ECLI:NL:RBNHO:2017:9997

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
15/810043-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes; vrijspraak poging moord; tbs opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 februari 2017 in Hoofddorp met een mes meerdere keren gestoken in de richting van het slachtoffer, zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor de poging tot moord niet bewezen kon worden. De officier van justitie had vrijspraak van dit onderdeel gevorderd, en de rechtbank volgde dit advies. Echter, de rechtbank achtte de poging tot doodslag wel bewezen, gezien de ernst van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen, waaronder meerdere steek- en snijwonden aan het hoofd, gezicht, nek en armen, en een gebroken jukbeen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de rapportages van psychologen en psychiaters die de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar hebben beoordeeld. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810043-17 (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.J.H. Vinke, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2017 te Hoofddorp, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in en/of tegen het hoofd, althans lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bestanddeel voorbedachte rade, waardoor de ten laste gelegde poging moord niet bewezen kan worden. De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman van verdachte is – zakelijk weergegeven – van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring voor moord te komen. Het dossier geeft geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Voorts is de raadsman van mening dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
3.3.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden dat verdachte met voorbedachten raad gepoogd heeft aangeefster van het leven te beroven. De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 16 februari 2017 staat [slachtoffer] stil voor een stoplicht in Hoofddorp. Plotseling ziet zij dat verdachte naast haar auto staat en steekt hij met een scherp voorwerp meermalen op haar in, waarbij de eerste steek haar hoofd/gezicht raakt. [slachtoffer] ziet gelijk bloed en heeft vervolgens de rest van de steekbewegingen af proberen te weren. Terwijl zij enerzijds de steekbewegingen probeert af te wenden en anderzijds via de passagiersstoel de auto probeert te ontvluchten blijft verdachte op haar inhakken. [2]
Het voorval wordt ook waargenomen door personen die naast [slachtoffer] danwel achter verdachte voor het stoplicht staan. Zo ziet getuige [A] dat de bestuurder van de auto voor hem uit zijn auto stapt en in een normaal tempo naar de auto van [slachtoffer] loopt. Hij ziet de man deels met zijn lichaam door het portierraam aan bestuurderszijde hangen en hij ziet dat de man heen en weer gaat met zijn lichaam. [3]
Getuige [B] - die naast [slachtoffer] voor het stoplicht staat - verklaart dat hij op enig moment een harde gil hoort. Als hij in de richting van het geluid kijkt, ziet hij naast de auto van [slachtoffer] aan de bestuurderszijde een manspersoon staan. Hij ziet dat deze persoon slaande bewegingen maakt door het raam ter hoogte van de bestuurder. De man hangt met beide armen door het raam in de auto. [B] loopt snel op de man af en roept met luide stem: “Doe ff rustig”. De man schrikt, loopt bij [slachtoffer] weg en stapt in de auto achter de auto van [slachtoffer] . [B] ziet dat het gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zit en dat ze meerdere open wonden in haar linkerwang heeft. [4]
Verdachte heeft zelf ten overstaan van de politie verklaard dat hij achter [slachtoffer] voor het stoplicht stond. Hij heeft uit de middenconsole van zijn auto een vismes gepakt, is uit de auto gestapt en naar de auto van [slachtoffer] gelopen. [5]
Na medisch onderzoek verricht in het ziekenhuis blijkt dat [slachtoffer] meerdere steek- en snijwonden heeft opgelopen aan haar gezicht, hoofd, nek en beide armen en handen evenals een gebroken jukbeen. [6]
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich op 16 februari 2017 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Verweer
De raadsman stelt dat verdachte geen -voorwaardelijk- opzet op de dood heeft gehad. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte naar de auto van het slachtoffer is gelopen met als doel om met haar in gesprek te gaan. Voor het geval het slachtoffer niet zou willen luisteren heeft verdachte – om zijn woorden kracht bij te zetten – een vismes meegenomen. Eenmaal bij de auto aangekomen hoorde verdachte het slachtoffer in het Engels zeggen: ‘we hebben hem’. Als gevolg hiervan is er wat met verdachte gebeurd en heeft hij haar in een opwelling een paar klappen willen geven. Verdachte heeft [slachtoffer] vijfmaal geslagen waarbij hij echter niet doorhad dat hij het vismes nog in zijn hand had. Verdachte heeft het slachtoffer nooit bewust op die manier willen aanvallen met de daarbij horende risico’s.
