ECLI:NL:RBNHO:2018:10097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2742
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een docent in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2018 uitspraak gedaan over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, een docent Engels, in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had zich op 18 juni 2008 ziekgemeld vanwege vermoeidheidsklachten als gevolg van hartklachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid en een loongerelateerde WGA-uitkering, heeft verweerder op 28 september 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,08%, wat leidde tot een indeling in klasse 55-65% per 1 mei 2013. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 23 mei 2016.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij stelde dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en in het geheel niet belastbaar is. Tijdens de zitting op 18 april 2017 is gebleken dat het onderzoek niet kon worden voltooid, waarna aanvullende rapportages zijn ingediend. De rechtbank heeft op 5 oktober 2018 de zitting hervat, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens de medische rapportages en de argumenten van eiser beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig was. De verzekeringsartsen hadden voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen over de medische gesteldheid van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel en dat de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 1 mei 2013, overtuigend was gemotiveerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 46,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 25 februari 2013 vastgesteld op 56,08%, wat leidt tot een indeling in klasse 55-65% per
1 mei 2013.
Bij besluit van 23 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, J. de Haan. Ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet kon worden voltooid en is verweerder in de gelegenheid gesteld om de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader te laten reageren.
Bij brief van 3 juli 2017 heeft verweerder nadere rapportages van zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Eiser heeft hierop bij brief van 10 september 2017 gereageerd, waarna verweerder op 3 oktober 2017 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingediend. Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft eiser hierop niet meer gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens hervat op 5 oktober 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn zoals vooraf bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als docent Engels. Op 18 juni 2008 heeft hij zich ziekgemeld wegens vermoeidheidsklachten als gevolg van hartklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is aan eiser per 16 juni 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,25%. Eiser is parttime werkzaam gebleven als docent. Bij besluit van 27 november 2012 is eisers uitkering per 16 februari 2013 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Per februari 2013 is eiser geheel uitgevallen voor zijn werk.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan onderzocht of er een herziening van eisers WIA-uitkering dient plaats te vinden per 25 februari 2013.
1.3.
In dat kader is eiser op 19 december 2014 door de verzekeringsarts onderzocht. Nadat informatie van de behandelend cardioloog was ontvangen, heeft de verzekeringsarts op
22 juni 2015 gerapporteerd. Er was volgens de verzekeringsarts geen sprake van een structurele verandering van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft eiser op basis van deze FML ongeschikt geacht voor zijn werk als docent. Wel konden voor eiser andere passende functies worden geselecteerd. Hiermee kon eiser 56.08% minder verdienen dan dat hij deed voordat hij ziek werd, wat leidt tot indeling in klasse 55-65%. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 mei 2016 aanleiding gezien de FML aan te passen in die zin dat er subtiele beperkingen moeten worden opgenomen ten aanzien van vasthouden van de aandacht en herinneren. Tevens is er vanwege het feit dat eiser een pacemaker heeft aanleiding hem niet in de omgeving van sterke magneetvelden te laten werken en hem te beperken ten aanzien van het gebruik van zijn linkerarm. Van een objectief vast te stellen toename van beperkingen vanaf 1 mei 2013 is niet gebleken.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gelet op de aangepaste FML nieuwe functies geduid. Hiermee kan eiser 56,78% minder verdienen dan dat hij deed voordat hij ziek werd. Verweerder heeft op grond hiervan het bestreden besluit genomen.
