ECLI:NL:RBNHO:2017:9876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
15/700020-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en poging tot zware mishandeling van slachtoffers in Purmerend

Op 17 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Purmerend op 11 december 2014, waar de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen door haar vast te pakken en in de richting van een trap te trekken. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] mishandeld door haar in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit beroep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met inbegrip van de bedreiging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van vijf maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod ten behoeve van [slachtoffer 1]. De rechtbank overwoog dat de feiten een ernstige impact hadden op de slachtoffers en dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar niet ontoerekeningsvatbaar. De uitspraak benadrukte de noodzaak van bescherming voor de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700020-15
Uitspraakdatum: 17 november 2017
Tegenspraak (na aanhouding verschenen)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.S. Levinsohn en van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft vastgepakt en/of (vervolgens) een of meermalen heeft getrokken in de richting van een (lange en/of steile) trap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] hard in een arm en/of een pols te knijpen, althans (zeer) stevig vast te pakken en/of vast te houden;
Feit 2
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Purmerend [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen (met kracht en/of met de vuist) in het gezicht en/of elders tegen het hoofd te slaan;
Feit 3
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik gooi je van de trap", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
Verzoek om heropening
De rechtbank heeft na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 3 november 2017 nog verschillende brieven van verdachte ontvangen, waarin verdachte – zo de rechtbank begrijpt – heeft verzocht om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank acht zich op basis van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht om vonnis te kunnen wijzen en zij acht het niet noodzakelijk het onderzoek te heropenen. Hierbij betrekt de rechtbank dat verdachte op de terechtzitting van 3 november 2017 in ruime mate de gelegenheid heeft gekregen het woord te voeren, aan het begin van de zitting, bij de ondervraging, tijdens zijn reactie op de slachtofferverklaring en tijdens zijn pleidooi en laatste woord.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit (de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ) en tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft betoogd dat het zogenoemde noodbeginsel van toepassing is en dat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte heeft in dit verband gewezen op het feit dat aangeefster [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) is begonnen door te dreigen hem van de trap te gooien. Naar de stelling van verdachte had [slachtoffer 1] al diverse malen eerder het conflict met hem opgezocht en begon zij ook deze keer met agressief gedrag richting hem. Verdachte heeft verklaard dat hij hierop heeft gereageerd door [slachtoffer 1] vast te pakken en haar enigszins richting het trapgat te trekken, niet omdat hij [slachtoffer 1] van de trap wilde gooien, maar om haar te laten inzien dat het haar ook kon overkomen, om haar een spiegel voor te houden. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 1] hem toen de woning ingetrokken, waar hij op een gegeven moment werd aangevallen door aangeefster [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ). Als reactie op deze aanval heeft hij [slachtoffer 2] drie keer in het gezicht geslagen.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die als een bijlage bij dit vonnis zijn gevoegd.
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie en verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar vast te pakken en haar vervolgens te trekken in de richting van een lange en steile trap. Dat verdachte deze feitelijke handelingen heeft verricht, volgt uit de bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feitelijke handelingen, in combinatie met de door verdachte tegen [slachtoffer 1] geuite woorden “Ik gooi je van de trap”, aan te merken als begin van uitvoering van het [slachtoffer 1] van deze trap gooien.
Het iemand van een lange en steile trap gooien levert naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de aanmerkelijke kans op dat diegene daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals bijvoorbeeld ernstige botbreuken en/of een ernstige hersenschudding en/of ander (inwendig) letsel.
Verdachte moet zich van deze kans bewust zijn geweest. Hieraan doet niet af dat verdachte heeft verklaard dat hij zelf eens van de bewuste trap is gesprongen en dat de gevolgen toen wel meevielen, reeds nu dat een andere situatie is. Het iemand, tegen zijn/haar wil, van de trap gooien, is niet vergelijkbaar met het zelf, bewust, van de trap springen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bewezen is dat verdachte deze bewuste kans heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de zogenoemde uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, nadat [slachtoffer 1] was weten los te komen en in de deur van haar slaapkamer stond, nogmaals tegen haar heeft gezegd “Ik ga je van de trap af gooien”, waarna hij haar weer heeft vastgepakt en geprobeerd haar aan haar voeten/benen naar de voordeur te sleuren. De rechtbank acht de uiterlijke verschijnings-vorm van het handelen van verdachte doorslaggevend, in plaats van de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij [slachtoffer 1] nooit van de trap zou hebben gegooid. Verdachte was ten tijde van het gebeuren immers behoorlijk kwaad – tegen de politie heeft verdachte gezegd dat hij door het lint was gegaan – en aannemelijk is dat verdachte niet precies weet wat er tijdens die kwaadheid allemaal door zijn hoofd is gegaan.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op zware mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen. Dat het bij een poging is gebleven, is niet te danken aan verdachte, maar aan het (uiteindelijk) succesvolle verzet van [slachtoffer 1] .