De rechtbank verwerpt het verweer. Gelet op de
korte tijd die verdachte nodig heeft gehad om -met het mes bij zich- zijn auto uit te stappen en naar die van [slachtoffer] te lopen, is het onaannemelijk dat verdachte bij het aanvallen van [slachtoffer] zich niet bewust was van het mes in zijn hand. Dit geldt temeer nu het meenemen van een mes in de gegeven omstandigheden geen alledaagse maar juist een heel vergaande handeling is. Daarnaast past het letsel van [slachtoffer] , onder meer bestaande uit circa twintig steek- en snijwonden, niet bij de vijf klappen die verdachte verklaart te hebben gegeven. De rechtbank acht zijn verklaring op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met een mes steken in de nek en hals, gezien de daar aanwezige slagaders, en de borst, gezien de in het bovenlichaam aanwezige vitale organen, een aanmerkelijk risico op de dood meebrengt.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is van opzet gericht op de dood van het slachtoffer.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 februari 2017 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een scherp en puntig voorwerp heeft gestoken in het hoofd
en in hetlichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en dat aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is – kort gezegd – van mening dat de officier van justitie met zijn eis ten aanzien van de gevangenisstraf onvoldoende rekening houdt met het feit dat verdachte een first offender is en heeft gehandeld in een opwelling. Ook houdt de officier van justitie in onvoldoende mate rekening met de conclusies van de psycholoog en psychiater dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict.
Ten aanzien van de gevorderde TBS met dwangverpleging is de raadsman van mening dat de door de psycholoog en psychiater opgestelde rapporten op een gebrekkige wijze tot stand zijn gekomen. De conclusie ten aanzien van het recidiverisico en het risicomanagement zijn volgens de raadsman onjuist. Ook is verdachte het pertinent oneens met de conclusie van beide deskundigen ten aanzien van de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte. De maatregel van TBS met dwangverpleging kan dan ook niet worden opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft getracht [slachtoffer] – destijds zijn echtgenote – te doden door haar meermalen te steken met een (vis)mes, terwijl hij door het raam van haar auto naar binnen hing. Dit moet voor [slachtoffer] , die geen kant op kon, een traumatische ervaring zijn geweest. Als gevolg hiervan heeft zij een groot aantal steek- en/of snijwonden opgelopen in haar gezicht, nek en armen evenals een gebroken jukbeen. Dat [slachtoffer] het heeft overleefd, is slechts een gelukkig toeval en niet aan het handelen van verdachte te danken.
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden betrekt de rechtbank verder in haar oordeel dat zijn (inmiddels) ex-vrouw de sporen van zijn gedrag, de littekens van meerdere steek- en snijwonden, nog meedraagt. Zij zal zowel geestelijk als lichamelijk blijvend aan die dag worden herinnerd. Deze gevolgen voor het slachtoffer blijken ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] , die ter zitting is voorgelezen.
Een poging doodslag is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk het leven. Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook ernstig aan. Dit geldt te meer, gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van het gepleegde feit en verdachtes volledige gebrek aan empathie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de veiligheid van allereerst zijn vrouw en kinderen langere tijd te beschermen. Van enig inzicht van het verwerpelijke van zijn handelen en de gevolgen daarvan lijkt nauwelijks sprake. Verdachte lijkt de schuld voor een groot deel bij het slachtoffer te leggen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
27 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet reeds eerder ter zake van misdrijf tot een onherroepelijk straf is veroordeeld.
