verdachte de schutter is geweest. De herkenningen van verdachte hebben geen bewijswaarde gelet op het leerstuk van weapon focus, dat inhoudt dat zodra er een geweer zichtbaar wordt de aandacht van getuigen daarop wordt gericht en de waarneming beperkt. Bovendien was het een druk feest met minimale verlichting. Voorts zijn de verklaringen onbetrouwbaar, nu de aangifte en de getuigenverklaringen op elkaar lijken te zijn afgestemd en deze belastende verklaringen bovendien op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn. Niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] en de getuigen zich in hun waarnemingen hebben vergist en verdachte ten onrechte als schutter hebben aangewezen.
Als de rechtbank aan dit verweer voorbijgaat en bewezen acht dat [slachtoffer] door verdachte is beschoten, dan is subsidiair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Gelet op de wijze waarop er zou zijn geschoten, namelijk niet gericht op [slachtoffer] , maar (schuin) omhoog, kan de gedraging slechts als een bedreiging worden gekwalificeerd.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De schutter
Op basis van de aangifte en de verklaringen van de hiervoor onder 3.1. genoemde getuigen concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die tijdens het strandfeest in de feesttent bij [strandclub] op [slachtoffer] heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen blijkt allereerst dat [slachtoffer] en de getuigen verdachte aan de hand van een Instagram-foto hebben herkend als de schutter. Bovendien heeft getuige [getuige 3] verdachte daarnaast ook op camerabeelden van de strandopgang bij [strandclub] aangewezen als de jongen die heeft geschoten.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte en de getuigenverklaringen. Hoewel de verklaringen op onderdelen niet (geheel) gelijkluidend zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen daarmee als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gelegd en niet het wettig bewijs voor de herkenning van verdachte kunnen opleveren. De verschillen tussen de verklaringen kunnen worden uitgelegd door enerzijds de drukke situatie in de feesttent en het grote aantal bezoekers, en anderzijds de omstandigheid dat de betrokkenen het incident - mede vanwege hun verschillende positionering - anders hebben waargenomen en daardoor mogelijk anders hebben beleefd. De gebruikte verklaringen komen echter in grote lijnen en op essentiële punten overeen en vullen elkaar daarnaast op die punten aan. De verklaringen zijn verder dusdanig gedetailleerd ten aanzien van de omschrijving van (de kleding van) de schutter en de reden waarom zij verdachte als de schutter hebben herkend, namelijk omdat zij hem eerder die avond al in de feesttent hadden gezien toen hij ruzie maakte, dan wel met een huilend meisje danste, dat dat die verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar maakt. Tot slot heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd om verdachte erin te luizen, zoals hij dat zelf ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank heeft de belastende verklaringen dan ook voor het bewijs gebruikt.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de zich in het dossier bevindende stukken. Het alternatieve scenario is daarnaast door de verdediging onvoldoende onderbouwd en onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft dit scenario bij de beoordeling van de tenlastelegging daarom buiten beschouwing gelaten.
Poging tot doodslag
Bij de beantwoording van de vraag welk strafbaar feit de bewezen geachte gedraging van verdachte oplevert, is van belang waarop het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht, namelijk op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , dan wel het bedreigen van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, indien de verklaringen van verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan. Daarbij zijn van belang de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte vanaf een korte afstand van vier tot zes meter éénmaal met een vuurwapen gericht heeft geschoten op [slachtoffer] . De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte heeft geschoten in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] , dat wil zeggen richting zijn romp en/of hoofd. Getuige [getuige 4] heeft namelijk verklaard dat verdachte richtte op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat hij bukte toen op hem werd geschoten en dat hij vervolgens iets langs zijn haren voelde gaan. Aangenomen moet worden dat [slachtoffer] ergens in zijn bovenlichaam geraakt had kunnen worden als hij rechtop was blijven staan. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte het risico heeft genomen dat hij [slachtoffer] zou kunnen raken en dat hij dat risico ook willens en wetens heeft aanvaard. Het is algemeen bekend dat kogelverwondingen in vitale delen van het lichaam, zoals zich in het bovenlichaam bevinden, de dood tot gevolg kunnen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat verdachte door toch te schieten welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou kunnen worden gedood. Dit leidt ertoe dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primair tenlastegelegdeheeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 april 2018 te Overveen, gemeente Bloemendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van het door hem bewezen geachte en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van bedreiging te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een druk bezocht strandfeest bij strandclub [strandclub] éénmaal met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer] . Vanwege zijn ontkennende houding moet aangenomen worden dat verdachte geen andere aanleiding had, dan dat hij die avond kort daarvoor ruzie had met [slachtoffer] , waarbij hij door [slachtoffer] was geslagen, en dat verdachte kennelijk op [slachtoffer] heeft geschoten ter finale beslechting van dat conflict. [slachtoffer] is daarbij niet gewond geraakt, omdat hij op tijd kon bukken. Evenmin zijn andere bezoekers van het strandfeest gewond geraakt. Het lijkt, gelet op de situatie, een gelukkig toeval dat er niemand (dodelijk) is getroffen. Op het moment van schieten was het namelijk nog zeer druk op het strandfeest, dat pas ruim een half uur later zou eindigen.
