ECLI:NL:RBNHO:2018:10295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
C/15/274998 / FA RK 18-3216
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en vaststelling ouderschap in een internationaal familierechtelijk geschil met toepassing van Turks en Nederlands recht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het ouderschap. Verzoekster, die haar hele leven in gezinsverband met haar moeder en de beoogd vader heeft gewoond, is geboren uit een huwelijk dat onder Turks recht nog niet officieel was ontbonden. De juridische vader, die niet op de hoogte was van het bestaan van verzoekster, is volgens Turks recht de vader, maar verzoekster stelt dat de beoogd vader haar biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster te laat was met haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap volgens Turks recht, maar heeft het verzoek toch ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor familie- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoekster bij het herstellen van de juridische werkelijkheid prevaleert boven het algemeen belang van rechtszekerheid. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader gegrond verklaard en het ouderschap van de beoogd vader vastgesteld, onder de voorwaarde dat de beslissing tot ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van zowel Turks als Nederlands recht, waarbij de internationale aspecten van de zaak een belangrijke rol speelden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap
gerechtelijke vaststelling ouderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/274998 / FA RK 18-3216
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 november 2018
in de zaak van:
[verzoekster],
volgens de geboorteakte genaamd: [verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. S. Akkas, kantoorhoudende te Haarlem,
strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap van:
[de juridisch vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: [de juridisch vader] /de juridisch vader,
alsmede tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van:
[de beoogd vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen [de beoogd vader] /de beoogd vader.
de rechtbank heeft als belanghebbende aangemerkt:
- [de moeder] , moeder van verzoekster, hierna te noemen: de moeder.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met (nagekomen) bijlagen van verzoekster, ingekomen op 8 mei 2018.
1.2
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 oktober 2018 in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door mr. S. Akkas.
Voorts waren aanwezig: de juridische vader, de beoogd vader en de moeder.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De moeder en [de juridisch vader] zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Turkije met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op [datum] door echtscheiding ontbonden op grond van de beslissing van de rechtbank in [plaats] , Turkije van 10 mei 1996.
2.2
Verzoekster is op [geboortedatum] te [plaats] geboren uit de moeder.
2.3
Ten tijde van de geboorte van verzoekster bezat de moeder de Turkse nationaliteit en bezat [de juridisch vader] zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit.
2.4
Op basis van de gemeenschappelijke Turkse nationaliteit van de moeder en [de juridisch vader] heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand krachtens artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het Turkse recht toegepast op de afstamming van verzoekster. Volgens artikel 285 van het Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) wordt een kind dat binnen 300 dagen na de echtscheiding is geboren, beschouwd als te zijn geboren uit het huwelijk, zodat [de juridisch vader] als vader staat vermeld op de geboorteakte van verzoekster.
Uit de geboorteakte van verzoekster blijkt voorts dat de aangifte van de geboorte destijds is gedaan door [de beoogd vader] (naar de rechtbank begrijpt [de beoogd vader] ).
2.5
De moeder is op [huwelijksdatum] te [plaats] met [de beoogd vader] gehuwd. Voorafgaand en tijdens dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
2.6
Verzoekster heeft altijd met de moeder en [de beoogd vader] (en later haar twee broers) in gezinsverband samengeleefd.

