ECLI:NL:RBNHO:2018:10240

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aflossingscapaciteit door het UWV in relatie tot de beslagvrije voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de aflossingscapaciteit. Eiser, die een schuld van € 24.180,04 aan het UWV heeft, was het niet eens met het door het UWV vastgestelde maandelijkse aflossingsbedrag van € 286,47. Eiser stelde dat dit bedrag te hoog was, gezien zijn financiële situatie en de zorg voor zijn gezin, dat uit zes personen bestaat, en een meerjarige zoon waarvoor hij ook kosten maakt. Eiser kwam niet in aanmerking voor financiële tegemoetkomingen of kortingen, omdat zijn inkomen net boven de norm lag.

De rechtbank overwoog dat het UWV bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit rekening moet houden met een beslagvrije voet, zoals beschreven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank constateerde dat het UWV in zijn berekening was uitgegaan van een beslagvrije voet van € 1.268,38, wat 90% van de bijstandsnorm was. De rechtbank merkte op dat het UWV bij de berekening van de aflossingscapaciteit rekening had gehouden met normbedragen voor zorgverzekering en woonlasten, maar dat andere kosten zoals voedsel en kleding niet in aanmerking waren genomen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV, uit coulance, het aflossingsbedrag lager had vastgesteld dan de maximale aflossingscapaciteit van eiser. De rechtbank had begrip voor de financiële situatie van eiser, maar oordeelde dat het UWV voldoende tegemoet was gekomen aan zijn situatie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. W.M.G. van Nieuwburg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser maandelijks een bedrag van € 286,47 aan het UWV moet aflossen.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een schuld van (nog) € 24.180,04 aan het UWV. Het UWV heeft vastgesteld dat de maximale aflossingscapaciteit van eiser per maand
€ 658,56 is, maar heeft bepaald dat eiser maandelijks € 286,47 moet aflossen. Het UWV heeft dit besluit genomen op basis van het op 28 juli 2017 door eiser ingevulde formulier inkomens- en vermogensonderzoek, met bijlagen.
2. Eiser vindt dat het bedrag van € 286,47 te hoog is. Zijn gezin bestaat uit 6 personen. Ook draagt eiser zorg voor een meerjarige zoon die weliswaar niet bij hem inwoont, maar waarvan eiser wel de kosten voor de verzorging op zich heeft moeten nemen. Zijn partner zit in de wettelijke schuldsanering. Het inkomen van eiser is net boven de norm. Daarom komt hij niet in aanmerking voor (financiële) tegemoetkomingen of kortingen. Eiser kan niet rondkomen als hij maandelijks € 286,47 aan het UWV moet aflossen. Eiser wilt wel betalen, maar het door het UWV vastgesteld bedrag kan hij simpelweg niet betalen.
3. De rechtbank overweegt dat het UWV bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit rekening moet houden met een beslagvrije voet. In artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat hoe deze beslagvrije voet moet worden berekend.
De rechtbank stelt vast dat het UWV in de gemaakte berekening van de aflossingscapaciteit van eiser van 9 augustus 2017 is uitgegaan van een beslagvrije voet van € 1.268,38. Dit bedrag is 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm van € 1.409,31.
4. Uit de berekening blijkt dat het UWV een bedrag van € 95,37 voor de zorgverzekering en € 308,69 aan woonlasten bij de beslagvrije voet heeft opgeteld. Dit zijn normbedragen en kunnen afwijken van de daadwerkelijk door eiser betaalde bedragen. Verder is rekening gehouden met een schuld aan een preferente schuldeiser van
€ 85,63 per maand. Met (eventuele) andere schulden kan het UWV bij de berekening geen rekening houden. Dit leidt tot een gecorrigeerde beslagvrije voet van € 1.758,07. Ook met andere kosten zoals kosten voor eten en kleding wordt bij de berekening geen rekening gehouden, omdat deze kosten behoren tot normale bestaanskosten. Ter voldoening hiervan is de beslagvrije voet vastgesteld.
5. Het UWV is uitgegaan van een netto inkomen van € 2.331,00 per maand. Dat betekent dat de aflossingscapaciteit € 572,93 per maand is. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV toegelicht dat in het bestreden besluit per ongeluk een bedrag van € 658,56 staat vermeld, dat moet zijn € 572,93.
6. Het UWV heeft uit coulance het bedrag dat eiser maandelijks moet aflossen lager vastgesteld dan zijn maximale aflossingscapaciteit, namelijk op € 286,46 per maand.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke financiële situatie van eiser, is de rechtbank van oordeel dat het UWV eiser hiermee voldoende is tegemoetgekomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV het aflossingsbedrag te hoog heeft vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Belevska, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.