Door op deze manier te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn medemens. Verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen naar een feest of kon daarover beschikken, omdat een ander dat had meegebracht. Hij deinst er kennelijk niet voor terug om uitsluitend ter beslechting van een eenvoudige ruzie nodeloos vuurwapengeweld te gebruiken in een uitgaansgelegenheid en daarmee de levens en gezondheid van anderen in gevaar te brengen. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan.
Gebeurtenissen als deze behoren tot een categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maken op de rechtsorde en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard oplegging van geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere tijd. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken plegen op te leggen.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2018 is gebleken dat verdachte in de vijf jaren voor het bewezenverklaarde voor een diefstal met geweld en wapenbezit is veroordeeld. Gelet hierop moet verdachte als een recidivist worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit in strafverzwarende zin bij de straftoemeting betrokken.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit de opgemaakte rapportages zijn gebleken, heeft de rechtbank verder geen reden voor strafmatiging gezien.
Alles afwegende is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden op zijn plaats is.

7.Beslag

Gedurende het onderzoek is op naam van verdachte een aantal voorwerpen in beslag genomen, waaronder een magazijnhouder (goednummer 896487), munitie (goednummer 896489), een magneet waarmee de verborgen ruimte in de auto van verdachte kon worden geopend (goednummer 461537) en een mobiele telefoon van het merk BQ Aquarius, zijnde een zogenoemde cryptotelefoon (goednummer 460284). Deze voorwerpen zijn naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. Om die reden worden de voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Dat geldt, anders dan de raadsman heeft verzocht, ook voor de genoemde cryptotelefoon. Het is algemeen bekend dat cryptotelefoons veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat ook het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd is met het algemeen belang.
Onder verdachte zijn ook mobiele telefoons van het merk Apple (goednummer 460236) en Samsung (goednummer 460286) in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en kunnen aan hem worden teruggegeven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36b, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeereen magazijnhouder (goednummer 896487), munitie (goednummer 896489), een magneet (goednummer 461537) en een mobiele telefoon van het merk BQ Aquarius (goednummer 460284) (nummers 1, 5, 6 en 7 op de beslaglijst).
Gelast de teruggaveaan verdachte van de mobiele telefoons van het merk Apple (goednummer 460236) en Samsung (goednummer 460286) (nummers 3 en 4 op de beslaglijst).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2018.
De griffier, mr. P.H. Boersma, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Verklaring verdachte
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 26 november 2018 heeft afgelegd, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik was op 8 april 2018 aanwezig op het strandfeest bij [strandclub] . Ik droeg die avond een spijkerbroek en een wollen trui, licht grijs van kleur, met lange mouwen. Op de camerabeelden van de strandopgang bij [strandclub] heb ik mijzelf rond tijdstip 22.25 uur herkend. Ik herken mijzelf ook op de Instagram-foto die in het dossier zit.
Verklaringen aangever [slachtoffer]
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2018, doorgenummerde pag. 79-80, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , dan wel één van hen:
Op zondag 8 april 2018 omstreeks 22.30 uur hoorden wij dat er mogelijk geschoten zou zijn in de strandtent [strandclub] te Bloemendaal. Omstreeks 22.50 uur vertelde [slachtoffer] : “Ik was met mijn broer en vriend in de [strandclub] . De jongen die later op mij schoot, probeerde mij een klap te geven. Opeens kwam hij weer op mij af. Ik zag dat hij wat pakte bij zijn broeksband en op mij richtte. Ik zag dat het een klein zwart wapen was. Ik dook in elkaar en hoorde toen een harde knal. Ik voelde iets langs mijn haren gaan. Hij schoot op mij. Een paar meiden kennen de dader als ‘ [verdachte] ’. Ik kan de jongen omschrijven als een negroïde jongen met grijze trui.”
