ECLI:NL:RBNHO:2018:10087

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3914
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van leden van de cliëntenraad Halte Werk en de rechtsgeldigheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het ontslag van zeven leden van de cliëntenraad Halte Werk, waaronder [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5]. De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2018 uitspraak gedaan op de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening. De cliëntenraad en de betrokken leden hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het bestuur van Halte Werk, dat hen met onmiddellijke ingang heeft ontslagen. De voorzieningenrechter concludeert dat de artikelen 47 van de Participatiewet en 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in deze situatie niet tot bescherming van de persoonlijke belangen van de ontslagen leden strekken. Hierdoor kan het bestreden besluit niet worden vernietigd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de cliëntenraad niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd in deze procedure, omdat de voorzitter zich heeft gedistantieerd van de rechtszaak. Dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep van de cliëntenraad en de landelijke cliëntenraad. De verzoeken om voorlopige voorziening van deze partijen zijn afgewezen. De beroepen van [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] zijn ongegrond verklaard, en de verzoeken om voorlopige voorziening van deze eisers zijn eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3914, HAA 18/4604, HAA 18/4877 tot en met HAA 18/4885
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2018 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1.
de cliëntenraad Halte Werk,
2.
[eiser 2] , te [woonplaats 1],
3.
[eiser 3] , te [woonplaats 2],
4.
[eiser 4] , te [woonplaats 1],
5.
[eiser 5] , te [woonplaats 1], en
6.
de landelijke cliëntenraad,
eisers
(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
en

het bestuur van Halte Werk, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. H. Doornhof en mr. R. Janssen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 juli 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder zeven leden van de cliëntenraad Halte Werk (de cliëntenraad), waaronder [eiser 2] ( [eiser 2] ), [eiser 3] ( [eiser 3] ), [eiser 4] ( [eiser 4] ) en [eiser 5] ( [eiser 5] ) met onmiddellijke ingang ontslagen.
Tegen deze besluiten hebben de cliëntenraad, [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 3] bezwaar gemaakt. De cliëntenraad, [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] en de landelijke cliëntenraad hebben vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit) de bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat de verzoeken om voorlopige voorziening gelden als verzoeken gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Van eisers zijn [eiser 2] en [eiser 4] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Janssen en G. Oude Kotte.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaken. Hij doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
2. De gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk hebben een gemeenschappelijke sociale dienst opgericht: Halte Werk. Dit hebben ze gedaan met een gemeenschappelijke regeling, de Gemeenschappelijke regeling HALte werk. Ook is er een Verordening cliëntenparticipatie Halte Werk (de Verordening) vastgesteld. Op grond daarvan is er een adviesorgaan aangesteld bij Halte Werk: de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft tien leden, zeven personen woonachtig in het werkgebied van Halte Werk en drie vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
3. In de primaire besluiten staat dat verweerder geen andere mogelijkheid ziet dan de leden van de cliëntenraad per direct van hun taak te ontheffen en zich genoodzaakt ziet om met onmiddellijke ingang de voltallige cliëntenraad te ontslaan. In de aanhef zijn de primaire besluiten echter gericht tot individuele leden van de cliëntenraad. Verweerder heeft ook maar zeven ontslagbesluiten opgesteld en verzonden aan zeven van de tien leden van de cliëntenraad. [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] behoren tot de ontslagen leden. In het bestreden besluit staat expliciet dat verweerder bij afzonderlijke besluiten het lidmaatschap van zeven leden heeft beëindigd en dat de drie vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties deel blijven uitmaken van de cliëntenraad. Omdat feitelijk dus niet de gehele cliëntenraad is ontslagen maar bij zeven besluiten zeven onderscheiden leden ervan en bovendien de verwarrende tekst in de primaire besluiten met het bestreden besluit is verbeterd, gaat de voorzieningenrechter uit van zeven afzonderlijke ontslagbesluiten.
