ECLI:NL:RBNHO:2018:10025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
6728886 \ CV EXPL 18-1924
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreizen en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Cathay Pacific Airways Limited wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Cathay Pacific voor een reis van Amsterdam naar Hong Kong en vervolgens naar Denpasar, Bali. Op 20 juni 2016 vertrokken zij met vlucht CX270 van Amsterdam naar Hong Kong en op 21 juni 2016 met vlucht CX785 van Hong Kong naar Denpasar. De passagiers arriveerden met een vertraging van 3 uur en 15 minuten in Denpasar, wat hen ertoe bracht compensatie te eisen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Cathay Pacific betwistte de vordering en stelde dat de vertraging niet onder de Verordening viel, omdat de tweede vlucht niet vanuit een EU-lidstaat vertrok.

De kantonrechter oordeelde dat de vluchten als één geheel moesten worden beschouwd, omdat de passagiers op basis van één enkele boeking reisden. De rechter verwees naar het Wegener-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat de Verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanuit een EU-lidstaat, ongeacht of de luchtvaartmaatschappij een communautaire of non-communautaire luchtvaartmaatschappij is. De rechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie, maar dat deze met 50% moest worden verlaagd omdat de vertraging minder dan 4 uur bedroeg. De passagiers kregen uiteindelijk € 600,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van aankomst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6728886 \ CV EXPL 18-1924
Uitspraakdatum: 14 november 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. H. Yildiz
tegen
de buitenlandse vennootschap Cathay Pacific Airways Limited
gevestigd te Hong Kong (China), kantoorhoudende te Schiphol,
gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Cathay Pacific
gemachtigde mr. M. de Wijs

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 februari 2018 een vordering tegen Cathay Pacific ingesteld. Cathay Pacific heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Cathay Pacific een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Cathay Pacific een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Cathay Pacific de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam (Schiphol) naar Hong Kong (International Airport) met vlucht CX270 op 20 juni 2016 en vervolgens van Hong Kong naar Denpasar, Bali (Ngurah Rai Airport) met vlucht CX785 op 21 juni 2016.
2.2.
De passagiers zijn meer dan drie uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen in Denpasar, namelijk met 3 uur en 15 minuten.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Cathay Pacific gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Cathay Pacific heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Cathay Pacific bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.380,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Cathay Pacific vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Cathay Pacific betwist de vordering. Zij voert aan dat hier sprake is van twee individuele vluchten. De tweede vlucht van de passagiers vanaf Hong Kong naar Denpasar valt niet onder het bereik van de Verordening, nu de plaats van vertrek en de plaats van aankomst niet is gelegen in een lidstaat en Cathay Pacific een non-communautaire luchtvaartmaatschappij is. Evenmin is er recht op compensatie op grond van het Folkerts-arrest nu de onderhavige vlucht op een essentieel punt verschilt met dit arrest. In het Folkerts-arrest was de eerste vlucht van het grondgebied van een lidstaat met vertraging vertrokken, terwijl in de onderhavige zaak is de eerste vlucht vanaf het grondgebied van een lidstaat zonder vertraging is uitgevoerd. De vertraging vond plaats op de tweede vlucht en heeft zich dus volledig voorgedaan op een ander continent. Cathay Pacific verwijst ter ondersteuning van haar standpunt onder meer naar uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2016. Indien er al aanspraak kan worden gemaakt op enige vergoeding, dan voert Cathay Pacific aan dat deze moet worden verlaagd met 50%, nu de vertraging minder dan 4 uur bedroeg.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ten aanzien van het verweer van Cathay Pacific de passagiers niet hebben voldaan aan hun stelplicht, overweegt de kantonrechter dat de passagiers dit hebben hersteld bij repliek, althans dat Cathay Pacific hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu zij reeds in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer tegen de vordering heeft gevoerd.
5.3.
Het verweer van Cathay Pacific dat de vluchten van Amsterdam naar Hong Kong en van Hong Kong naar Denpasar als individuele vluchten moeten worden beoordeeld en dat de Verordening op de vlucht van Hong Kong naar Denpasar niet van toepassing is, slaagt niet. Daartoe wordt als volgt overwogen. Artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening bepaalt dat deze verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die is gelegen op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Alleen al om reden dat de passagiers vanaf Schiphol zijn vertrokken en daardoor in een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, is de Verordening van toepassing. Daarbij is niet relevant of de vlucht al dan niet door een communautaire luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd.
In tegenstelling tot Cathay Pacific heeft aangevoerd, is voor de toepasselijkheid van de Verordening niet (enkel) het begrip “vlucht” relevant. Daarnaast is het volgende van belang.