Een proces-verbaal van verhoor van aangever van 10 april 2018, doorgenummerde pag. 94-101, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 8 april 2018 tussen 22.00 uur en 22.15 uur bij strandtent [strandclub] in Overveen. Op een gegeven moment zag ik gestoei. Een jongen met grijze trui kwam op mij af en probeerde mij te slaan. Ik haalde uit in zijn richting. Ik zag dat die jongen zijn rechterhand omhoog hief en schietbewegingen met zijn hand maakte. Hij stond op een afstand van ongeveer vier meter van mij. Op een gegeven moment zag ik dat hij iets in zijn handen had, toen hij zijn arm omhoog deed. Ik zag dat hij met dat voorwerp in mijn richting wees. Uit reactie boog ik door mijn knieën. Meteen op datzelfde moment hoorde ik een luide knal en voelde ik iets langs mijn haar bewegen. Toen ik voelde dat er iets door mijn haar ging, bukte ik nog verder.
De schutter zag er als volgt uit; bruine jongen, grijze trui met lange mouwen en blauwe spijkerbroek. Ik heb een foto van de schutter. Die heb ik gekregen van één van de vriendinnen van een vriendin van mijn broertje.
Een ongenummerd proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 september 2018, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
Eén van die meiden heeft [verdachte] op Instagram opgezocht. Op het moment dat ik de foto zag, zag ik gelijk dat hij het was.
Die jongen stond op een meter of zes afstand.
.
Verklaringen getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 10 april 2018, doorgenummerde pag. 102-105, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 8 april 2018 ben ik naar een strandfeest gegaan in Bloemendaal. Op een gegeven moment ontstond er een ruzie. Er kwam een man in een grijze trui die met een gebalde vuist mijn broer een slag op zijn kin gaf. De naam van deze persoon is [verdachte] . Mijn broer heeft deze [verdachte] teruggeslagen. Vervolgens liep [verdachte] iets naar achteren en maakte een schietende beweging met twee handen naar voren in de richting van mijn broer.
Kort hierop hoorde ik [getuige 3] schreeuwen: “Hij heeft een wapen of pistool.” Ik zag dat die [verdachte] iets in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] met wat hij in zijn hand had, richtte op mijn broer. Vervolgens hoorde ik een harde knal. Op dat moment besefte ik dat [verdachte] een vuurwapen in zijn hand had en op mijn broer had geschoten.
[verdachte] is een Antilliaan. Hij droeg een grijze trui. Via via heb ik een foto van [verdachte] gekregen.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 17 april 2018, doorgenummerde pag. 119-125, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb hem, de persoon die geschoten heeft, op de foto herkend, aan zijn gezicht, zijn kleur, alles. Degene op de foto wordt [verdachte] genoemd.
Een ongenummerd proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 september 2018, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 1] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
[verdachte] kwam terug en schoot gericht op mijn broer. Ik zag dat hij iets in zijn handen had, een zwart voorwerp. Het was een vuurwapen, want het maakte geluid, een harde knal.
Hij richtte het vuurwapen op mijn broer. De schutter stond op een meter van 4 a 5 van ons. Er is één schot gelost. Het vuurwapen was op mijn broer gericht op het moment van de knal.
Ik zag een zwart ding dat op een vuurwapen leek. Hij schoot gericht op mijn broer.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 19 april 2018, doorgenummerde pag. 135-139, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik stond op het [feest] feest. Op een gegeven moment zagen we een jongen met een meisje dansen en dat meisje was aan het huilen. Dat trok de aandacht.
Ineens was er een gevecht tussen mensen. Toen was het even rustig en ineens hoorde ik een knal. Ik dacht dat het een pistoolschot was. Later hoorde ik een vriendin, [getuige 3] , roepen: “Pistool, pistool.” [getuige 3] zei na het pistoolschot dat die jongen met de grijze trui die met het huilende meisje eerder aan het dansen was, degene was die het schot heeft gelost. Ik ken die jongen als [verdachte] . De foto van [verdachte] die ik [getuige 1] heb gestuurd, is degene die met het huilende meisje danste.
De verklaring die getuige [getuige 2] ter terechtzitting van 26 november 2018 heeft afgelegd, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik was op 8 april 2018 op het feest in [strandclub] . Verdachte was ook op het feest aanwezig. Hij wordt [verdachte] genoemd.
Ik was met een groepje met [slachtoffer] en [getuige 1] . Verdachte was er ook. Hij was in de buurt. Hij viel op, omdat hij met een huilend meisje stond.
Als ik verdachte nu zie en hem aankijk, dan kan ik zeggen dat dit dezelfde persoon is die ik die avond met grijze trui op het feest heb gezien en die met het huilende meisje danste.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 19 april 2018, doorgenummerde pag. 140-144, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik was naar het [feest] feest op 8 april 2018. Van 22.00 tot 22.30 uur trad Broederliefde op. Een jongen was aan het dansen met een meisje waarvan ik zag dat ze even daarvoor nog huilde. Die jongen droeg een grijze trui.
Op een gegeven moment zag ik die jongen met de grijze trui een schietbeweging met zijn handen maken, in onze richting. Ik weet niet op wie hij richtte.
Ineens zie ik dat die jongen met die grijze trui een vuurwapen in zijn hand vasthield. Hij hield hem voor zijn kruis naar beneden gericht en ik zag hem een trekbeweging maken. Ik schrok enorm en riep: “Pistool, pistool!” Ik hoorde daarna een knal.
Hij hield het wapen op de groep gericht, dus waar [getuige 1] en [slachtoffer] ook stonden. Het wapen was op hen gericht. Het wapen was denk ik net zo groot als een politiewapen. Hij heeft het wapen doorgeladen terwijl ik keek. Ik hoorde later dat [verdachte] zijn naam is.
Toen ik de foto, die [getuige 2] had gevonden, voor het eerst zag, zei ik gelijk: “Dat is hem.” Ik herkende hem voor 100 procent als degene die het wapen in zijn hand had. De jongen met de grijze trui dus. Ik herken hem aan het kapsel, zijn gezicht.
Een ongenummerd proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 september 2018, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 3] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
Ik zag de jongen met de grijze trui het vuurwapen pakken en laden. Ik kon zien dat het een vuurwapen was. [slachtoffer] stond op zo’n drie meter, recht voor mij. De schutter stond links van mij, op zo’n drie meter.
Ik heb de jongen zien richten, maar ik rende gelijk weg. Die jongen met de grijze trui had een pistool in zijn hand.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2018, doorgenummerde pag. 183-190, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Naar aanleiding van het schietincident op 8 april 2018 zijn camerabeelden opgevraagd van de strandopgang Kop-Zeeweg, van 22:00 uur tot 23:30 uur. Op 17 mei 2018 liet ik aan [getuige 3] de beelden zien van strandopgang Kop-Zeeweg en vroeg of zij wilde aangeven of degene die zij met het pistool heeft gezien daarop voor kwam. Op het cameratijdstip 22:25:20 uur hoorde ik haar ineens vol overtuiging zeggen: “Dat is hem!" Zij wees een persoon op de beelden aan die een grijze trui droeg. Die jongen met die grijze trui was de schutter volgens haar. Zij gaf aan dat ze hem aan zijn postuur, huidskleur, kapsel en kleiding herkende.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 1 mei 2018, doorgenummerde pag. 154-159, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
We stonden te feesten bij het [feest] feest. Ik zie opeens een gevecht. Toen het klaar was, ging hij, [verdachte] , weglopen. Daarna kwam [verdachte] terug. Ik zag dat hij schuin tegenover ons kwam staan. Hij ging met zijn handen schietbewegingen doen, alsof hij schoot op ons. Na een minuut ofzo hoorde ik [getuige 3] schreeuwen: hij heeft een pistool, hij heeft een pistool. Ik keek naar die [verdachte] en zag dat hij wat in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] onze richting op keek. Ik heb één knal gehoord. Ik zag [slachtoffer] bukken toen die knal kwam. Ik zag dat die [verdachte] op een meter of vier van mij en [slachtoffer] vandaan stond. Met [verdachte] bedoel ik die persoon die heeft geschoten.
[verdachte] danste voor het incident met een meisje. Volgens mij droeg hij een grijze trui en spijkerbroek.
Ik zag dat hij richtte op [slachtoffer] . Ik heb een foto van hem gezien. Ik herkende hem meteen als de persoon die schoot. [getuige 1] had het van [getuige 2] ontvangen.
Een ongenummerd proces-verbaal van verhoor van getuige van 19 september 2018, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [getuige 4] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
Op het einde van het gevecht ging de jongen met de grijze trui even weg. Na een paar minuten kwam hij terug en ging van een afstand onze richting op staan. Hij ging schietende bewegingen met zijn handen maken en onze kant op kijken. Daarna ging hij weer even weg; na een paar minuten was hij weer terug. Toen had hij iets in zijn hand. Ik hoorde [getuige 3] schreeuwen: “Hij heeft een pistool.” Ik zag iets in zijn handen dat hij onze kant op ging richten. Ik hoorde een knal. Ik zag [slachtoffer] bukken.
Ik zag dat het op ons gericht werd. [slachtoffer] stond vlak bij mij. De schutter stond op een meter of vier.
Na de knal werd er [verdachte] geroepen. Daarna zei [getuige 2] dat zij hem kende.
Hij richtte dus iets omhoog, ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer] .
[getuige 1] vroeg bij het tonen van [verdachte] foto: "Ken je hem?” Ik zei: “Dat is toch die jongen die [getuige 3] leuk vond en die geschoten heeft?”