ECLI:NL:RBNHO:2018:10466

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
C/15/257444 / FA RK 17-2038
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en ontkenning vaderschap in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een minderjarige. De man, die in Eritrea was gehuwd met de moeder van het kind, heeft aangevoerd dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige, die in Nederland is geboren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de moeder niet in dezelfde periode in hetzelfde land verbleven, waardoor de man niet de biologische vader kan zijn. De rechtbank heeft de internationale rechtsmacht bevestigd op basis van het feit dat alle betrokkenen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft vervolgens het toepasselijke recht vastgesteld aan de hand van de artikelen 92 en 93 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeert dat het Nederlands recht van toepassing is, omdat de moeder op het moment van de geboorte van de minderjarige over een verblijfsvergunning beschikte en de minderjarige in Nederland is geboren. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen, waardoor het door het huwelijk ontstane vaderschap van rechtswege wordt ontkend. De beslissing houdt in dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder zal dragen en dat de moeder belast blijft met het eenhoofdig gezag. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/257444 / FA RK 17-2038
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 januari 2018
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J. van den Hoogen, kantoorhoudende te Eindhoven,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.S. Vos, kantoorhoudende te Alkmaar.
Het minderjarige kind [minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 29 maart 2017;
- de brief van deze rechtbank aan de advocaat van de man van 10 april 2017;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 20 april 2017;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 26 april 2017;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 5 mei 2017;
- het bericht, met bijlage, van de advocaat van de man van 11 mei 2017;
- het gewijzigd verzoekschrift, met bijlagen, van de advocaat van de man van 29 mei 2017, ingekomen op 30 mei 2017;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de man van 31 mei 2017;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de man van 1 juni 2017;
- de beschikking van 14 juni 2017, waarbij [bijzondere curator] is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator van 11 juli 2017, ingekomen op dezelfde datum;
- de brief van de advocaat van de man van 31 juli 2017;
- de brief van de advocaat van de moeder van 31 juli 2017;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 2 augustus 2017;
- het aanvullend verslag van de bijzondere curator van 17 augustus 2017, ingekomen op dezelfde datum;
- het bericht, met bijlage, van de advocaat van de man van 7 augustus 2017;
- het bericht, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 4 december 2017.
1.2
Er heeft op verzoek van partijen geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [datum] te [plaats] , Eritrea, gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juli 2017. Bij beschikking van 28 november 2017 is voormelde beschikking met betrekking tot de schrijfwijze van de naam van de hierna te noemen minderjarige verbeterd.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3
Bij de geboorte is de minderjarige in zijn geboorteakte geregistreerd als:
[minderjarige].
2.4
Na indiening van het verzoekschrift heeft de rechtbank vastgesteld dat de man niet als vader op de geboorteakte van de minderjarige stond vermeld en dat ook een aantal overige gegevens op de geboorteakte onjuist stonden vermeld. Dit is bij brief van 10 april 2017 aan de advocaat van de man kenbaar gemaakt.
2.5
De gemeente [plaats] heeft bij ‘latere vermelding betreffende ambtshalve verbetering’ van
24 mei 2017 de volgende verbeteringen ten aanzien de geboorteakte van de minderjarige aangebracht:
- de geslachtsnaam van het kind is verbeterd in:
[geslachtsnaam],
- de voornaam van het kind is verbeterd in: -
- de geslachtsnaam van de vader is verbeterd in:
[geslachtsnaam]
- de geboortedatum en -plaats van de vader is verbeterd in: [geboortedatum] te [plaats] ,
Ethiopië;
- de geslachtsnaam van de moeder is verbeterd in:
[geslachtsnaam]
- de voornaam van de moeder is verbeterd in: -
- de geboorteplaats van de moeder is verbeterd in: [plaats] , Ethiopië.
2.6
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juni 2017 is [bijzondere curator] , advocaat te Hoorn, tot bijzondere curator over de minderjarige benoemd.

3.Verzoek

3.1
Het verzoek van de man strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de minderjarige.
3.2
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat hij niet de biologische vader van de minderjarige is. De man voert daartoe aan dat de minderjarige op [geboortedatum] in Nederland is geboren. De man heeft zich echter pas op 10 oktober 2016 in Nederland gevestigd. De man kan het kind niet hebben verwekt, omdat hij in de periode waarin in het kind is verwekt geen fysiek contact met de moeder heeft gehad. De moeder was in die periode in Nederland, terwijl de man in Israël verbleef.

4.Verweer

4.1
Namens de moeder is geen verweerschrift ingediend. Bij brief van 31 juli 2017 is namens de moeder meegedeeld dat zij instemt met een afdoening van de zaak zonder zitting.