5.4.
Het Hof heeft in het Wegener-arrest (C-537/17) het volgende voor recht verklaard: Artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat deze verordening van toepassing is op passagiersvervoer dat op grond van één enkele boeking wordt verricht, waarbij tussen het vertrek vanuit een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en de aankomst in een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een derde staat, een geplande tussenlanding plaatsvindt buiten de Europese Unie waarbij van vliegtuig wordt veranderd.
Het begrip „eindbestemming” wordt in artikel 2, onder h), van de Verordening gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen.
5.5.
In het onderhavige geval staat niet ter discussie dat sprake is van één eindbestemming, te weten Denpasar, die ook als zodanig op het aangeboden ticket is vermeld. De vluchten vormen derhalve één geheel voor het krachtens de Verordening aan passagiers toekomende recht op compensatie.
5.6.
In het Wegener-arrest heeft het Hof, onder verwijzing naar het Folkerts-arrest (c-11/11) overwogen: “
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het onomkeerbare tijdverlies dat het ongemak vormt, waardoor het in verordening nr. 261/2004 bedoelde recht op compensatie ontstaat, zich voordoet wanneer de betrokken passagier aankomt op zijn eindbestemming”.Anders dan Cathay Pacific aanvoert is in het Folkerts-arrest niet geoordeeld dat alleen aanspraak op de compensatie over het gehele traject kan worden gemaakt in geval een vertraging bij vertrek van de eerste vlucht tot een vertraging op de eindbestemming heeft geleid. Dit volgt evenmin uit het Wegener-arrest. De stelling van Cathay Pacific dat de onderhavige zaak op een essentieel punt verschilt van het Folkerts-arrest, gaat daarom niet op. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof, gelet op hetgeen door het Hof in het voormelde Wegener-arrest is geoordeeld.
5.7.
Gelet op het voorgaande is voor het recht op de compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening hier bepalend is of de passagiers met een aankomstvertraging van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd hun eindbestemming Denpasar hebben bereikt. Vast staat (zie hiervoor 2.2) dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur de eindbestemming (Denpasar) hebben bereikt terwijl Cathay Pacific zich niet op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening heeft beroepen. Dit betekent dat Cathay Pacific gehouden is compensatie aan de passagiers te voldoen.
5.8.
Cathay Pacific heeft een beroep gedaan op artikel 7 lid 2 sub c van de Verordening. De kantonrechter oordeelt dit beroep van Cathay Pacific, dat de hoogte van de compensatie met 50% moet worden verlaagd, slaagt. De passagiers hebben niet weersproken dat het hier geen vlucht als bedoeld onder artikel 7 lid 2 sub a en b van de Verordening betreft. In het Sturgeon-arrest van het Hof van 11 november 2009 (nr. C-402/07, nr. C-432/07) is het volgende bepaald:
“Het bedrag van de krachtens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aan een passagier verschuldigde compensatie kan met 50 % worden verlaagd indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 2, van deze verordening. Ook al wordt in deze laatste bepaling slechts verwezen naar het geval dat de passagier een andere vlucht wordt aangeboden, dient te worden vastgesteld dat de verlaging van het bedoelde compensatiebedrag enkel afhangt van de vertraging die de passagiers hebben opgelopen, zodat niets zich verzet tegen de overeenkomstige toepassing van deze bepaling op compensaties die worden betaald aan passagiers van vertraagde vluchten. Hieruit volgt dat het bedrag van de compensatie die verschuldigd is aan de passagier van een vertraagde vlucht die drie of meer uren na de geplande aankomsttijd zijn eindbestemming bereikt, overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 261/2004 met 50 % kan worden verlaagd wanneer de vertraging voor een niet onder artikel 7, lid 2, sub a en b, vallende vlucht minder dan vier uur bedraagt”. Dit is bevestigd in het reeds vermelde Folkerts-arrest. Vast staat dat de vertraging 3 uur en 15 minuten en derhalve minder dan 4 uur bedroeg. Gelet hierop dient de gevorderde compensatie te worden verlaagd met 50%. Nu Cathay Pacific voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom op grond van artikel 7 lid 1 sub c in samenhang met artikel 7 lid 2 sub c van de Verordening worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 600,00.De passagiers hebben wettelijke rente gevorderd met ingang van “datum vlucht”. De vlucht van de passagiers was echter verspreid over twee dagen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 21 juni 2016, zijnde de datum waarop de passagiers met vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Cathay Pacific heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
Partijen worden over en weer voor een deel in het ongelijk gesteld en moeten daarom hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Cathay Pacific tot betaling aan de passagiers van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter