ECLI:NL:RBNHO:2017:9806

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C/15/256456 / FA RK 17-1533
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige met complexe problematiek en medische zorgbehoefte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind. De ouders zijn op jonge leeftijd ouders geworden en kampen beiden met persoonlijke problematiek. Het kind, dat lijdt aan het Syndroom van West, woont momenteel in een pleeggezin en heeft een weekendregeling met de vader die goed verloopt. De rechtbank heeft eerder op 23 augustus 2017 een beschikking gegeven waarin de moeder werd bevolen om bepaalde stukken over te leggen. De zaak is vervolgens aangehouden om de reacties van de vader op deze stukken te ontvangen.

De rechtbank heeft overwogen dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind is, ondanks de complexe situatie van de ouders. De moeder oefent haar gezag niet uit in de dagelijkse verzorging van het kind, dat onder toezicht staat van de Jeugd- en Gezinsbeschermers. De rechtbank concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt bij de wijziging van het eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag. De vader moet in staat worden gesteld om betrokken te zijn bij de zorg en beslissingen omtrent het kind, wat ook in het belang van het kind is. De rechtbank heeft het verzoek van de vader toegewezen en verklaart dat hij gezamenlijk met de moeder belast is met het ouderlijk gezag.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
gezagswijziging
zaak-/rekestnr.: C/15/256456 / FA RK 17-1533
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 22 november 2017
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.A. Mooijman, gevestigd te Hoorn Nh,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.D. Bhagwandin, gevestigd te Hoorn Nh.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Verloop van de procedure

1.1
In deze zaak is eerder beschikking gegeven op 23 augustus 2017. Hierbij heeft de rechtbank de moeder bevolen om op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uiterlijk op 30 augustus 2017 de onder punt 5.3 van die beschikking gevraagde stukken over te leggen. De zaak is aangehouden tot 7 september 2017 in afwachting van stukken van de moeder. De vader is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de stukken van de moeder en daartoe is de zaak tot 21 september 2017 aangehouden.
1.2
Bij bericht van 29 augustus 2017 heeft de advocaat van de moeder het gezinsplan van de Jeugd-& Gezinsbeschermers (hierna: de JGB), gedateerd 8 augustus 2017, ingediend met betrekking tot het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] .
1.3
Bij bericht van 4 oktober 2017 heeft de advocaat van de vader aangegeven dat alle door de moeder nog toegezonden stukken bij de vader bekend zijn en dat de inhoud daarvan voor zich spreekt en van de zijde van de vader geen nadere toelichting behoeft.

2.De behandeling van de zaak

2.1
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 23 augustus 2017 en overweegt in aanvulling daarop als volgt.
2.2
Uit het verslag van de JGB van 8 augustus 2017 blijkt dat de pleegouders van [minderjarige] per december 2017 niet langer meer voor [minderjarige] willen zorgen, als gevolg van de voortdurende conflicten met de ouders. Parlan zal op zoek gaan naar een nieuw, perspectief biedend pleeggezin voor [minderjarige] . De JGB gaat De Boog (een instrument om opvoedingsvaardigheden te beoordelen) inzetten bij beide ouders om te onderzoeken waar in de toekomst het opvoedperspectief van [minderjarige] gaat zijn. Beide ouders hebben te kampen met persoonlijke problematiek. Omdat [minderjarige] het Syndroom van West heeft is het belangrijk voor haar verdere ontwikkeling/gezondheid dat zij passende verzorging hierin ontvangt. Daarnaast moet er voldoende medische kennis worden verworven middels zorgoverleggen in het ziekenhuis om op medisch gebied voldoende geïnformeerd te zijn over wat [minderjarige] nodig heeft, zodat zij zich goed kan ontwikkelen op alle gebieden. De JGB acht het verblijf van [minderjarige] bij pleegouders noodzakelijk, zodat de pleegouders toezicht hebben op de dagelijkse opvoedsituatie van [minderjarige] . De moeder is overbelast geraakt door de intensieve problematiek van [minderjarige] en de spanningen ten aanzien van de relatiebreuk met de vader. Voor de vader dient passende ondersteuning te worden ingezet, aan welke doelstelling nog niet is voldaan. De JGB acht de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk.
2.3
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders betekent niet zonder meer dat gezamenlijk gezag niet mogelijk zou zijn. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van complexe problematiek in het leven van [minderjarige] . Allereerst kampt [minderjarige] met een ernstige ziekte, waarvoor intensieve medische begeleiding en behandeling noodzakelijk is. [minderjarige] is onder toezicht gesteld van de JGB en woont in een pleeggezin, waar haar moeder voorheen ook verbleef. Daarnaast kampen beide ouders met specifieke persoonlijke problematiek. De moeder oefent haar gezag niet uit in de dagelijkse verzorging van [minderjarige] , nu [minderjarige] niet bij haar woont. De moeder woont inmiddels zelfstandig en ziet [minderjarige] tweemaal per week een uur op het medisch kinderdagverblijf. Tussen de vader en [minderjarige] is reeds lange tijd sprake van een onbegeleide omgangsregeling waarbij [minderjarige] thans om het weekend bij de vader is. De vader woont bij zijn eigen moeder, waarmee [minderjarige] dus ook om het weekend bij haar oma (vaderszijde) verblijft.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de stukken en het besprokene ter zitting geen van de in de artikel 1:253c BW wet genoemde afwijzingsgronden zich voordoet. De rechtbank is van oordeel dat het juist gelet op de specifieke problematiek in het leven van [minderjarige] , van belang is dat de vader hierbij wordt betrokken en ook mee moet kunnen beslissen. De vader moet in staat worden gesteld om inlichtingen en informatie bij derden over [minderjarige] en haar (medische) problematiek in te winnen zodat de vader beter kan inspelen op de behoeftes van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft immers om de week een heel weekend bij de vader. Dat de vader bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] alsook voor zijn persoonlijke problematiek ondersteuning behoeft, doet daar niet aan af. Dit geldt immers ook voor de moeder. Het is ook ten aanzien van de ondertoezichtstelling van belang dat de vader een volwaardige positie heeft. Dit werkt ook naar de JGB, die ten aanzien van een gezaghebbende ouder ook meer bevoegdheden heeft om aan te kunnen sturen. Gelet op de bijzondere situatie waarin de gezaghebbende moeder, de vader en [minderjarige] zich bevinden, is het in het belang van [minderjarige] dat ook de rol van de vader als verzorgende ouder een wettelijke basis krijgt. Daarbij merkt de rechtbank op dat onweersproken is gesteld dat de twee-wekelijkse weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] , ondanks alle vastgestelde problemen van de ouders en de medische problemen van [minderjarige] , goed verloopt. De rechtbank volgt de JGB niet in haar stelling dat bij gezamenlijk gezag de conflicten toe zullen namen. Niet uitgesloten kan worden dat de vader door mede gezaghebbende ouder te zijn, juist meer rust zal hebben bij de wetenschap dat zijn positie thans is verankerd en hij, net als de moeder, betrokken dient te worden bij de beslissingen over [minderjarige] . De rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals door de Raad ter zitting is voorgesteld, het verzoek nog langer aan te houden. Alle betrokkenen zijn gebaat bij duidelijkheid.
2.4
Nu niet gebleken is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken bij het wijzigen van het eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag en ook anderszins niet is gebleken van feiten en omstandigheden die het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk maken dat het verzoek van de vader tezamen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag wordt afgewezen, zal de rechtbank het verzoek van de vader toewijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt dat thans de vader gezamenlijk met de moeder belast is met het ouderlijk gezag over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
3.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
22 november 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.