ECLI:NL:RBNHO:2018:10127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
15/051419-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 20 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat het meisje zelf aangaf haar grenzen te willen opzoeken, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een aangifte door de moeder van het slachtoffer, en de verdachte heeft tijdens de rechtszitting de meeste handelingen bekend, met uitzondering van enkele details over de tijdsperiode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de tenlastelegging gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/051419-18 (P)
Uitspraakdatum: 20 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.E.J. Torny,
advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode tussen [datum] en [datum] te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die telkens de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- voornoemde [slachtoffer] getongzoend en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn tong in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en /of de vagina en/of schaamstreek van voornoemde [slachtoffer]
gelikt en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of laten nemen en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen nu verdachte alle in de tenlastelegging opgenomen handelingen heeft bekend, met uitzondering van de begindatum van de periode van [datum] en het onderdeel ‘meermalen gepleegd’.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer] namens [slachtoffer] d.d. 29 september 2017 (dossierpagina’s 14 tot en met 25);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 8 december 2017 (dossierpagina’s 33 tot en met 45).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode tussen [datum] en [datum] te [plaats] , gemeente [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- voornoemde [slachtoffer] getongzoend en
- zijn vinger in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en gehouden en
- de vagina en/of schaamstreek van voornoemde [slachtoffer] gelikt en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of laten nemen en
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandeling bij De Waag. De officier van justitie heeft verzocht deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een taakstraf van 200 uur op te leggen, bij niet voldoen te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat hij al lange tijd de consequenties van zijn handelen ondervindt, hem geen Verklaring omtrent Gedrag meer zal worden verstrekt en het onderbreken van de behandeling bij De Waag niet wenselijk is. Verdachte kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als (destijds) achtentwintigjarige man ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder mede begrepen het seksueel binnendringen, met een vijftienjarig meisje, dat hij eerder in zijn hoedanigheid van begeleider tijdens een schoolkamp had leren kennen. Verdachte wist dat zij minderjarig was.
Verdachte was werkzaam als sportleraar en had in die hoedanigheid de beschikking over sleutels van een sportzaal. Er is afgesproken bij deze sportzaal en van tevoren hadden beiden gepland daar de nacht door te brengen. Verdachte had alcoholische drank meegebracht en uitdrukkelijk werd afgesproken het verblijven in de sportzaal maar ook de seksuele handelingen die daar hebben plaatsvonden geheim te houden. Verdachte heeft zijn handelen, waarvan hij kon beseffen dat dit grensoverschrijdend en strafwaardig was, ten onrechte geen halt toegeroepen vanwege, zo verklaart hij, de spanning die het opriep. Verdachte had als volwassen man echter beter moeten weten en niet de bewezenverklaarde handelingen mogen verrichten met het pubermeisje, ook al wilde zij – zoals zij het zelf zegt – haar grenzen opzoeken en vond zij de aandacht leuk. Verdachte heeft met zijn handelen een sociaal-ethische norm overschreden. Op jeugdige leeftijd moeten kinderen in hun eigen tempo leren omgaan met de ontwikkeling op seksueel gebied. Daarbij moeten zij beschermd worden tegen personen die door hun leeftijd overwicht op hen hebben. Dat is de reden dat de wetgever seksueel contact tussen volwassenen en kinderen onder de zestien jaren strafbaar heeft gesteld. Het gebeuren heeft nadien impact gehad op het emotioneel functioneren van het slachtoffer, zoals is gebleken uit de aan het dossier toegevoegde en de door haar en haar moeder ter zitting afgelegde verklaringen.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
In het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 oktober 2018 van [naam] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland Noord-West is – onder meer – het volgende vermeld.
Er zijn zorgen op het gebied van het psychosociaal functioneren en emotioneel welzijn van betrokkene. Er lijkt sprake te zijn van een negatief zelfbeeld en een gebrek aan copingvaardigheden, welke geworteld lijken te zijn in de kindertijd. Betrokkene toont probleembesef en zelfinzicht ten aanzien van zijn gedrag in het tenlastegelegde. De reclassering ziet geen zorgsignalen op het gebied van seksuele ontwikkeling of seksuele voorkeur van betrokkene. De reclassering ziet enige zorgen ten aanzien van het seksueel gedrag van betrokkene, waarbij betrokkene aangeeft een bepaalde spanning te hebben opgezocht. De kans op herhaling lijkt gering, mede nu personen uit het sociale netwerk en de familie van betrokkene op de hoogte zijn van deze zaak. Betrokkene toont zich tot heden responsief in de behandeling bij De Waag, waar hij zich in vrijwillig kader voor heeft aangemeld. De reclassering ziet als positieve factoren de stabiele huisvesting en de houding van betrokkene ten opzichte van hulpverlening en begeleiding.Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven het afkeurenswaardige van zijn gedrag in te zien en spijt heeft betuigd. Verdachte is inmiddels op vrijwillige basis begonnen met een behandeling bij De Waag.
Gelet op de ernst van het feit is een gevangenisstraf aangewezen. In de omstandigheden waaronder het voorval heeft plaatsgevonden en mede rekening houdend met de ernstige gevolgen die deze veroordeling voor verdachte kan hebben, zal de rechtbank twee maanden gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting inhoudende het voortzetten van zijn behandeling bij de Waag.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 200 uren moet worden opgelegd.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Uit artikel 14e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht blijkt dat de rechter bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, kan bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu in de onderhavige zaak de kans op herhaling door de reclassering als gering wordt beoordeeld en er ook overigens geen aanwijzingen zijn voor een kans op herhaling, ziet de rechtbank geen grond om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[moeder slachtoffer] heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering te matigen nu – anders dan in de als bijlage bij de vordering gevoegde uitspraak en ook anders dan eerdere seksuele ervaringen van het slachtoffer - de seksuele handelingen in de onderhavige zaak zijn verricht met instemming van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De uitspraak die ter onderbouwing van de vordering is bijgevoegd, acht de rechtbank niet vergelijkbaar met deze zaak.
Gelet op de verdere onderbouwing en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank vergoeding van € 1.500,- op grond van de thans bekende gegevens billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 245 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf werkdagen (tussen 09.00 en 12.00 uur) na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Vincent van Goghweg 73 te Zaandam en zich blijft melden zolang de reclassering nodig acht;
  • de op 5 oktober 2018 gestarte behandeling bij de forensische polikliniek van De Waag voortzet op het adres Vincent van Goghweg 73 te Zaandam zolang de behandelaar dit geïndiceerd acht, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00(zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan de wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer] voornoemd,
tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2018.