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 30 juli 2017, uitgebracht door E. Stam, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, in dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis, matig in remissie, alsmede van een narcistische persoonlijkheidspathologie met een totale ontkenning van aanwezigheid van agressieve gevoelens. Aldus is sprake van zowel een ziekelijke stoornis alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, ook ten tijde van het thans bewezen verklaarde feit. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Met name de onderliggende persoonlijkheidspathologie heeft gezorgd voor opgekropte woede die op enig moment in de echtscheidingsprocedure een uitweg heeft gevonden in het bewezen verklaarde feit. Het herstel uit de depressieve stoornis, met een toegenomen activiteit, heeft de drempel tot handelen verlaagd. De psycholoog adviseert verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het recidiverisico ten aanzien van zijn vrouw, of anderen die als verlengstuk van zijn vrouw worden gezien (kinderen en zijn schoonmoeder) is aanwezig. Ter beperking van het recidivegevaar zal verdachte langdurige psychotherapeutische behandeling nodig hebben om meer contact te leren krijgen met zijn agressie. Deze behandeling zal klinisch moeten beginnen, omdat gebleken is dat het moeilijk is verdachte goed in beeld te krijgen. Daarnaast is het risico dat verdachte komt tot een schijnaanpassing. Geadviseerd wordt een terbeschikkingstelling, in beginsel met voorwaarden. Het is echter de vraag of verdachte met zijn huidige houding in kan stemmen met een TBS met voorwaarden, een voorwaarde om ook daadwerkelijk deze maatregelmodaliteit op te kunnen leggen. Indien verdachte hier niet toe in staat is, blijft een TBS met dwangverpleging over.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 28 juli 2017, uitgebracht door F.P.J. Derks psychiater. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven in, dat bij verdachte sprake is van zowel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis, matig van ernst in gedeeltelijke remissie alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen in de vorm van (door de echtscheiding) geëscaleerde persoonlijkheidsproblematiek met narcistische, dwangmatige en vermijdende trekken. Met name de narcistische trekken vallen op. Hiervan was ook sprake ten tijde van het thans bewezen verklaarde feit en beïnvloedde toen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. De psychiater adviseert het bewezen verklaarde feit in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt op matig ingeschat. De narcistische persoonlijkheidskenmerken en de afwezigheid van het vermogen de eigen woede en boosheid te herkennen hebben tot het bewezen verklaarde feit geleid en hebben zeer ernstige gevolgen gehad. Ze kunnen ook tot ernstige gevolgen leiden in de toekomst. Dat rechtvaardigt een zwaar behandeladvies. Het is van belang dat verdachte een zeer intensieve behandeling ondergaat, in eerste instantie klinisch. Verdachte heeft door zijn persoonlijkheidsstoornis geen inzicht (gegeven) in zijn zeer gewelddadig handelen en zijn woede naar zijn vrouw. Hij vertekent de werkelijkheid in grote mate, miskent zijn woede en heeft moeite met confrontatie. Hij geeft geen openheid van zaken. Mede door de matige kans op recidive rechtvaardigt dat een TBS met verpleging.
Een TBS met voorwaarden kan overwogen worden. Het is echter onduidelijk of en hoe betrokkene met zijn vrijheden om zal gaan. Dat betekent dat hele duidelijke behandelvoorwaarden gesteld moeten worden waar betrokkene zich aan zal moeten houden met contactverboden. Ook hier moet echter met een langer durende klinische opname worden begonnen om de woede en boosheid en miskenning van de werkelijkheid aan de orde te stellen. Hoewel hiervoor een lichte voorkeur bestaat, is het de vraag of het dan niet beter is een tbs met verpleging te overwegen.
Ter terechtzitting heeft de psychiater haar rapport nader toegelicht, met dien verstande dat zij – gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - thans van mening is dat een TBS met voorwaarden niet haalbaar lijkt. Bij verdachte ontbreekt nog steeds elk besef van de stoornis en hij is niet gemotiveerd voor behandeling. De kans dat hij zich niet zal houden aan de aan hem opgelegde voorwaarden acht zij dermate groot dat zij tot de conclusie komt dat TBS met dwangverpleging de enige optie is om het recidivegevaar in voldoende mate te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De door de raadsman aangevoerde kritiekpunten ten aanzien van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek zijn voldoende weerlegd door de toelichting van de ter terechtzitting verschenen deskundige.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit de rapportages over en maakt die tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het bewezen verklaarde feit..