4. Bij brief van 19 juli 2018 heeft de gemachtigde van eisers namens de cliëntenraad, [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 3] gereageerd op de primaire besluiten. Verweerder heeft in zijn antwoordbrief van 17 augustus 2018 onder meer gesteld dat het maken van bezwaar de manier is om op te komen tegen de ontslagen. Bij zijn brief van 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde van eisers daarop aangegeven dat zijn brief van 19 juli 2018 dan als bezwaarschrift moet gelden. Verweerder heeft geantwoord de brief van 19 juli 2018 als bezwaar aan te merken, die van 28 augustus 2018 als een aanvulling daarop te zien en binnenkort een hoorzitting te houden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en dit besluit aan de gemachtigde van eisers gestuurd. In het bestreden besluit is niet gespecificeerd wie bezwaar heeft gemaakt en aan welke bezwaarmakers het is gericht. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat is beslist op de bezwaren van degenen die zijn genoemd in de brief van 19 juli 2018 en dat het bestreden besluit ook aan hen is gericht. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat bij het bestreden besluit - alleen - is beslist op de bezwaren van de cliëntenraad, [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 3] en dat het bestreden besluit aan hen is gericht.
6. Het geschil tussen partijen gaat over de ontslagen. Eisers willen bereiken dat [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] lid blijven van de cliëntenraad. Verweerder wil de ontslagen handhaven en is op zoek naar zeven nieuwe leden. Gelet hierop hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoeken om voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter zal allereerst een aantal formele punten behandelen die in deze zaken spelen.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de cliëntenraad
8. De vraag is of de cliëntenraad als zodanig beroep heeft ingesteld. De beantwoording van deze vraag is van belang nu vaststaat dat drie van de zeven ontslagen leden, waaronder de voorzitter, hun ontslag niet bestrijden. De voorzitter en één van de andere drie leden hebben daarbij verklaard de ontslagen te onderschrijven. Van de drie niet ontslagen leden hebben eisers e‑mailberichten overgelegd waarin ze hun sympathie betuigen met de ontslagen leden. Een eenduidig standpunt van de cliëntenraad is er niet. Van doorslaggevend belang hierbij is dat op grond van artikel 8, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder g, van het Huishoudelijke reglement (het reglement) van de cliëntenraad het dagelijks bestuur bevoegd is de cliëntenraad te vertegenwoordigen en tot taak heeft op te treden als vertegenwoordiger van de cliëntenraad. Op grond van artikel 4, derde lid, van het reglement bestaat het dagelijks bestuur van de cliëntenraad uit de door de leden uit hun midden gekozen voorzitter, vice-voorzitter, secretaris en penningmeester. Nu de voorzitter van de cliëntenraad zich in haar brieven van 12 juli 2018 en 3 augustus 2018 zich niet alleen heeft neergelegd bij haar ontslag maar zich ook uitdrukkelijk heeft gedistantieerd van een rechtszaak, is het niet zo dat de cliëntenraad in deze procedure rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd. Dat [eiser 2] en [eiser 3] lid zijn van het dagelijks bestuur is niet genoeg voor een rechtsgeldige vertegenwoordiging. Hieruit volgt dat het beroep van de cliëntenraad niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij deze beslissing is er alleen daarom al geen grond voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening van de cliëntenraad, zodat de voorzieningenrechter dat afwijst.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de landelijke cliëntenraad
9. De brief van 19 juli 2018 (genoemd onder 4) - die dus als bezwaarschrift moet worden aangemerkt - is niet geschreven namens de landelijke cliëntenraad. In zijn brief van 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat de landelijke cliëntenraad zich voegt als belanghebbende partij. Zo’n voeging is echter niet mogelijk in een bezwaarprocedure en deze mededeling kan evenmin teweegbrengen dat de landelijke cliëntenraad alsnog tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dit betekent dat de landelijke cliëntenraad geen bezwaar heeft gemaakt. Daaruit volgt weer dat hij geen beroep kan instellen. Het beroep van de landelijke cliëntenraad moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening van de landelijke cliëntenraad wijst de voorzieningenrechter daarbij af.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van [eiser 5]
10. De brief van 19 juli 2018 is evenmin geschreven namens [eiser 5] . Weliswaar heeft de gemachtigde daarin vermeld dat de visie van [eiser 5] onbekend is omdat hij op vakantie is, maar hij heeft niet vermeld ook namens [eiser 5] op te treden. In zijn - pas na afloop van de bezwaartermijn verstuurde - brief van 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde gesteld dat hij in zijn eerdere brief [eiser 5] heeft genoemd als cliënt, maar dat is feitelijk onjuist. De consequentie hiervan is dat [eiser 5] geen bezwaar heeft gemaakt en daarom geen beroep kan instellen. Ook het beroep van [eiser 5] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. En ook zijn verzoek om voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter daarbij af.
Het beroep van [eiser 4]
11.1.
heeft geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Wel was hij aanwezig bij de behandeling ter zitting. Hij heeft daar verklaard ermee in te stemmen dat ook op zijn beroep nu uitspraak wordt gedaan. De voorzieningenrechter doet daarom nu ook uitspraak op het beroep van [eiser 4] .
11.2.
[eiser 4] stelt ook in beroep dat hij nimmer het primaire (ontslag)besluit heeft ontvangen. Om die reden stelt hij voorwaardelijk beroep in.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door verweerder ingebrachte ‘tracking status’ van PostNL blijkt dat het primaire besluit op 11 juli 2018 op het adres van [eiser 4] is aangeboden en dat er een berichtje is achtergelaten dat de bezorger nog een keer komt. [eiser 4] heeft de ontvangst van dit bericht bevestigd. Volgens de tracking status is de zending op 12 juli 2018 nogmaals aangeboden, was [eiser 4] er niet en is een bericht achtergelaten dat de zending naar de PostNL-locatie gaat. [eiser 4] heeft de ontvangst van dit bericht ontkend. Toen hij de zending niet heeft afgehaald is deze terugbezorgd bij verweerder. Volgens de rechtspraak is deze enkele ontkenning niet genoeg en moet [eiser 4] feiten aannemelijk maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dat heeft hij niet gedaan. Het niet afhalen van de zending bij PostNL komt daarom voor zijn rekening en risico. Hieruit volgt dat moet worden aangenomen dat het primaire besluit aan hem op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ook [eiser 4] is dus ontslagen. Overigens heeft hij tijdig bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, dus in zoverre is er geen probleem.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op de bezwaren
12.1.
Eisers stellen dat ze verweerder op 3 oktober 2018 in gebreke hebben gesteld omdat de termijn voor het nemen van een beslissing op hun bezwaren was verstreken. Het pas op 23 oktober 2018 ontvangen bestreden besluit was vervolgens te laat.
Verweerder heeft hier onder meer tegenovergesteld dat de ingebrekestelling prematuur was, dat deze niet per e-mailbericht kon worden ingediend, dat hij het bestreden besluit op 2 oktober 2018 heeft verdaagd en dat het bovendien op 17 oktober 2018 is genomen en daarmee binnen twee weken na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling.
12.2.