3.Verzoek

3.1
Verzoekster verzoekt gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de juridisch vader] , omdat niet hij maar [de beoogd vader] haar biologische vader is. Zij verzoekt daarom tevens om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [de beoogd vader] .
3.2
Verzoekster heeft toegelicht dat de echtscheidingsprocedure tussen de moeder en [de juridisch vader] destijds veel tijd in beslag heeft genomen, maar dat zij al in 1993 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De moeder heeft na de feitelijke verbreking van de relatie met [de juridisch vader] een relatie gekregen met [de beoogd vader] , uit welke relatie verzoekster is geboren. Verzoekster heeft nooit contact gehad met haar juridische vader. Volgens verzoekster zijn haar moeder en [de beoogd vader] nooit bij machte geweest de juridische afstammingsrelatie in overeenstemming te brengen met de biologische. Zijzelf begreep als kind niet waarom zij een andere achternaam had dan haar broertjes, maar zij stond daar niet zo bij stil, omdat zij in het dagelijkse leven altijd de achternaam [de beoogd vader] gebruikte. Pas bij de uitreiking van haar diploma van de middelbare school realiseerde zij zich dit echt toen zij als haar achternaam “ [de juridisch vader] ” vermeld zag staan.
Na haar meerderjarigheid is zij navraag gaan doen hoe één en ander recht gezet kon worden. Uiteindelijk is zij bij haar advocaat terechtgekomen die het onderhavige verzoekschrift heeft ingediend, eigenlijk - naar zij nu heeft begrepen - te laat voor wat betreft de ontkenning van het vaderschap. Verzoekster verzoekt haar - met een beroep op artikel 8 van het EVRM - desondanks ontvankelijk te verklaren in dit verzoek. Zij heeft er immers belang bij dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische, terwijl er volgens haar geen te respecteren belang is bij handhaving van de wettelijke termijnen.

4.Standpunt van de juridische vader, de beoogd vader en de moeder

4.1
De juridische vader erkent de gestelde feiten en omstandigheden als juist en hij ondersteunt het verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Hij heeft nooit geweten van zijn juridische vaderschap, totdat hij via de dienst studiefinanciering werd aangesproken op zijn onderhoudsplicht ten aanzien van verzoekster.
4.2
De beoogd vader is ervan overtuigd dat hij de biologische vader van verzoekster is en hij wenst dat de juridische band tussen hem en zijn dochter officieel wordt vastgelegd. Hij heeft toegelicht dat hij de geboorte van verzoekster niet bij het Turkse consulaat heeft kunnen aanmelden, omdat hij niet de juridische vader was. Een dergelijke aangifte is overigens niet verplicht.
4.3
De moeder ondersteunt beide verzoeken. Zij is er zeker van dat verzoekster is verwekt door [de beoogd vader] . Zij heeft toegelicht dat zij de geboorte van verzoekster niet bij het Turkse consulaat heeft kunnen aanmelden, omdat zij daarvoor de toestemming van de juridische vader nodig had.