3. Eiser heeft zich in beroep – samengevat – op het standpunt gesteld dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en in het geheel niet belastbaar is. In ieder geval is hij meer beperkt dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt informatie van zijn cardioloog van 28 september 2016 over een inspanningstest ingediend. Dit verklaart volgens eiser zijn energetische en vermoeidheidsklachten. Eiser meent dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Eiser heeft verder een zeer geringe inspanningstolerantie, kan zich daardoor slechts kort inspannen en moet zijn activiteiten doseren. Tevens is eisers concentratievermogen sterkt verminderd en is zijn handelingstempo sterk verlaagd. Voor het vasthouden van de aandacht is volgens eiser ten onrechte de normaalwaarde aangehouden. Ook in de rubriek dynamische handelingen is in onvoldoende mate rekening gehouden met zijn beperkingen. Dit geldt met name voor tillen en dragen en ook lopen is alleen zeer beperkt mogelijk. Gedurende werktijd is eiser niet in staat om te lopen.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na overleg met de behandelend cardioloog aanleiding gezien de FML zoals die geldt per 25 februari 2013, aan te scherpen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens één van de in bezwaar geduide functies laten vervallen. Omdat er onvoldoende functies resteerden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geduid. Omdat de nieuwe functies leiden tot een hogere restverdiencapaciteit, kon een beoordeling per een in het verleden liggende datum niet gedaan worden en heeft verweerder eiser voor de datum hier in geding ongewijzigd 55 tot 65% arbeidsongeschikt beschouwd.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Geoordeeld wordt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Alle door eiser naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van de verzekeringsartsen uit onderzoek en de in het dossier aanwezige medische informatie. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van nieuwe informatie contact opgenomen met de cardioloog en deze informatie bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt dan ook niet.
6.1
Er is evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding, te weten 1 mei 2013, is in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Tegenover de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht en aan informatie heeft overgelegd, geen onderbouwing van zijn stelling dat hij in zijn geheel niet belastbaar is, dan wel meer beperkt is dan wordt aangenomen.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat gelet op de informatie van de cardioloog het begrijpelijk is dat eiser bij relevante inspanning klachten krijgt ten gevolge van het niet voldoende oplopen van zijn hartslag, maar dat hij fysiek tot vrijwel niets in staat is valt daaruit niet te verklaren. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Eiser heeft geen (medische) stukken ingediend waaruit blijkt dat dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is en dat hij in zijn geheel niet belastbaar zou zijn. Er is dan ook terecht een FML opgesteld.
6.3
Met eisers concentratieproblemen wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden doordat eiser niet langdurig boven de normaalwaarde belastbaar is te achten op het punt van ‘vasthouden van de aandacht’ en niet boven normaal belastbaar is te achten op het punt ‘herinneren’. Ook is eiser aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd dat langdurige mentale moeheid tot enige afname van concentratie kan leiden, maar dit kan niet leiden tot sterke beperkingen op dit punt. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Uit de beschikbare medische informatie volgt niet dat eiser op dit punt sterker beperkt moet worden geacht of dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen zoals op het item ‘handelingstempo’.
6.4
Met eisers vermoeidheids-/ energetische klachten wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden door (zwaardere) beperkingen aan te nemen op de items duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen (tijdens het werk), trappenlopen, klimmen en staan (tijdens het werk). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder verwijzing naar zijn gesprek met eisers cardioloog toegelicht dat met eisers hartfunctie op zich in orde is. Bij eiser is sprake van het onvoldoende toenemen van de hartslag bij inspanning. Eisers pacemaker zou dit moeten corrigeren, maar deze is (nog) niet optimaal ingesteld. Eiser zou een normale prestatie kunnen halen als de hartfrequentie handmatig op 150 zou kunnen worden gezet. De ervaren moeheid bij inspanning kan gelet hierop wel cardiaal worden verklaard. De oorzaak daarvan ligt echter niet in het hart, maar in technische tekortkomingen. Omdat eiser een pacemaker wel nodig heeft, is dit te zien als ziekte. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep aanvullende beperkingen aangenomen en een nieuwe FML opgesteld, waarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening wordt gehouden met eisers medische situatie. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. De stelling dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen, waaronder een urenbeperking heeft eiser niet met stukken onderbouwd.
7. Door eiser zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verifieerbaar en inzichtelijk gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor eiser. Er bestaat geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
8. Verweerder heeft eerst in beroep het bestreden besluit van een toereikende medische en arbeidskundige grondslag voorzien. Het bestreden besluit is dus pas in beroep deugdelijk gemotiveerd. Hieraan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen gevolgen verbonden. Aannemelijk is dat eiser door de nadere motivering niet is benadeeld, omdat deze geen wijziging van het bestreden besluit teweeg heeft gebracht. Wel bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Het bestreden besluit kan standhouden.
10. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 18 april 2017 en 1/2 punt voor de nadere reactie van 10 september 2017, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Tevens bestaat er aanleiding te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht ter hoogte van € 46,- aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.252,50;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Buiskool, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.