Nu de primaire besluiten dateren van 10 juli 2018, had verweerder uiterlijk op 2 oktober 2018 op de bezwaren moeten beslissen. Dat is de laatste dag van de beslistermijn van zes weken die aanving na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken. Nu verweerder geen tijdige verdagingsbeslissing heeft ingebracht, is de ingebrekestelling dus niet prematuur. Wel is het zo dat de ingebrekestelling op grond van artikel 4:17 van de Awb schriftelijk bij het bestuursorgaan moet zijn ontvangen. Nu verweerder heeft verklaard dat hij de weg voor elektronisch verkeer niet heeft opengesteld en eisers dit niet onderbouwd hebben betwist, kan het e-mailbericht waarin de ingebrekestelling is opgenomen, niet gelden als een schriftelijke ingebrekestelling. Nog daargelaten dat het niet aan verweerder maar aan zijn advocaat is gericht. Bovendien is het bestreden besluit genomen binnen twee weken na de dag waarop het e-mailbericht met de ingebrekestelling bij verweerders advocaat is ontvangen. De datum van ontvangst van het bestreden besluit door eisers is niet bepalend. De conclusie is in ieder geval dat verweerder geen dwangsommen heeft verbeurd.
De beoordeling van het geschil
13.1.
Er zijn dus slechts drie beroepen die de voorzieningenrechter moet beoordelen, die van [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] . Dat zal hij hierna doen.
13.2.
Verweerder heeft de zeven leden van de cliëntenraad ontslagen omdat er tussen hem en de cliëntenraad een inmiddels onoverkomelijk verschil van inzicht is ontstaan over de invulling van de adviserende taak van de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft volgens verweerder een politieke agenda. Verder heeft een aantal leden van de cliëntenraad zich intimiderend en onprofessioneel gedragen tegenover ambtenaren van Halte Werk. Verweerder ziet ook verdeeldheid en interne ruzies in de cliëntenraad.
13.3.
Eisers bestrijden dat zij als een actiegroep of een politieke partij optreden. En de inhoud van hun adviezen mag geen reden zijn voor ontslag. Daarbij zien zij geen verstoorde verhoudingen met ambtenaren van Halte Werk.
13.4.
Het geschil komt er kort gezegd op neer dat verweerder vindt dat eisers geen goede invulling geven aan hun rol van adviseur in de cliëntenraad. Eisers vinden dat zij die rol wel goed invullen en dat ze daarom recht hebben op behoud van hun lidmaatschap van de cliëntenraad. De vraag is welke regels zien op dit adviseurschap en of die regels al dan niet zijn geschonden door verweerder of door eisers.
13.5.
Op grond van artikel 47 van de Participatiewet (Pw) stelt de gemeenteraad bij verordening regels over de wijze waarop de personen op wie deze wet van toepassing is, of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. Hierbij moeten in ieder geval een aantal procedurele punten worden geregeld om te waarborgen dat deze personen of hun vertegenwoordigers hun overleg- en adviesrol kunnen invullen. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 47 van de Pw en de Verordening alleen regels geven ter invulling van het algemene belang dat eruit bestaat dat degenen op wie de Pw van toepassing is, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. Dit blijkt ook uit de wetsgeschiedenis van artikel 47 van de Pw (Kamerstukken II, TK 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 72 en Kamerstukken II, TK 2013-2014, 33161, nr. 107, p. 118). Artikel 47 van de Pw en de Verordening beschermen dus ook alleen dat belang en niet het belang van eisers, dat een persoonlijk belang is en dat eruit bestaat dat zij hun persoonlijke lidmaatschap van de cliëntenraad willen behouden. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan de bestuursrechter een besluit niet vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Gezien deze bepaling kan de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet vernietigen op grond van strijd met artikel 47 van de Pw of enig artikel van de Verordening omdat deze artikelen niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. De conclusie is dat er geen rechtsregels zijn die de voorzieningenrechter een grond geven voor enig ingrijpen in dit geschil tussen eisers en verweerder.
13.6.
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de voorzieningenrechter de beroepen van [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ongegrond moet verklaren. Gelet hierop zal hij de verzoeken om voorlopige voorziening van [eiser 2] en [eiser 3] afwijzen.
Proceskosten
14. Bij deze beslissingen is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen van de cliëntenraad, de landelijke cliëntenraad en [eiser 5] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van de cliëntenraad, de landelijke cliëntenraad, [eiser 5] , [eiser 2] en [eiser 3] af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op de beroepen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.