5.Beoordeling

Ontkenning vaderschap
5.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat genoegzaam vast dat niet [de juridisch vader] , maar [de beoogd vader] de biologische vader van verzoekster is.
5.2
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.2.1
De moeder en [de juridisch vader] hebben beiden de Turkse en de Nederlandse nationaliteit, zodat
de onderhavige zaak een internationaal karakter draagt. Daarom moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, [de juridisch vader] en verzoekster hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.2.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 93 juncto artikel 92 van Boek 10 BW.
5.2.3
Of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in art. 92 van Boek 10 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
5.2.4
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de moeder uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, wordt ingevolge artikel 10:92, eerste lid, BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge het derde lid van genoemd artikel is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
5.2.5
De moeder had op het tijdstip van de geboorte van verzoekster alleen de Turkse nationaliteit; [de juridisch vader] bezat op dat moment zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Zij hadden daarom op het tijdstip van de geboorte van verzoekster de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk, zodat dit recht toepasselijk is op het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen. Het voorgaande betekent dat de vraag of ontkenning van het vaderschap mogelijk is, eveneens wordt bepaald aan de hand van het Turkse recht.
5.3
Inhoudelijke beoordeling
5.3.1
Volgens het Turkse recht kan een kind een verzoek tot ontkenning van het vaderschap indienen tot een jaar nadat het meerderjarig is geworden (artikel 289 TBW). Net als in Nederland ligt in Turkije de leeftijd waarop men meerderjarig wordt -in beginsel- op achttien jaar (artikel 11 TBW). Verzoekster is op [datum] meerderjarig geworden. Zij heeft haar verzoek tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap op 8 mei 2018 ingediend. Dit leidt ertoe dat verzoekster naar Turks recht niet ontvankelijk is in haar verzoek wegens overschrijding van de termijn.
5.3.2
Mr. Akkas heeft namens verzoekster aangevoerd dat Turkije hecht aan juiste afstammingsgegevens. Met een beroep op artikel 8 van het EVRM (family life), gaat zij ervan uit dat Turkije in een zaak als de onderhavige het belang van verzoekster bij de vaststelling van de biologische afstammingsgegevens laat prevaleren boven het algemene belang van het vasthouden aan termijnen.
5.3.3
De rechtbank overweegt het volgende. Turkije is weliswaar partij bij het EVRM, maar de autoriteiten hebben in 2016 met een beroep op artikel 15 van dit verdrag, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van verplichtingen op grond van het verdrag in verband met de afgekondigde noodsituatie. In hoeverre momenteel in het Turkse rechtssysteem een beroep op het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens gehonoreerd zou worden en de ontkenning van het vaderschap toewijsbaar zou zijn, is dan ook onduidelijk. Gelet hierop zal de rechtbank slechts het Turks recht toepassen dat wil zeggen het hiervoor genoemde artikel 289 TBW. Dit betekent dat het verzoek niet tijdig is gedaan en ontkenning van het vaderschap naar Turks recht niet meer mogelijk is.
5.3.4
Volgens artikel 10:93 tweede lid BW kan de rechter, indien volgens het in het eerste lid van artikel 10:93 BW ontkenning niet of niet meer mogelijk is, indien zulks in het belang is van het kind, en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
De rechtbank zal daarom – nu verzoekster in Nederland woont – Nederlands recht toepassen op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
5.3.5
Op grond van artikel 1:200 lid 1 en onder b BW kan een verzoek tot ontkenning van het vaderschap worden gedaan op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is. Dit verzoek wordt op grond van artikel 1:200 lid 6 BW door het kind bij de rechtbank ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoekster al tijdens haar minderjarigheid wist dat [de beoogd vader] niet haar juridische vader was en dat na haar achttiende verjaardag één en ander is gaan uitzoeken, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de indiening op 8 mei 2018 van het onderhavige verzoekschrift. Het verzoekschrift is dus bijna vier jaar nadat zij meerderjarig is geworden ingediend, zodat verzoekster ook naar Nederlands recht niet ontvankelijk in haar verzoek wegens overschrijding van de wettelijke termijn.
5.3.6
Vervolgens ligt – thans op basis van de toepassing van het Nederlandse recht – het beroep van verzoekster op artikel 8 van het EVRM voor.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de herziening van het afstammingsrecht in 1998 heeft artikel 8 van het EVRM een belangrijke rol gespeeld, in welk artikel het recht op respect van familie- en gezinsleven (family life) van een individu wordt gegarandeerd. Ingevolge dit artikel dient de staat enerzijds ervoor zorg te dragen dat het familie- en gezinsleven wordt beschermd (positieve verplichting). Anderzijds dient de staat zich te onthouden van een willekeurige inbreuk op het familie- en gezinsleven (negatieve verplichting). Hierbij zal de staat moeten zoeken naar een evenwicht tussen de belangen. Op grond van art. 8 lid 2 EVRM dienen beperkingen die gesteld zijn aan de mogelijkheden tot het doen ontstaan van een afstammingsband gerechtvaardigd te worden. De beperking moet nodig zijn in een democratische samenleving, dat wil zeggen dat de beperking moet beantwoorden aan een dringende maatschappelijke behoefte en in het bijzonder evenredig moet zijn aan het legitieme doel dat met die beperking wordt nagestreefd.
Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT), behorend bij de Wet tot herziening van het afstammingsrecht acht de wetgever de termijnen aan het verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap noodzakelijk uit een oogpunt van rechtszekerheid. De termijnen zouden voorkomen dat nog jaren nadat duidelijk is geworden dat een ander de biologische vader van het kind moet zijn, onzekerheid over het al dan niet ontkennen van het vaderschap en daarmee over de positie van degene die als vader geldt, blijft voortduren.
De termijnen zijn volgens de wetgever tevens in het belang van de rechtspositie van het kind, omdat ze voorkomen dat het kind omtrent zijn afstamming lang in onzekerheid verkeert
Het Nederlandse recht erkent het beginsel dat het juridische vaderschap in overeenstemming met de biologische waarheid moet kunnen worden gebracht, maar stelt termijnen voor het indienen van een daartoe strekkend verzoek. Volgens het EHRM moet de nationale rechter het nationale recht uitleggen in het licht van de beginselen van het EVRM, waarbij rigide termijnen moeten worden afgekeurd. In het onderhavige geval is de termijn strijdig met voormeld beginsel, nu niet ter discussie staat dat niet [de juridisch vader] , maar [de beoogd vader] de biologische vader van verzoekster is. Daar komt bij dat het algemeen belang niet wordt geschaad, nu verzoekster altijd met haar biologische vader in gezinsverband heeft geleefd, zij hem ook altijd als haar “echte“ vader heeft beschouwd en gelijktijdig met het ontkenningsverzoek wordt verzocht om gerechtelijke vaststellling van het vaderschap van [de beoogd vader] ten aanzien van verzoekster. Bovendien hebben alle direct betrokkenen de uitdrukkelijke wens dat niet [de juridisch vader] , maar [de beoogd vader] - overeenkomstig de werkelijke familieband - ook juridisch de vader van verzoekster wordt. Het ontbreken van de mogelijkheid van vernietiging van de vaderschapsrelatie met [de juridisch vader] is daarom niet verenigbaar met de belangen van verzoekster en van de overige betrokkenen en dient dan ook niemands belang. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het belang van verzoekster bij bescherming van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM zal laten prevaleren boven het algemeen belang van rechtszekerheid en zij zal verzoekster daarom ontvangen in haar verzoek.
5.3.7
Nu zowel de juridische vader als de moeder instemmen met het verzoek, zal het als onweersproken worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig is.
Vaststelling ouderschap
5.4
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.4.1
Door de omstandigheid dat de moeder inmiddels naast de Turkse, ook in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en [de beoogd vader] diezelfde nationaliteiten bezit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, het kind en [de beoogd vader] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.4.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 97 van Boek 10 BW.
5.4.3
Of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die man en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Indien de man en de moeder meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
5.4.4
Nu vaststaat dat de moeder en [de beoogd vader] beiden zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezitten, worden zij dus geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten. Het Nederlandse recht is daarom van toepassing, zijnde het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats.
5.5
Inhoudelijke beoordeling
5.5.1
Volgens het Nederlandse recht geldt voor het kind geen termijn waarbinnen het verzoek moet worden ingediend.
5.5.2
De moeder en [de beoogd vader] hebben ingestemd met het verzoek.
5.5.3
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat [de beoogd vader] de verwekker van verzoekster is.
5.5.4
Het verzoek strekkende tot vaststelling van het ouderschap van [de beoogd vader] kan als onweersproken worden toegewezen nu niet is gebleken dat dit verzoek onrechtmatig of ongegrond is. Nu echter artikel 1:207 lid 2 BW in de weg staat aan vaststelling van het vaderschap van [de beoogd vader] , zolang verzoekster nog in familierechtelijke betrekking staat tot [de juridisch vader] , zal de rechtbank de vaststelling van het ouderschap van [de beoogd vader] ten aanzien van haar uitspreken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de juridisch vader] in kracht van gewijsde is gegaan.
5.5.5
Verzoekster heeft overeenkomstig artikel 1:5 lid 7 BW ten overstaan van de rechter verklaard dat zij de geslachtsnaam “ [de beoogd vader] ” zal hebben.

6.Beslissing

De rechtbank:
Ontkenning vaderschap
6.1
Verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de juridisch vader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Turkije ten aanzien van het kind:
- [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Vaststelling ouderschap:
6.2
Stelt - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de juridisch vader] in kracht van gewijsde is gegaan -vast het ouderschap van [de beoogd vader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Turkije, ten aanzien van het kind:
- [verzoekster] .
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
6.4
Draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.