Beroep op noodweer/noodweerexces
De rechtbank is ten aanzien van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces (dat bij honorering tot vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging leidt) van oordeel dat dit moet worden verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank is juridisch geen sprake geweest van zogenoemde noodweersituaties, ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen.
Dat [slachtoffer 1] – volgens haar verklaring uit schrik – heeft gezegd “Pas op anders gooi ik je van de trap” is niet als een dergelijke aanranding aan te merken. Verdachte hoefde zich niet tegen een dergelijke aanranding te verdedigen.
Dat in de woning [slachtoffer 2] verdachte op een gegeven moment zou hebben aangevallen, acht de rechtbank evenmin een dergelijke aanranding. Deze was naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet wederrechtelijk. Het stond [slachtoffer 2] (kort gezegd) vrij om [slachtoffer 1] , die door verdachte werd vastgehouden en belaagd, te helpen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Primair
hij op 11 december 2014 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen heeft vastgepakt en vervolgens heeft getrokken in de richting van een lange en steile trap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 11 december 2014 te Purmerend [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen met de vuist in het gezicht te slaan;
Feit 3
hij op 11 december 2014 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik gooi je van de trap", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 3
De voortgezette handeling van bedreiging met zware mishandeling (feit 3) en poging tot zware mishandeling (feit 1);
Ten aanzien van feit 2
Mishandeling.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren en daarnaast tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen naar de vordering van de officier van justitie als bijzondere voorwaarden te worden verbonden: een contact- en locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , een meldplicht bij de reclassering, een (ambulante) behandel-verplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling, en ook de mogelijkheid van een klinische opname van maximaal zeven weken. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van verdachte
Als reactie op de eis van de officier van justitie heeft verdachte naar voren gebracht dat hij niet in staat is om een taakstraf uit te voeren.
Voorts heeft verdachte aangevoerd dat een contactverbod met [slachtoffer 1] niet nodig is, omdat hij helemaal niet met [slachtoffer 1] bezig is; [slachtoffer 1] heeft niks van hem te vrezen. Ook is volgens verdachte een behandelverplichting niet nodig, nu hij al contact heeft met een psychiater en ook medicijnen gebruikt.
Daarnaast heeft verdachte een aantal opmerkingen gemaakt over de rapportages van de benoemde deskundigen J. Neeleman en R.A. Sterk.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn toenmalige buurvrouw, [slachtoffer 1] , bedreigd met haar van een lange en steile trap te gooien en heeft ook geprobeerd om dit daadwerkelijk te doen. De rechtbank acht dit bijzonder ernstige feiten, die hebben plaatsgevonden in de eigen woonomgeving van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte – na het plegen van de feiten 1 en 3 en nadat het slachtoffer zich uit veiligheid in haar toilet had opgesloten, ook om de politie te bellen – nog een broodmes uit zijn eigen woning heeft gehaald, met welk mes hij de toiletdeur van het slachtoffer heeft geopend, waarna hij de telefoon van het slachtoffer heeft afgepakt en meegenomen.
Deze feiten hebben een enorme impact gehad op (het (dagelijkse) leven van) het slachtoffer. De rechtbank heeft in dit verband kennis genomen van de slachtofferverklaring, waarin een en ander duidelijk is verwoord. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op de stukken betreffende de door de officier van justitie uitgevaardigde (verlengingen van de) gedrags-aanwijzing. Uit die stukken en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat nadat het slachtoffer was verhuisd, omdat zij zich niet meer veilig voelde, verdachte haar nieuwe adres heeft weten te achterhalen en haar meer dan eens een brief heeft gestuurd. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer hiermee geen angst heeft willen aanjagen, is dit wel het geval geweest.
Voorts heeft verdachte een vriendin van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , mishandeld door haar, toen zij [slachtoffer 1] probeerde te helpen, drie keer met de vuist in het gezicht te slaan. Als gevolg van deze mishandeling heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen, onder andere een scheurwond onder haar rechter wenkbrauw en een bloeduitstorting rond haar rechter oog.
Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Daarnaast moet het ook voor [slachtoffer 2] een ingrijpende gebeurtenis zijn geweest.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, blijkens de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2017, ten tijde van het plegen van de feiten nog geen enkele veroordeling op zijn naam had staan. Nadien is verdachte wel veroordeeld. De rechtbank zal dan ook rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte deskundigen-rapporten die zich in het dossier bevinden.
