ECLI:NL:RBNHO:2018:10380

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
15.153324.18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelier en poging tot afpersing in Haarlem met geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overval op een juwelier in Haarlem en een poging tot afpersing van een winkelier in winkelcentrum Schalkwijk. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, heeft samen met een ander geweld gebruikt tijdens de overval en heeft een winkelier bedreigd met een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een locatieverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, waaronder aangiften en camerabeelden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een onderdeel van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij een aangeefster met haar hoofd op het bureau heeft geslagen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft spijt betuigd en wil zijn opleiding voortzetten, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.153324.18 (P)
Uitspraakdatum: 27 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 01 augustus 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een armband (bestaand uit zilver en/of goud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] en/of [juwelierswinkel]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- te roepen: “Overval”, en/of (vervolgens)
- die [aangever 1] (met kracht) bij haar polsen/handen vast te pakken en/of haar naar beneden te dwingen dan wel te bewegen, en/of
- die [aangever 1] om haar middel vast te pakken en/of (vervolgens) met haar hoofd op het bureau te slaan en/of
- die [aangever 1] de woorden toe te voegen “werk je mee, werk je mee” en/of “Sleutel” althans woorden van gelijke strekking, en/of
- met die [aangever 1] te worstelen/vechten;
Feit 2:
hij op of omstreeks 02 augustus 2018 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, geld en/of goed(eren) naar zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] en/of de winkel genaamd [winkel] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goed(eren) naar zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangever 2] of aan [winkel] toebehoorde, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, - die [aangever 2] één of meermalen (met kracht) met (een) (tot vuist gebalde) hand(en) tegen diens gelaat heeft geslagen en/of gestompt en/of - die [aangever 2] met een (brood)mes heeft bedreigd en/of met dat (brood)mes (meerdere malen) stekende bewegingen in de richting van het gezicht en/of het lichaam van die [aangever 2] heeft gemaakt, en/of - (daarbij) die [aangever 2] de woorden heeft toegevoegd “vullen die tas” of woorden van soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en alle daarin opgenomen (uitvoerings)handelingen, met dien verstande dat bij het tweede feit dient te worden gekozen voor de variant van afpersing.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster met haar hoofd op het bureau heeft geslagen. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan en aangeefster verklaart hier zelf ook niet over. Ook uit de camerabeelden kan dit niet worden afgeleid.
3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman en acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [aangever 1] met haar hoofd op het bureau heeft geslagen. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 1 augustus 2018 (dossierpagina’s 30-32);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 1 augustus 2018 (dossierpagina’s 65-66);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen identificatie verdachte, met daarin opgenomen een beschrijving van de camerabeelden d.d. 3 augustus 2018 (dossierpagina’s 140-149);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal uitlezen GSM d.d. 8 augustus 2018 (dossierpagina’s 188-191 en 198-203).
Ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 2 augustus 2018 (dossierpagina 70-71);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden d.d. 3 augustus 2018 (dossierpagina’s 82-110);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal uitlezen GSM d.d. 8 augustus 2018 (dossierpagina’s 184-186)
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 1 augustus 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een armband (bestaand uit zilver en/of goud), toebehorende aan [aangever 1] en/of [juwelierswinkel]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- te roepen: “Overval”, en vervolgens
- die [aangever 1] met kracht bij haar polsen/handen vast te pakken en haar naar beneden te dwingen dan wel te bewegen, en
- die [aangever 1] om haar middel vast te pakken en
- die [aangever 1] de woorden toe te voegen “werk je mee, werk je mee” en “Sleutel” en
- met die [aangever 1] te worstelen/vechten;
Feit 2:
hij op 2 augustus 2018 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen naar hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 2] of aan [winkel] , tezamen en in vereniging met een ander, die [aangever 2] meermalen met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen diens gelaat heeft geslagen en - die [aangever 2] met een mes heeft bedreigd en met dat mes stekende bewegingen in de richting van het gezicht van die [aangever 2] heeft gemaakt, en - daarbij die [aangever 2] de woorden heeft toegevoegd “vullen die tas”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie(s)

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden, waarvan twaalf (12) maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van drie (3) jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 8 november 2018, te weten:
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Meewerken aan het zoeken en onderhouden van dagbesteding.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat als bijzondere voorwaarde een locatieverbod dient te worden opgelegd, waarbij verdachte zich in een bepaalde straal rond [juwelierswinkel] en ’ [winkel] ’ in Haarlem niet mag ophouden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 3.877,50, bestaande uit een bedrag van € 1.750 aan immateriële schade en een bedrag van € 2.427,- aan materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet voor vergoeding in aanmerking komt de schade als gevolg van de gestelde diefstal van de ringen en de schade als gevolg van een storing van de installatie, nu er geen rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit is. De officier van justitie heeft verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , heeft de officier van justitie gevorderd dat deze geheel dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ten hoogste een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, zodat verdachte rond 1 augustus 2019 zijn school weer kan hervatten. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals voorgesteld in het reclasseringsrapport van 8 november 2018. Verdachte is bereid zich aan deze voorwaarden te houden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een overval op een juwelier in Haarlem. Daarbij is door verdachte geweld gebruikt. Een dag later heeft verdachte zich samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van een winkelier in winkelcentrum Schalkwijk. Hij heeft daarbij genoemde winkelier geslagen op het gezicht en bedreigd met een mes. Hoewel verdachte heeft verklaard dat het initiatief voor deze overvallen zou zijn uitgegaan van zijn mededader, is verdachte steeds degene geweest die de overval uitvoerde waarbij verdachte het gebruik van geweld niet heeft geschuwd en heeft ten tijde van de afpersing in de winkel [winkel] in winkelcentrum Schalkwijk ook gedreigd met een mes.
Een overval op een winkel is een bijzonder gewelddadig feit dat in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, terwijl de slachtoffers hiervan nog geruime tijd de psychische gevolgen hiervan ondergaan. Dat dit hier ook het geval is, blijkt ook uit hetgeen naar voren is gebracht door de raadsvrouw van het slachtoffer [aangever 1] , mr. Wolf, die heeft medegedeeld dat [aangever 1] het niet aankon om ter zitting te verschijnen. Voorts heeft het slachtoffer [aangever 2] ter zitting te kennen gegeven dat zijn leven door de overval ingrijpend is veranderd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op twee achtereenvolgende dagen een overval heeft gepleegd, waarbij hij in zijn gewelddadig handelen in het geheel is voorbijgegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de angstgevoelens die dit bij hen heeft veroorzaakt.
Dergelijke feiten dienen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel fors te worden bestraft.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, en
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 november 2018 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerkster verbonden aan RN Advies & Toezichtunit 2 Noord- West. In dit rapport is over verdachte onder meer het volgende opgenomen:
Uit onderzoek bij forensisch polikliniek Fivoor is naar voren gekomen dat er bij verdachte sprake lijkt te zijn van een ongespecificeerde disruptieve-, impulsbeheersings- of andere
gedragsstoornis. Verdachte lijkt zich niet (geheel) te herkennen in deze diagnose
waardoor hij beperkt inzicht lijkt te hebben in zijn eigen gedrag en de mogelijke risico’s. Door middel van een behandeling bij de Waag of een soortgelijke instantie wil de reclassering meer zicht krijgen op de diagnostiek en/of een passende behandeling. Er is thans geen duidelijk beeld van het sociale netwerk van verdachte, maar uit informatie van de politie blijkt dat verdachte is gezien met een zorgelijke groep hangjongeren. Daarnaast zijn er vanuit de zorgcoördinator van zijn opleiding, zorgen over zijn toegankelijke en mogelijk beïnvloedbare houding. Dit maakt dat er zorgen en twijfels zijn ontstaan over de invloed van het sociaal netwerk op het recidiverisico. Er bestaan ook bij de reclassering zorgen op het gebied van sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Desondanks schat de reclassering het recidiverisico in als laag/gemiddeld in verband met de afwezigheid van een justitiële verleden en de stabiliteit op de leefgebieden.
