Geschil11.In geschil is of de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2009 juist zijn.
12. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen 2008 en 2009 moeten worden vernietigd omdat de aanslagoplegging en bezwaarbehandeling onzorgvuldig zouden zijn geweest, en handhaving van de aanslagen in strijd met het motiveringsbeginsel. Eiser stelt dat de schuld aan [B] Ltd. als privé-schuld moet worden gekwalificeerd, en dat zijn
box 3 vermogen ten onrechte met het bedrag van de schuld is verhoogd. Subsidiair stelt eiser dat indien de schuld tot het box 1 vermogen behoort, ook de gelden en de vermogensmutaties en de behaalde rendementen afkomstig van deze lening tot het box 1 vermogen moeten worden gerekend zodat de door verweerder voorgestane heffing over het box 3 vermogen op die grond achterwege dient te blijven. Eiser verzoekt om een proceskostenvergoeding.
13. Verweerder heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het opleggen van de navorderingsaanslagen 2008 en 2009, en de bezwaarbehandeling daartegen zorgvuldig zijn geweest en de navorderingsaanslagen, na vermindering bij uitspraak op bezwaar wat betreft 2009, tot het juiste bedrag zijn vastgesteld, aangezien de schuld aan [B] Ltd. terecht tot het (verplichte) ondernemingsvermogen van eiser is gerekend. Wat betreft het subsidiaire standpunt van eiser stelt verweerder dat nu door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat deze gelden zijn aangewend binnen zijn onderneming, deze geacht moeten worden daaraan te zijn onttrokken, zodat zijn standpunt geen steun vindt in de feiten en faalt.
14. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen 2008 en 2009, en tot een proceskostenvergoeding.
15. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
17. Eiser betoogt primair dat de navorderingsaanslagen en de uitspraken op bezwaar niet zouden zijn gemotiveerd, en dat deze vanwege strijdigheid met artikel 3:47 Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen te worden vernietigd.
18. In een brief van december 2014 is – in aansluiting op een telefoongesprek van
4 december 2014 met de toenmalige gemachtigde – namens verweerder aangekondigd dat tot navordering over het jaar 2008 zal worden overgegaan en op welke gronden. Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2016 is gemotiveerd waarom het bezwaar wordt afgewezen.
19. In een brief gedateerd 21 september 2015 is – in aansluiting op een bespreking met de toenmalige gemachtigde van eiser d.d. 14 september 2015 – namens verweerder aangekondigd dat tot navordering over het jaar 2009 zal worden overgegaan en op welke gronden. Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2016 is gemotiveerd waarom het bezwaar wat betreft het onderhavige geschilpunt wordt afgewezen.
20. De stelling van eiser dat de navorderingsaanslagen niet zouden zijn gemotiveerd mist derhalve feitelijke grondslag, en ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder enig beginsel van behoorlijk bestuur geschonden heeft, zodat dit standpunt van eiser wordt verworpen.
21. Wat betreft de correctie als zodanig overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser als advocaat ruime ervaring had opgedaan en gespecialiseerd is in complexe grensoverschrijdende projectfinancieringen en vanaf 2002 als ‘arranger’ vanuit Nederland ten behoeve van [B] Ltd. werkzaam is geworden. Door eiser is niet betwist dat deze werkzaamheden in het economisch verkeer werden verricht en dat hiermee winst werd beoogd en ook redelijkerwijs te verwachten was. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee als niet of onvoldoende door eiser bestreden vast dat deze activiteiten binnen het kader van eisers onderneming werden verricht.
22. Blijkens de door [B] Ltd. en eiser op
16 augustus 2002 afgesloten Cooperation Agreement en Private Loan Agreement werd door [B] Ltd. een bedrag van € 1.600.000 aan eiser ter leen verstrekt met de volgende bepalingen en voorwaarden:
- [B] Ltd. en eiser zouden een zakelijke samenwerking op het gebied van projectontwikkeling en financiering beginnen;
- Eiser zou binnen zijn zakelijke netwerk naar dergelijke projecten op zoek gaan en die aanbrengen;
- Eiser zou een commissie van 0,5% - 2,5% van het bruto geïnvesteerde bedrag ontvangen voor de in het kader van deze samenwerking door een van beiden gearrangeerde projecten;
- De lening is verstrekt teneinde eiser te bewegen dit samenwerkingsverband aan te gaan en om de onderneming in Europa op te zetten;
- Er was voor eiser geen enkele verplichting tot (terug-)betaling van bedragen onder de leningsovereenkomst, anders dan door verrekening met de aan hem in het kader van deze samenwerking toekomende commissies;
- In 2010 heeft [B] Ltd. op verzoek van eiser bevestigd dat hij is ontslagen van enige (terug-)betalingsverplichting uit hoofde van deze overeenkomsten.
23. De lening van [B] Ltd. werd, zoals duidelijk blijkt uit de tekst van de overeenkomsten van 18 augustus 2002, ook in dit kader aan eiser verstrekt en eiser had geen enkele (terug-)betalingsverplichting ten aanzien van deze lening, anders dan door verrekening met commissies die hij zou verdienen binnen het door hem met [B] Ltd. gevormde samenwerkingsverband.
24. De rechtbank is op grond van deze feiten in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat de onderhavige lening tot het verplicht ondernemingsvermogen van eiser behoort, en dat de grenzen van de redelijkheid zouden worden overschreden indien deze lening tot het privévermogen zou worden gerekend. Immers, deze lening is door [B] Ltd., blijkens de duidelijke bewoordingen van de Cooperation Agreement en Private Loan Agreement zoals hiervoor onder 2. en 3. weergegeven, verstrekt met als voornaamste doel eiser te bewegen de beoogde ondernemingsactiviteiten te doen aanvangen en deze te financieren, en terugbetaling van de lening behoefde ook slechts plaats te vinden met uit dezelfde onderneming te genereren baten. Dat deze lening als opschrift “Private Loan Agreement” heeft en ook deels mocht worden aangewend voor het repatriëren van eiser en zijn gezin vanuit [G] , [H] , naar Nederland maakt dit niet anders vanwege de hiervoor weergegeven inhoud van de overeenkomst en omdat deze repatriëring – gelet op het feit dat eiser activiteiten voor [B] Ltd. in Europa zou gaan verrichten – ook een zakelijk doel diende. Het gelijk is derhalve op dit punt aan verweerder.
25. Wat betreft het subsidiaire standpunt van eiser dat indien de lening van [B] Ltd. tot het box 1 vermogen moet worden gerekend ook de met die lening gekochte bezittingen tot het box 1 vermogen dienen te worden gerekend zodat de navorderingsaanslagen op die grond dienen te worden vernietigd, overweegt de rechtbank het volgende. De gemiddelde box 3 bezittingen van eiser bedroegen blijkens de overlegde stukken € 712.418 (2008) respectievelijk € 646.219 (2009), derhalve een aanzienlijk lager bedrag dan de onderhavige lening, zodat eisers argument slechts voor deze (lagere) bedragen opgeld zou kunnen doen. Echter, ook voor zover deze bezittingen gefinancierd zijn met gelden verkregen vanwege de onderhavige lening is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het ervoor dient te worden gehouden dat eiser deze bezittingen aan zijn ondernemingsvermogen heeft onttrokken, nu eiser niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat deze bezittingen in 2008 en 2009 dienstbaar waren aan zijn onderneming. Hij heeft - integendeel - in zijn aangiftes 2008 en 2009 deze bezittingen tot zijn privévermogen gerekend. Ook op dit punt is het gelijk derhalve aan verweerder.
26. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling ten laste van een der partijen.