De Pro Justitia rapportage van psycholoog R.A. Sterk van 20 juni 2016, opgemaakt in de onderhavige zaak – aan welke rapportage verdachte niet zijn volledige medewerking heeft gegeven – houdt in, dat bij verdachte diverse symptomen zijn geconstateerd die wijzen op een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, maar dat deze stoornis door gebrek aan informatie niet goed gefundeerd is te stellen. Volgens Sterk zouden de symptomen ook samen kunnen hangen met andere psychische problematiek, waaronder (narcistische) persoonlijkheidsproblematiek. Op de vraag naar een mogelijk verband met het tenlastegelegde antwoordt Sterk:
“Betrokkene lijkt op het moment van het tenlastegelegde emotioneel instabiel, maar niet duidelijk psychotisch. In retrospect lijkt hij bewust afwegingen te maken, waarin verhoogde angst en/of krenkbaarheid een rol lijken te spelen. Er lijkt dus wel sprake van doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op het gedrag van betrokkene ten tijde van de tenlastegelegde feiten, voor zover bekent, maar er lijkt ook nog sprake van het geven van enige sturing aan zijn gedrag. Voornoemde brengt met zich mee dat er sprake is van een zekere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid, waarvan de mate niet goed bepaald kan worden omdat de stoornis niet goed vastgesteld kon worden. Er lijkt echter geen sprake van ontoerekeningsvatbaarheid, omdat hij dus nog enige sturing aan zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde heeft kunnen geven.”
Recent zijn in een andere strafzaak van verdachte door Sterk en psychiater J. Neeleman Pro Justitia rapportages uitgebracht, gedateerd 29 mei 2017 respectievelijk 11 juni 2017, aan welke rapportages verdachte heeft meegewerkt. De deskundigen concluderen in deze rapportages dat verdachte (onder andere) lijdende is aan een “schizofrenie spectrum stoornis”.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Gelet hierop en gelet op de geciteerde overweging uit het rapport van Sterk van 20 juni 2016, acht de rechtbank verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Tot slot overweegt de rechtbank ambtshalve dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn met bijna één jaar is overschreden; verdachte is op 11 december 2014 in verzekering gesteld in verband met de onderhavige feiten en de rechtbank wijst nu vonnis op 17 november 2017.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat, alles afwegende, aan verdachte thans niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort te worden opgelegd en dat ook het opleggen van een (onvoorwaardelijke) taakstraf niet passend is. Wat betreft dit laatste voorziet de rechtbank, kennelijk anders dan de officier van justitie, op voorhand ook diverse uitvoeringsproblemen.
De rechtbank acht het passend en geboden om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van na te noemen duur. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren. De rechtbank hoopt dat deze straf verdachte ervan weerhoudt zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, en dat verdachte daarnaast de op te leggen bijzondere voorwaarden zal blijven nakomen.
De rechtbank zal in de eerste plaats een contact- en locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] opleggen, zoals hierna zal worden geformuleerd. Anders dan verdachte, acht de rechtbank oplegging van deze verboden aangewezen. De rechtbank heeft hierbij alle omstandigheden meegewogen en is tot het oordeel gekomen dat het wegnemen van angst bij [slachtoffer 1] en het creëren van een veilige woonomgeving voor haar zwaarder weegt dan de belangen van verdachte.
Voorts zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte contact dient te houden met zijn behandelend psychiater en dat verdachte aan hem voorgeschreven medicatie op de juiste wijze inneemt.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde opleggen en evenmin een ambulante en/of een kort-durende klinische behandelverplichting. Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportages acht de rechtbank dergelijke voorwaarden niet aangewezen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Met name het onder 1 en 3 bewezenverklaarde, in onderling verband beschouwd en bezien in het licht van de overige omstandigheden van deze zaak, is aan te merken als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Voorts moet er, kijkend naar de Pro Justitia rapportages en ook kijkend naar de stukken betreffende de (verlengingen van de) gedragsaanwijzing, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 56, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maandenmet aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op (3) drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende deze proeftijd een of meer van de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [geboortegegevens] ;
  • zich niet zal begeven in de straat waar [slachtoffer 1] , voornoemd, woont en zich niet in de buurt van haar woning zal ophouden;
  • contact zal houden met zijn behandelend psychiater;
  • aan hem voorgeschreven medicatie op de juiste wijze zal innemen.
Beveelt dat deze bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. A.J.M. Kaptein, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2017.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.