5.Verslag bijzondere curator

5.1
Uit het verslag en het aanvullende verslag van de bijzondere curator blijkt onder meer het volgende.
5.2
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat zij hoogzwanger van het kind naar Nederland is gekomen. De zwangerschap is het gevolg van een verkrachting tijdens de vluchtroute van de moeder naar Nederland. De moeder wil daar verder niet over praten met de bijzondere curator. De moeder heeft de man vanaf het jaar 2010 tot 25 juli 2016 niet gezien. Hij kan de vader van de minderjarige niet zijn.
5.3
De man heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat hij zeven jaar geen fysiek contact heeft gehad met de moeder, alleen via de telefoon en Facebook. Kort na het huwelijk is de man naar Israël vertrokken. De man is teleurgesteld in de moeder en was geschrokken toen bleek dat zij zwanger was. Bij aankomst in Nederland heeft de moeder de man verteld dat de minderjarige geboren was. De man heeft daarop het contact verbroken. De man weet niet wie de vader is van het kind en vindt dat die persoon zijn vrouw van hem heeft afgepakt.
5.4
De bijzondere curator concludeert dat de man niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn. De man heeft geen gezag over de minderjarige en er is geen contact tussen de man en de minderjarige. De bijzondere curator acht toewijzing van het verzoek in het belang van de minderjarige, zodat de juridische werkelijkheid overeenstemt met de feitelijke werkelijkheid. Dit levert ook duidelijkheid op voor de minderjarige op latere leeftijd.

6.Beoordeling

6.1
Door de omstandigheid dat de moeder, de man en de minderjarige de Eritrese nationaliteit bezitten, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat alle betrokkenen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 92 en 93 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.3
In artikel 10:93, eerste lid, BW is bepaald dat of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.4
Ingevolge artikel 10:92, eerste lid, BW wordt of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge het derde lid van genoemd artikel is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.5
Ten tijde van de geboorte van de minderjarige hadden de moeder en de man een gemeenschappelijk nationaliteit, de Eritrese nationaliteit. De moeder beschikte op dat moment echter over een verblijfsvergunning. Uit artikel 10:17, eerste lid, van het BW volgt dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, in het geval van de moeder derhalve Nederlands recht.
Artikel 10:17, tweede lid, BW bepaalt dat de rechten welke deze vreemdeling vroeger heeft verkregen en welke uit de persoonlijke staat voortvloeien, in het bijzonder de rechten voortvloeiende uit het huwelijk, worden geëerbiedigd. De rechtbank is echter van oordeel dat met ‘deze vreemdeling’ wordt bedoeld de in het eerste lid van artikel 10:17 BW genoemde vreemdeling, in dit geval de moeder. Artikel 10:17 lid 2 BW verwijst daarom naar rechten die de moeder in kwestie reeds eerder heeft verkregen.
Er is voorts naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van vroeger uit het huwelijk of anderszins verkregen rechten ten aanzien van de minderjarige, nu de minderjarige in Nederland is geboren en de moeder op dat tijdstip reeds over een verblijfsvergunning beschikte als bedoeld in artikel 10:17 lid 1 BW. De moeder heeft derhalve geen rechten ooit verkregen op basis van het Eritrese recht, aangezien dat rechtstelsel nooit van toepassing is geweest. De rechtbank verwijst daarbij naar het Toelichtend Rapport bij artikel 12 Vluchtelingenverdragen 1951 en 1954, welke bepaling de grondslag vormt voor artikel 10:17 BW.
Het voorgaande betekent dat voor de toepassing van artikel 10:92 BW niet kan worden aangesloten bij de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder.
Ten tijde van de geboorte van de minderjarige hadden partijen evenmin een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, zodat dient te worden aangesloten bij de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van zijn geboorte. Volgens vaste rechtspraak is de “gewone verblijfplaats” de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. In de situatie van een jong kind moet daarbij in het bijzonder rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een staat, in dit geval Nederland, en van de verhuizing van de ouder naar die staat en, in het bijzonder wegens de leeftijd van het kind -in dit geval een pasgeboren baby- , met de geografische en familiale wortels van de ouder en de familiale en sociale banden die zij en het kind in die staat hebben. Gelet op de persoonlijke situatie van de moeder, haar verblijfsvergunning en hetgeen de moeder overig heeft verklaard tegenover de bijzondere curator, is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de geboorte van de minderjarige de gewone verblijfplaats van de moeder, en daarmee ook die van de minderjarige, in Nederland was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
6.6
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is derhalve de juridische vader van de minderjarige.
Op grond van artikel 1:200 BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de vader worden ontkend. De vader dient een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning in te dienen binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn, nu de moeder en de man reeds voorafgaande aan het conceptietijdvak niet in hetzelfde land verbleven en elkaar pas een jaar na de geboorte van de minderjarige weer hebben ontmoet.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot de minderjarige, toewijzen.
6.7
Gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW wordt, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, het door het huwelijk ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat de minderjarige van rechtswege de geslachtsnaam van de moeder zal hebben.
6.8
In de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juli 2017 is bepaald dat de moeder belast zal zijn met het eenhoofdig gezag. Gelet op de aantekening daarvan in het gezagsregister en de thans daarop volgende onderhavige beslissing, waaruit volgt dat de moeder van rechtswege belast is met het eenhoofdig gezag, zal de rechtbank de griffier opdragen zorg te dragen voor aantekening van onderhavige beslissing in het gezagsregister.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap met betrekking tot het kind:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.2
Draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ;
7.3
draagt de griffier op voorgaande beslissing aan te tekenen in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.