Straf
Het (pogen tot) het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat als straf hiervoor in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de conclusie van de deskundigen dat verdachte ten tijde van het feit verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf dan ook enigszins matigen en acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden.
Maatregel
Gelet op het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting, de inhoud van de rapporten van voornoemde deskundigen en de toelichting hierop door de deskundige ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat TBS noodzakelijk en geboden is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
  • bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis alsmede een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens;
  • op het bewezen verklaarde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. De rechtbank wijst daarbij op de rapporten waarin een TBS met voorwaarden alleen haalbaar wordt geacht indien betrokkene kan instemmen met een TBS met voorwaarden, hetgeen gelet op zijn houding ten tijde van de rapportages zeer de vraag was. Van belang is dat de psychiater ter terechtzitting heeft geconstateerd dat de houding van verdachte ongewijzigd is. Desgevraagd heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij wel een cursus of iets dergelijks wil volgen, maar dat hij niet wil meewerken aan een klinische opname of het opstellen van een maatregelenrapport in het kader van TBS met voorwaarden.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 36.005,67ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Immateriële schade:
1. Smartengeld € 15.000,00
Materiële schade:
2. Eigen risico zorgverzekering € 385,00
3. Staudt littekencrème (driemaal), Biodermal littekencrème, pijnstillers € 120,00
4. Beschadigde Tommy Hilfiger jas, nieuw voor oud € 180,00
5. Beschadigde Tommy Hilfiger jurk, nieuw voor oud € 96,00
6. BH Marie Jo, nieuw voor oud € 72,00
7. Reparatiekosten auto € 1.494,37
Verlies arbeidsvermogen:
8. Verlies arbeidsvermogen tot 15 april 2018 € 2.468,24
9. Verlies arbeidsvermogen tot april 2019 € 5.964,12
Reis- en parkeerkosten:
10. Reiskosten t/m 16 oktober 2017 € 236,34
10. Parkeerkosten t/m 16 oktober 2017 € 165,06
Toekomstschade:
12. Verwachte reiskosten € 130,00
12. Verwachte parkeerkosten € 70,00
12. Kosten make-up camouflage € 8.124,54
12. Kosten i.v.m. littekencorrectie € 1.500,00
----------------
Totaal gevorderd schadebedrag
€ 36.005,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de materiële schade de posten genoemd onder 2 t/m 8, 10 en 11 rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit en voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de posten waartegen de raadsman verweer heeft gevoerd, vindt de weerlegging daarvan zich in de onderbouwing van deze posten.
De vordering zal dan ook betreffende die schadeposten (in totaal € 5.217,01) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de posten die betrekking hebben op toekomstige schade en genoemd onder 9 en 12 t/m 15 is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering zodanig ingewikkeld is dat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die redenen zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering voor dat deel niet ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag billijk is, zodat dit bedrag dan ook in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tot slot dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.6 bewezen verklaarde handelen [poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER [4] JAAR.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.217,01, bestaande uit € 5.217,01 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.217,01 ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] , bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal van dit bedrag hechtenis wordt toegepast voor de duur van 137 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017, met dien verstande dat toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2017.
mr. E.C. Smits is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2017, dossierpagina 24 – 25 (van het zaaksdossier).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige Vonk d.d. 16 februari 2017, dossierpagina 169 (van het zaaksdossier).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige Driessen d.d. 16 februari 2017, dossierpagina 167 – 168 (van het zaaksdossier).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 maart 2017, dossierpagina 33 (van het persoonsdossier).
6.Geneeskundige verklaring d.d. 20 februari 2017, dossierpagina 83 (van het zaaksdossier) & Specialistenbericht d.d. 17 februari 2017, dossierpagina 56 (van het zaaksdossier).