Verdachte wil graag zijn opleiding vervolgen wat maakt dat hij een zinvolle dagbesteding heeft. Gezien zijn motivatie en positieve inzet op school is de reclassering van oordeel dat het van belang is dat hij deze opleiding kan vervolgen zodat hij kan werken aan zijn toekomst en de risico’s beperkt blijven.
Bij een veroordeling wordt door de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
- Meldplicht bij reclassering
- Ambulante behandeling
- Locatiegebod
- Meewerken aan het zoeken en onderhouden van dagbesteding
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met reclassering noodzakelijk en de voorwaarden ambulante behandeling en meewerken aan het zoeken en onderhouden van dagbesteding zoals door de reclassering geadviseerd. Ook acht de rechtbank de oplegging van een locatieverbod noodzakelijk. Al deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Bij de bepaling van de duur van het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank naast het advies van de reclassering mede in aanmerking genomen de nog jonge leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte veel spijt heeft van zijn handelen. De rechtbank acht het daarom wenselijk het voor verdachte mogelijk te maken om het volgende schooljaar na de zomer zijn opleiding te kunnen vervolgen. Dit betekent echter wel dat gelet op de ernst van de feiten daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren aan verdachte zal worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De
benadeelde partij [benadeelde partij 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.849,54 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële schade van € 4.099,54,- en immateriële schade € 1750,- die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
storing aan de installatie € 353,54
vernieling toonbank € 200,-
vernieling airco € 110,-
diefstal sieraden € 1.618,50
vernieling sieraden € 1.817,50
immateriële schade € 1.750,-
Ook heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van
€ 370,- ingediend wegens de kosten voor het opstellen van de vordering benadeelde partij door een jurist letselschade van ARAG.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 2.317,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit (posten: slavenarmband, vernieling toonbank en vernieling sieraden). Daarnaast komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 1.600,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Met betrekking tot de posten ‘storing aan de installatie’ en ‘diefstal van sieraden’ is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet voor vergoeding vatbaar is, nu naast de slavenarmband onvoldoende duidelijk is geworden dat die schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De post ‘vernieling airco’ komt naar het oordeel van de rechtbank evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat deze schadepost door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze delen van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan die delen van de vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde proceskosten van € 370,- in een rechtstreeks verband staan tot het onder 1 bewezenverklaarde feit, voldoende zijn onderbouwd en redelijk zijn en zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De
benadeelde partij [benadeelde partij 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1600,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging afpersing door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWINTIG (20) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
ACHT (8) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering
- zich na afspraak meldt bij de Reclassering Nederland op de Zijlweg 148C, 2015 BJ Haarlem en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
- zich laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Daarnaast dient veroordeelde mee te werken aan een uitgebreide verdieping diagnostiek indien de reclassering dit nodig acht.
Meewerken aan het zoeken en onderhouden van dagbesteding
- dient mee te werken aan het deelnemen aan en vinden van vrijwilligerswerk, arbeid of studie zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht. Hij dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader hiervan worden gegeven.

Locatieverbod

- gedurende de proeftijd zich niet zal ophouden ter hoogte van [juwelierswinkel] in de [adres] en in [adres] .
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte voorts tot het verrichten van
HONDERDTWINTIG (120) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van € 3.917,-, bestaande uit € 2.317,- als vergoeding voor de materiële en € 1600,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst voorts toe de vordering van € 370,- wegens de kosten voor het opstellen van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] , en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.917,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.600,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.600,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. C.O. Markenstein en mr. A.J.M. van Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2018.
Mr. Van Roy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.